Zwerfvuil

Dinsdag rij ik naar Zwolle, de afslag van de A1 naar de A28 maakt bij Amersfoort een scherpe bocht en in die ronding ligt me daar toch een rotzooi, een halve McDonald’s keuken is uit een autoraampje gestort. Ik schud mijn hoofd, hoe kan iemand zo iets doen? Hoe simpel is het om alles in die papieren zak die je hebt meegekregen te doen en als je thuis bent alles in de juiste container te gooien. Ik verbaas me erover wat je allemaal naast de weg vindt en het stemt me somber. En dan heb ik het nog niet over het illegaal storten van grof vuil, zoals chemisch afval van een drugslab op afgelegen plekken in de natuur.

Dagelijks worden grote hoeveelheden afval achtergelaten. Het merendeel verdwijnt gelukkig in de afvalbakken en containers. Maar een deel wordt gewoon in de berm, in de natuur of op de parkeerplaatsen achtergelaten. Het vuil heeft een aanzuigende werking, er lag al wat, dan kan dat van mij er toch nog wel bij. Zwerfvuil trekt rotzooi aan; een schone omgeving maakt dat er minder afval wordt weggegooid.

Zwerfafval op land en in water heeft negatieve gevolgen voor de leefbaarheid en het milieu: het verontreinigt de bodem en het water, trekt ongedierte aan en dieren eten het op of raken er in verstrikt. Afval belandt via stranden, rivieren of de wind in zee en zorgt ook daar voor vervuiling, de zogenoemde ‘plasticsoep’. Plastic verdwijnt nooit uit het milieu. Het breekt af in hele kleine stukjes, maar vergaat nooit. Microplastics kunnen via de bodem en het water in ons voedsel terechtkomen. Denk je lekker gezond een visje te eten, vervuil je jezelf met microplastics.

Rijkswaterstaat en boswachters hebben een dagtaak aan de bestrijding van zwerfafval. Het opruimen alleen is niet genoeg. Het gaat ook om preventie, een gedragsverandering bevorderen waardoor mensen het niet normaal vinden om hun vuilnis op straat of in de natuur weg te gooien. Of is het dweilen met de kraan open omdat het ‘na ons de zondvloedidee’ algemeen is doorgedrongen? En er zal ook aan handhaving gedaan moeten worden en het uitdelen van forse boetes. Maar daarvoor ontbreekt het zeker nu aan mankracht.

Er komen steeds meer geluiden om statiegeld op blikjes en kleine flesjes te heffen om zo het zwerfafvalprobleem te verminderen. Statiegeld is inderdaad een goede manier om ervoor te zorgen dat verpakkingen apart worden ingezameld. Of statiegeld ook zwerfafval substantieel vermindert, daarover verschillen de meningen. Maar het is een begin. Het kabinet heeft een besluit goedgekeurd waardoor 15 cent statiegeld op blikjes kan worden ingevoerd eind 2022. Waarom moet dat zo lang duren? Vanaf juli volgend jaar is het gebruik van plastic wegwerprietjes, -bordjes en -bestek verboden en komt er statiegeld op kleine plastic flesjes.

Drie en een half jaar gelegen was er bij mij in de buurt een protestactie tegen de vestiging van een nieuwe McDonalds. Naast dat het verkeersoverlast zou geven op een toch al dichtslibbende verkeersader, was men bang voor zwerfvuil en de toename van hangjongeren. Ik heb de petitie niet ondertekend, want ik dacht dat het allemaal wel mee zou vallen. En een McWalk vlakbij is handig als je zin heb in een ‘roze olifant’ (aardbeien milkshake).

Deze week ging ik toch eens een wandeling maken rondom de McDonalds en wat schetst mijn verbazing. Overal zwerfvuil! Niet op het parkeerterrein zelf – daar zal het personeel wel regelmatig schoonmaken – maar in de directe omgeving. En dan spreek ik niet over een bekertje. Ik schrik echt van de omvang en de verspreiding.

