De schuifdeuren van de zorginstelling gaan automatisch open en ik loop direct door naar haar afdeling. Ik ben benieuwd hoe het met mijn moeder is. Ze is een vrouw van de dag. Haar conditie verslechterd snel. Je kan het nauwelijks leven noemen. Haar lichaam overleeft.
Gemeenschappelijke ruimte
In de ochtend halen ze haar uit bed, wassen haar, kleden haar aan en zetten haar met z’n tweeën in de rolstoel. Als ze een goede dag heeft tenminste, anders blijft ze liever in bed. In de gemeenschappelijke ruimte plaatsen ze haar aan de grote lange tafel. Daar zit ze tussen de andere mannen en vrouwen – vaak ook in een rolstoel – die even stil en ineengedoken zijn als zij. Met uitgedund haar dat niet meer te kappen is. Met verdronken blikken die eeuwig naar de grond staren en samengeknepen monden, waar wat kwijl uit loopt. Met een bepaalde regelmaat krijgen ze bouillon, puree of appelmoes, eventueel wat vla of yoghurt, lepel voor lepel, als stokoude kinderlichamen.
Af en toe slaakt een van hen een korte kreet, wat bij een andere bewoner een zucht ontlokt of een onduidelijke opmerking waar verder niemand op gereageerd.
Uiterlijk
Het is moeilijk om daar lang tussen te zitten en geen echt contact te kunnen krijgen. Als ik naar mijn moeder kijk, zie ik een onhandige schets die gemaakt lijkt door een amateurschilder. Hij heeft zich vergist in de verhoudingen van haar lichaam, de vorm van haar gezicht, haar gelaatstrekken. Mettertijd heeft haar kaak het gelaat veroverd. Mede omdat ze vaak haar kunstgebit niet meer in heeft, want dat dreigt uit haar mond te vallen. Haar levendige, soms venijnige ogen hebben hun glans verloren. Het hoofd zakt voorover. Haar hersenen werken dan wel niet meer zo helder, maar ze lijken behoorlijk zwaar, zodat haar schedel en lichaam voorover worden getrokken naar een val die nooit komt, omdat het personeel mijn moeder en haar lotgenoten aan hun rolstoel vastmaken met veiligheidsbanden die benadrukken hoe mager hun lichamen zijn, hoe ze langzaam vervagen en verdwijnen.
Wat gaat er in haar om?
Ze was een gezonde vrouw die haar mannetje stond en zich er niet onder liet krijgen, nu lijkt ze klein, gerimpeld en heel breekbaar. Ik ga dichter bij haar zitten. Ik neem een van haar handen in de mijne. Je kijkt bijna door haar huid heen en ziet de donkerblauwe vaten waar het bloed doorheen kruipt. Ik streel haar handen die koud aanvoelen, terwijl ik tegen haar praat, waarbij ik me afvraag of er iets tot haar doordringt, Ik vertel iets over het weer en de dingen die me onderweg zijn opgevallen, een televisieprogramma dat ik heb gezien. Maar algauw sterft mijn stem weg als het volume van een radio waarvan de batterijen er opeens de brui aan geven. Ten slotte zwijg ik. We zitten naast elkaar te zwijgen.
De tijd is anders
Beschaamd tel ik de minuten die verstrijken. Ik kijk op mijn horloge. Hier is de tijd anders dan buiten. Hier bezit hij een viscositeit die iedere seconde kleverig maakt, die de uren laat samenklonteren tot zware massa’s van een haast onaardse dichtheid. Ik wil nog niet weggaan. Ik heb immers bijna twee uur in de auto gezeten. Ik bedenk dat ze mijn moeder is en dat ik haar zoon ben, ook al bevinden we ons inmiddels in ruimtes die niet meer aan elkaar grenzen. Ook al bewoont zij een wereld waarover ik niets weet, waarvan ik niet weet of lijden, pijn, plezier, dromen, herinneringen en tijd er bestaan, terwijl zij ook niets weet over de mijne, op geen enkele manier kan begrijpen wat ik doormaak, wat ik voel, hoe mijn bestaan eruitziet.
Ter afscheid geef ik haar een kus op het verschrompelde voorhoofd, een lichte trilling trekt door haar lijf. Ik mompel ‘tot gauw, mam’ en verlaat de deprimerende ruimte. Als ik buiten ben, sluiten de deuren zich hermetisch achter mij. Ontsnappen is daar niet mogelijk… Op Valentijnsdag 2017 heeft mijn moeder haar lichaam verlaten.