Vrouwentongen

Ik blijk te beschikken over groene vingers. Kamerplanten doen het altijd goed bij mij. Sommige mensen vragen wel eens: ‘Hoe krijg jij zulke enorme planten, praat je tegen ze, of zo?’

‘Nee, ik geef ze één keer per week water, maar ik hou geen conversaties met ze. Ik geniet wel van dat weelderige groen om me heen.’

Op dit moment staan er in mijn huiskamer twee enorme planten, je zou beter over bosschages kunnen spreken, die als ik ooit ga verhuizen voor een probleem zorgen: ze zijn niet meer te vervoeren. Ze passen door geen enkele deur.

Ik weet dus niet wat het geheim is, maar ik ben wel overtuigd dat je het wel erg bont moet maken als je een plant niet laat groeien of gewoon laat doodgaan. Zelfs sansevieria’s overleven drie weken boven op een loeiende verwarming zonder dat je ze water hoeft te geven. Het is een oersterke plant. Alleen als je deze plant systematisch te veel water geeft zal hij uiteindelijk wel afsterven.

Het was trouwens de lievelingsplant van mijn moeder. Haar vensterbanken stonden vol met wat in de volksmond ‘vrouwentongen’ genoemd wordt. Best wel hoge vrouwentongen. Misschien heb ik de groene vingers van haar. De tongen zijn makkelijk te stekken. Je hoeft maar een blad doormidden te snijden, in de grond te steken en je hebt een nieuwe plant. Zo verspreidde de sansevieria zich vroeger door het hele land zonder dat er een bloemenwinkel of Intratuin aan te pas kwam.

Daarnaast had mijn moeder veel geraniums. Nog zo’n plant met een oubollig imago. Je wilt er niet dood achter gevonden worden. Ik vind het echt vreselijke planten. Iedere keer als mijn moeder de ramen had gewassen kon ik het ruiken als ik uit school kwam. Geraniums scheidden een irritante geur af als je ze aanraakt of verplaatst, die erg lang blijft hangen. Ze dacht altijd dat ik kon zien dat ze de ramen had gelapt, omdat ze er zo helder uitzagen – wat ze ook deden, maar het was de geur die haar huisvlijt verraadde.

Geef mij dan maar de citroenplant, die geurt ook als je eraan zit, maar dat ruikt tenminste prettig. Het doet me denken aan mijn geschiedenisleraar die zijn vensterbanken in de klas er vol mee had staan. Als hij lesgaf of we hadden een proefwerk, plukte hij de dode bladeren eruit waardoor het lokaal met een citroenaroma werd gevuld.

Citroenplanten heb ik in de loop der jaren veel in huis gehad. Ook favoriet is de yucca, die getypeerd wordt als een mannen- of vrijgezellenplant, omdat je hem moeilijk kapot kunt krijgen. Daarnaast ben ik dol op rietplanten, maar dat waren mijn katten ook, dus die hadden geen lang leven. Ze sprongen erin en vraten eraan, meestal als het ging regenen. Het heeft een soort voorspellende waarde.

Nu word ik omringt door een bamboepalm en een ficus benjamina. Maar klein is ie allerminst. Iedere keer als ik de huiskamer verlaat, streelt mijn arm langs de groene sprieten, misschien is dat wel het geheim. Om ze genoeg grond te geven en te zorgen dat ze niet omvallen staan ze in de oude Keulse potten van mijn moeder. Ze gedijen er wel bij.

Geef een reactie