Voordat de McDonalds er kwam liepen er in het weekend allemaal jongeren in de bekende  firmatenues vuil te prikken bij ons in de buurt. Om sympathie te winnen. Die heb ik drie jaar al niet meer gezien. Alleen ‘de prikker’ – een oudere man met een moeizaam verleden – die het opruimen van zwerfvuil al tot zijn dagtaak rekende, komt langs en geeft toe dat er nu meer vuil aan zijn prikker zit. Jammer genoeg!

Jezelf zijn

Jezelf zijn is misschien heel gemakkelijk geschreven, maar dat geldt niet voor iedereen. Soms moet je oppassen wat je zegt, schrijft en laat zien van jezelf. De afgelopen week was de tweede editie van de Rainbow Week Hilversum. Door coronamaatregelen sterk beknot in activiteiten, maar toch stond de stad in het teken van de regenboog om te laten zien dat iedereen ongeacht seksuele voorkeur, geaardheid en afkomst welkom is. De regenboog staat daarmee symbool voor de oproep tot onderlinge verdraagzaamheid en respect. Je mag hier zijn wie je bent en je mag houden van wie je wilt. Iedereen moet zich thuis voelen in Hilversum.

Vorig jaar heb ik in dit kader op zondagochtend de kerkdienst in de Kapel, de vrijzinnige geloofsgemeenschap, bezocht waar de dienst in het teken stond van diversiteit en inclusiviteit. Al snel heb ik in de gaten dat mijn verwachtingen te hoog gespannen zijn. Ik blijk de ‘enige gay in the village’ te zijn en dat voelt dan toch weer een beetje ongemakkelijk. Er zijn überhaupt niet veel kerkgangers. Mijn buurvrouw schuift al snel een liedboek onder mijn neus, omdat het bij het zingen erg stil blijft van mijn kant. Ik bedank haar vriendelijk maar kan natuurlijk moeilijk uit gaan leggen dat ik bij kerkdiensten nooit uit volle borst meezing en het meestal houd op een bescheiden playbackshow.

De samenspraak van de predikant is me bijgebleven: Peuters krijgen op de crèche al te horen dat ze andere kinderen niet mogen buitensluiten. Je zou zeggen: van jongs af aan leren we op een goede manier om te gaan met diversiteit, met verschillen tussen mensen. Toch, in vrede en gelijkwaardigheid samenleven is bepaald niet vanzelfsprekend. Het is zaak liever te kijken naar wat mensen verbindt, dan naar wat ze van elkaar scheidt. Het gaat om vrijheid en verdraagzaamheid, het niet hebben van dogma’s. We vormen hier een open gemeenschap, iedereen mag meedoen, je kan lid zijn, maar ook vrijblijvender meedoen, als vriend, als belangstellende, als incidenteel bezoeker van een viering of een cursus. (Ik ken de kapel van de interessante lezingen en muziekrecitals die er gehouden worden.)

En wat is er een diversiteit, een verscheidenheid aan ervaringen en opvattingen. Met elkaar zijn we op zoek naar een zinvol leven, naar het mysterie van het bestaan, naar goedheid en liefde.

Wat geloven we dan? Daar komen heel uiteenlopende antwoorden op: ik geloof in de zin van het leven, ik geloof in de liefde, ik geloof in God. Voor de een is het noemen van de naam van God het centrum van zijn of haar leven, de ander noemt die naam bij voorkeur niet. Misschien dat velen van ons zichzelf eerder zien als zoekers dan als gelovigen. Geloof klinkt zo alsof het allemaal vastligt. En verschuift je visie op de grote vragen van het leven ook niet voortdurend een beetje?

In deze week vieren we de seksuele diversiteit van LHBTI+’ers (om die vreselijke verzameling van klinkers -waar je over struikelt- voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen, maar eens te gebruiken). Binnen de maatschappij is er een meerderheid en een minderheid, een dominante groep en een groep die minder mee kan doen of minder erkend wordt. Vrouwen, homo’s, islamieten, Antilianen, mensen in de bijstand, schoolverlaters, slechtzienden en ouderen bijvoorbeeld staan vaak op afstand.

Een woord dat samengaat met diversiteit is inclusie. Dat woord gaat over ‘insluiten’ en staat tegenover exclusie, uitsluiting. Inclusie gaat over het meedoen en erbij horen van mensen en groepen voor wie dat niet vanzelfsprekend is. We spreken over een inclusieve samenleving als mensen die op wat voor manier dan ook ‘anders zijn’ dan de meeste anderen op een vanzelfsprekende en natuurlijke manier kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven, dus aan onderwijs, sport, arbeid, politiek en cultuur.

Exclusie, uitsluiting, leunt aan tegen discriminatie – onderscheid maken tussen mensen op grond van uiterlijke kenmerken. Dat is voor een gelovig mens in strijd met de bijbelse boodschap. Als Jezus zijn boodschap samenvat, dan leert hij, geheel in lijn met de Joodse traditie, God lief te hebben en de naaste als onszelf.

Wie is onze naaste? We weten natuurlijk heel goed waar Jezus over sprak in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Het gaat daarin juist over het opkomen voor de verachte vreemdeling. Over wie onze naaste is en voor wie wij een naaste moeten zijn. Dat is iedereen met wie wij in aanraking komen. Daarom mag je die gelijkenis zien als een pleidooi voor diversiteit en inclusie.

Nadat de voorganger gesproken heeft mag iedereen vragen stellen, opmerkingen maken of zijn eigen verhaal vertellen. Ik zie de ogen op mij gericht maar heb nu niet echt zin om met de billen bloot te gaan. Dat heb ik beperkt tot de koffie achteraf, waarvoor ik natuurlijk niet weg kan lopen als gast.

Wat ik aan dit soort weken of themadagen of meetings bezwaarlijk vind is dat ze nog steeds noodzakelijk zijn. Dat zou anno 2020 anders moeten zijn!

Herfstblues

Het weer is in korte tijd van een prachtige nazomer omgeslagen naar regen en kou. Okay, ik zal niet over de opwarming van de aarde beginnen. Het is normaal dat de seizoenen elkaar afwisselen, maar dit jaar ging het wel erg abrupt.

De herfst staat voor mij altijd garant voor een melancholische sfeer. De oogst die binnengehaald is, vallende bladeren en dat soort werk. Al snel gaan je gedachten uit naar de cirkelgang van het leven en de eindigheid van datzelfde leven. Als het werk op het land gedaan is treedt een doodse periode in. Positief verwoord een periode van rust.

Dan is Antonio Vivaldi, die van de vier jaargetijden, niet ver weg. Ik ben niet klassiek geschoold en ontdekte pas op latere leeftijd de schone kunst van de klassieken. Namen kwamen me wel bekend voor, maar echt beluisterd en doorleefd had ik de grote componisten niet. Alleen tijdens muziekles was er een poging geweest de ‘Schilderijententoonstelling’ van Modest Mussorgsky te doorgronden.

Het moest tot een bezoek aan Praag duren, een stad waar je om de oren geslagen wordt met foldertjes voor klassieke concerten dat ik overstag ging. Goede wijn moet blijkbaar rijpen. In de Tsjechische stad kon ik de verleiding niet weerstaan en ging naar een uitvoering van ‘Le Quattro Stagioni’.

In een mooie kerk luisterde ik aandachtig naar het concert. De harde stoelen zaten beroerd maar dat was je snel vergeten toen de violisten de lente inzetten. Ik was in een andere wereld. De harmonie ontroerde me. Het zat in de herhalingen. Er werd een gevoelige snaar geraakt. Bij de herfst zette met het allegro het bekende thema weer in en toen kreeg ik het te pakken. Langer vechten tegen de tranen lukte niet en ik liet ze rijkelijk vloeien. In de overgang naar het langzame gedeelte veegde ik met een subtiele beweging van mijn hand wat traanvocht weg, hopend dat niemand het zou zien.

Onweersbuien en bliksemflitsen zag ik over het crèmekleurige plafond van de kerk voorbij schieten. Alsof de barsten die in het pleisterwerk zaten ieder moment naar beneden konden vallen. Bij het begin van het laatste snellere gedeelte begonnen de tranen opnieuw te stromen. En toen moest de winter nog komen.

Na een uur en een kwartier kwam ik gelouterd naar buiten. Het maakte een onuitwisbare indruk. Nog steeds is het een van mijn favoriete klassieke werken. Het komt doordat het zo toegankelijk is. Je kan er makkelijk een verhaal verzinnen bij de muziek. Vogels, blaffende honden, donderslagen, wind, een knapperend haardvuur zijn dan niet ver weg.

Zo is de herfstblues compleet. Dit jaar versterkt corona de melancholie. Afstand houden, elkaar niet aanraken. De beleving van de wereld is nog grijzer dan in andere jaren. Het is de vraag of we straks de feestdagen kunnen vieren zoals we gewend waren. De tweede infectiegolf en de verwachte economische fall-out roepen unheimische gevoelens op. Zelfs een wandeling in een prachtig verkleurend bos kan niet meer troosten. Het onbekommerd genieten is voorbij.

Kattenkwaad

Die schattige huisdieren blijven natuurlijk ook als ze gedomesticeerd zijn hun oerinstinct volgen. Samen met poes Slimmie woon ik drie hoog in Kampen. Ze kan niet naar buiten, ja via het raampje van de oude douche en een bloembak kan ze op het balkon komen. Op een ochtend word ik wakker van een raar geluid. Ik mijn halfslaap kan ik niet helemaal plaatsen wat er aan de hand is. Dan zie ik mijn zwarte poes parmantig de slaapkamer binnen lopen. Ze heeft iets in haar bek. Ik schrik en denk dat het een muis is. Maar als ik beter kijk zie ik dat het een klein vogeltje is. Waarschijnlijk een huismus. Trots presenteert Slimmie haar buit. Na een rondje om het bed, legt ze de prooi naast mijn kussen. Het beestje hijgt amechtig. Ik spring op. Slimmie kijkt me verbaasd aan. Ze is trots op haar vangst en vind het raar dat ik geen waarderende woorden uitspreek over haar meegebrachte gift. Paniek wat moet ik doen? Kat en vogel scheiden dat is mijn eerste gedachte. Uit de kast pak ik een schoenendoos. Ik zoek naar een handdoek die zijn beste tijd heeft gehad en drapeer die in de doos. Slimmie staat op het bed en kijkt naar het vogeltje. Alsof ze nadenkt, wat ga ik er mee doen als de baas hem niet wil hebben? Dat is een verkeerde inschatting. Ik wil het vogeltje wel hebben, maar dan om het te redden. Voorzichtig leg ik het gewonde beestje in de doos en loop de slaapkamer uit. Slimmie volgt me meteen. Wat ga je doen?

Ik zoek naar een plek waar het beestje tot rust kan komen van haar trauma. De logeerkamer lijkt me een veilige plek. Onder het raam zet ik het op de grond. Alsof het helpt dat ze in haar benauwde staat nog naar de blauwe lucht kan kijken. Meteen zit de kop van Slimmie in de doos. Ik pak haar tegen haar zin in op en sluit de deur goed af.

De gehele dag is het een kat-vogel-baas-spel. Slimmie blijft voor de logeerdeur heen en weer lopen, start een klagelijk miauwen. Kijkt me verontwaardigd aan als ik de deur niet voor haar open doe. Ze begint te krabben aan de deurpost. Vaag hoor ik het angstige gepiep uit de kamer. Van werken en studeren komt vandaag weinig. Om het uur ga ik kijken naar de doos. Ik hoop dat het gevleugelde slachtoffer er weer bovenop komt. Ik breng wat water en broodkruimels. Het ziet er niet goed uit. Van het bestaan van een dierenambulance had ik nog nooit gehoord, laat staan van een vogelopvang.

Ik wacht het met spanning af. Evenals Slimmie die niet bij de deur weg te slaan is en zich op de grond heeft neergelegd. Het is een kwestie van afwachten. Ik vrees het ergste. Een onrustige nacht voor ons drieën volgt. Maar de volgende ochtend ligt het vogeltje op zijn rug. De reddingspoging is mislukt. Ik loop met de doos naar buiten en leg het dode diertje tussen de struiken. Ik zou het verder ook niet weten. Terug boven word ik met de nek aangekeken door mijn huisgenoot die een roofdier blijkt te zijn. Ik ben van slag en probeer het met een extra portie Sheba weer goed te maken. Het voelt alsof ik de misdaad beloon.

Smartphones

 

Wat zouden we moeten beginnen zonder een smartphone? Je kunt jongeren niet meer straffen dan tegen ze te zeggen dat ze een maand lang hun mobiele telefoon moeten inleveren en niet mogen gebruiken. Dat is een regelrechte ramp. Voor mij ook, hoor. Hoe afhankelijk je er wel niet van bent!

Ik weet nog dat ik op een mooie zomerdag een stukje ging varen over de Vecht, van Weesp naar Amsterdam. Onderweg besloten we aan te leggen bij een terras aan het water. Vriend aan het roer, ik met een touw in mijn hand om die om de bolder te leggen. Maar eigenlijk was ik met twee dingen tegelijk bezig, want ik kreeg kort daarvoor een telefoontje. Wat er precies misging, maar ik belandde letterlijk tussen wal en schip, en ging al bellend kopje onder. Toen ik beduusd weer boven water kwam, kreeg ik een luid applaus vanaf het terras voor mijn surprise-act, maar de gsm was er volledig mee opgehouden. Thuis losgehaald, geföhnd en een nacht in rijstkorrels gelegd, het mocht niet baten, het apparaat weigerde dienst.

Eenmaal ben ik mijn mobiel kwijt geweest. Ook eigen schuld, weliswaar. Een ontmoeting met vrienden in een Amsterdamse kroeg liep uit op een afterparty bij onbekenden thuis. De volgende dag kon ik mijn telefoon nergens vinden en ik moest lang nadenken waar dat ding kon zijn. Analyserend zou hij in een huis ergens in Oost kunnen liggen, of was de gsm uit mijn broekzak gevallen in de taxi? Na een lange speurtocht kon ik via via mijn mobiel dagen later ophalen in Oost. Gelukkig waren er geen lange internationale gesprekken met het apparaat gevoerd.

Ik begrijp die verknochtheid aan een smartphone wel. Met de mogelijkheden is het de laatste jaren enorm snel gegaan. De modellen worden steeds vernuftiger en kleiner. Ik herinner mijn eerste Panasonic: model koelkast. De komst van de gsm’s betekende ook dat het een beetje gedaan was met je vrijheid. Je kon overal en nergens gebeld worden. Daarom zet ik het ding ook steevast op trillen in de trein. Als ik iets irritant vind zijn het die luide telefoongesprekken waarbij iedereen moet meegenieten of je wilt of niet. Ik schaam me toch een beetje als ik in het openbaar vervoer zo’n gesprek moet voeren. De beller kan het volgens mij ook horen omdat ik fluisterend ga spreken. Ook op straat vind ik het gênant. Nu tegenwoordig met die oortjes heb je niet meteen in de gaten dat mensen een telefoongesprek voeren. Soms schrik ik, was die opmerking voor mij bedoeld? Tot het besef indaalt dat diegene met iemand anders in een geanimeerd gesprek verwikkeld is.

Dat overal bereikbaar zijn en overal kunnen bellen heeft zo zijn nadelen. Ik weet dat in de tussenfase de semafoon zo’n storend apparaat kon zijn. Was je op een productiebezoek net met een indringend voorgesprek bezig, ging dat apparaat af en moest je zeggen: ‘Sorry, maar mag ik even van uw telefoon gebruikmaken want iemand wil me dringend spreken?’ Het kon je helemaal van je à propos brengen.

Maar ja je moet met je tijd meegaan, hè. En ik geef toe, het is erg handig zo’n smartphone. Als je de weg kwijt bent, je wilt even snel iets opzoeken omdat je per se wilt weten wie de schrijver van ‘Op weg naar het einde’ is. Je kunt alle mooie dingen die je tegenkomt vastleggen op foto of video. Als je je verveeld kun je gamen of YouTubefilmpjes bekijken. Ernstig is dat smartphones eigenlijk relatief kort meegaan en erg modegevoelig zijn. Drie jaar houdt een gemiddelde gebruiker het vol met zijn smartphone, zo blijkt uit consumentenonderzoek. Dat komt deels omdat de fabrikanten dat soort gebruikstermijnen hebben geforceerd, en we hen daar massaal in zijn gevolgd, maar ook omdat de software gewoon niet veel langer meegaat.

Consumentenstudies waarbij wordt onderzocht hoe lang gebruikers doen met één toestel, komen bijna allemaal op hetzelfde cijfer uit: drie jaar. Op de vraag waarom men een nieuwe smartphone kocht gaf veertig procent als reden dat de oude versleten of stuk was. De overgrote meerderheid, zestig procent, gaf echter ‘andere redenen’ aan voor het vervangen van de smartphone. Bijvoorbeeld omdat ze een nieuw toestel willen. Dat wordt vanuit de markt gestimuleerd omdat er ieder jaar nieuwe fancy apparaten worden gelanceerd. Die zogenaamde ‘vlaggenschippen’ bevatten al het beste wat de fabrikanten in huis hebben: het mooiste scherm, de beste camera’s, de snelste processor, enzovoort. Dat merk je natuurlijk ook aan de prijzen. 700 tot 1100 euro voor een nieuw toestel is heel normaal. Kortom smartphones kunnen heerlijke melkkoeien voor je portemonnee zijn. Je kunt gemakkelijk een slaaf worden van je eigen telefoon.

Ik probeer niet in die psychologische val te trappen, hoe leuk de wortel er ook uitziet die de fabrikanten me voorhouden. Zolang de accu nog redelijk is, hoef ik geen nieuwe. De smartphone die je gebruikt heeft echter een ‘houdbaarheid’ die volledig afhankelijk is van de software die erop staat. Producenten garanderen slechts twee tot uiterlijk vijf jaar software updates voor hun systeem. Het toestel valt natuurlijk niet meteen stil wanneer het besturingssysteem voorbij zijn houdbaarheidsdatum is. Maar vanaf dat punt zullen er apps zijn waarvan de nieuwste versie niet meer werkt, waardoor het toestel gaandeweg minder bruikbaar wordt. Bovendien is het niet zo veilig om met een toestel rond te lopen dat geen software-updates meer krijgt: die laatste plamuren ook eventuele beveiligingslekken dicht, waardoor een toestel zonder ondersteuning veel makkelijker kan worden gehackt. Een reden waarom ik mijn bankzaken dan ook niet mobiel wil regelen. Onlangs heb ik noodgedwongen de Tikkie-app geïnstalleerd, omdat je daar bijna niet meer onderuit kunt.

Tja, waar zouden we zijn zonder een smartphone.

Wildplassen

Wildplassen is natuurlijk niet chique, maar lucht wel enorm op en de schatkist wordt er rijk van. Even je behoefte doen in de bosjes of tegen een boom kan je duur komen te staan. Ik las in de krant dat vorig jaar vijfduizend meer wildplassers op de bon geslingerd zijn dan het jaar ervoor. Dat kostte de betrapten in totaal 2,4 miljoen euro, zo blijkt uit cijfers van het CJIB. In totaal ging het in 2019 om 17 duizend boetes voor mannen en vrouwen die tegen een lantaarnpaal, boom, in een portiek of ergens anders waar dat niet mocht urineerden. Dat komt neer op een gemiddelde van 46 wildplasboetes per dag. Je behoefte doen op een plek waar dat niet mag, kost je zo 140 euro. Dat is nogal een bedrag dat in de staatskas verdwijnt en ik mag aannemen dat het niet de hoofdprioriteit van de politie is, het is meer bijvangst.

Het is niet bij wet verboden om te plassen of poepen in het wild. Gemeenten kunnen er zelf voor kiezen om regels over wildplassen op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Vaak wordt er dan besloten dat het verboden is je behoefte te doen binnen de bebouwde kom. In de grote (studenten)steden werden de meeste mensen betrapt op wildplassen, blijkt uit het krantenartikel.

De beroemdste wildplasser van Nederland, de in opspraak geraakte militair Marco Kroon noemt zijn wildplasactie tijdens carnaval vorig jaar in Den Bosch ‘pure overmacht’. Hij kon echt niet anders, vertelde hij aan de militaire kantonrechter. Toen hij werd aangehouden kon hij zelfs niet stoppen en plaste rustig door terwijl hij daarna een kopstoot gaf aan een agent. Daar kreeg hij honderd uur taakstraf voor. Maar voor Marco is de wildplasboete een principekwestie geworden. Hij legt het nog een keer haarfijn aan de rechter uit: ‘Elk jaar loop ik dezelfde route met carnaval (zou dat militairen eigen zijn, vaste routines?). Elk jaar plas ik op dezelfde plekken (dus meerdere malen), maar nu was in een straat de looprichting veranderd in verband met de veiligheid. Ik kon het niet meer ophouden. En in de toiletten was het zo druk dat ik het niet meer hield.’

Maar had Kroon daar dan geen rekening mee moeten houden, wil de rechter van hem weten. ‘Had u niet minder kunnen drinken?’

‘Het ligt niet aan de hoeveelheid drank, ik heb een chronische urologische aandoening waardoor ik vaker naar het toilet moet dan de gemiddelde man.’

De officier van justitie vindt dat Kroon maar een luier had moeten dragen of desnoods in zijn broek had moeten plassen als hij zo graag carnaval wil vieren met zijn aandoening. Kroon gaf als reactie dat hij voor niemand in zijn broek plast. Het lijkt wel een soap inmiddels. De rechter heeft vorige week uitspraak gedaan: 140 euro.

Over de blaas van mijn vader heb ik me ook altijd verbaasd. Als we samen op het land aan het werk zijn en bijvoorbeeld een rij jonge bietenplantjes aan het schoon krabben zijn, staat hij na elke rij op om te plassen. Ik denk wat een zeikerd, niet in de figuurlijke zin want het is een uiterst beminnelijke man. Maar nu ik zelf ouder ben, begrijp ik dat leeftijd daarop ook van invloed is. Ik denk weleens: Jan, moet je nou alweer, als ik voor de tweede keer mijn bed uit moet in de nacht.

Er staat me een mooi staaltje van wildplassen van mijn vader bij. Mijn oudste neef is net geboren en mijn ouders gaan op kraamvisite. Ze komen met een kennis die chauffeert langs Kampen om mij op te halen. Toevallig is een goede vriendin bij mij voor een bakkie koffie. Het is mooi weer en ze vraagt of ze ook mee mag. Ze heeft wel zin in een verzetje. Dat vindt mijn moeder goed, want ze ziet in haar de potentiële schoondochter. Onder het motto hoe meer zielen hoe meer vreugd vertrekken we naar het kraamschudden.

Op de terugweg zegt mijn vader plotseling tegen de kennis: ‘Stop heel even hier, ik zie een mooie plek, ik moet nodig plassen.’ De kennis zet de auto aan de kant van de weg en mijn vader stapt uit en loopt naar de eerste de beste boom. Het is zaterdag en vrij druk, een toeterserenade is zijn deel. Mijn vriendin kijkt met grote ogen toe, zoiets en zeker de onbevangenheid ervan heeft ze nog nooit eerder meegemaakt. Maar mijn vader is opgelucht en vraagt een half uurtje later om de actie nogmaals te herhalen, want ja als je de sluis eenmaal hebt opengezet blijf je wateren. Of heeft hij te veel thee gedronken op zijn kersverse kleinzoon?!

Het kan soms pijn doen die laatste minuten als je het moet ophouden. Ik geef toe dat ik ook weleens dankbaar gebruik heb gemaakt van een boom, een grasveld of struik.

Taxi

De septemberochtend is vochtig. Flarden mist hangen tussen de flats. Op weg naar de fysio, te laat eigenlijk, ik moet me haasten. Gelukkig is het vlakbij. Als ik de wachtkamer binnenkom zit daar een ouder echtpaar. Normaliter heerst er een serene rust en zijn er geen andere bezoekers. Zij heeft halflang grijs haar en een beetje kromme rug. Hij oogt vitaal, draagt een blauw houthakkersshirt met moderne bretels. Zij kijkt naar het weerbericht op de televisie. Hij bestudeert zijn gerimpelde handen. Ik leg mijn handdoeken op de tafel en wacht tot Max me komt halen. Op de gang hoor ik voetstappen. Daar zal je hem hebben. Nee, het is de receptioniste die even haar post heeft verlaten. ‘Mevrouw en meneer Schenkel zitten jullie hier nog?’

Zij zucht. Hij zegt: ‘We hebben een afspraak om kwart over tien.’

‘O, dat duurt nog even, het is nog geen kwart voor.’

‘Ja, de taxi was vroeg.’

‘We zijn afhankelijk van de regiotaxi, hè. We hadden ook liever een uurtje langer in bed gelegen, maar ja…’ Hij schudt zijn hoofd.

‘Ik heb de ergotherapeut al gezien, zal ik even kijken of ze nu tijd heeft voor u?’

Het echtpaar knikt simultaan. De gastvrouw verdwijnt.

Even later is ze alweer terug. ‘Helaas, ze is nog bezig met iemand.’

Goh, waarom verbaast me dat niet, denk ik.

‘Kan ik jullie iets aanbieden?’ vraagt ze ter compensatie.

‘Nee, dank u wel.’

‘Nou, ik lust wel een kopje thee.’

De gastvrije dame loopt naar het keukenblok.

‘Goedemorgen.’

‘Hoi, Max.’ Ik pak mijn handdoeken. In de gang komen we de receptioniste tegen met een dampend glas water voor mevrouw Schenkel.

‘Hoe gaat het met de schouder?’ vraagt de fysiotherapeut als we in de behandelkamer zijn.

‘Gelukkig is hij minder gevoelig, ik merk dat ik baat heb bij de oefeningen die je me hebt gegeven. En het zwemmen gaat ook steeds beter. Niet dat ik als een rat door het water schiet, ik zwem eerder met een slakkengang, maar de schoolslag doet steeds minder pijn.’

‘Goed om te horen, zullen we eens gaan kijken?’

Ik trek mijn shirt uit en ga op de bank liggen waarop Max mijn handdoeken heeft gedrapeerd.

Hij pakt mijn rechterarm en strekt hem zo ver mogelijk uit. Om me af te leiden vraagt hij hoe mijn week is geweest. Ik begin te ratelen. Af en toe bijt ik op mijn lip. Het is gevoelig maar het dient een goed doel. En eerlijk gezegd zijn er in de afgelopen maanden sessies geweest waarbij de pijn groter was.

‘Mooi, ik ben tevreden. Kom maar even rechtop zitten.’

Ik sta langzaam op en ga met mijn rug naar de fysiotherapeut zitten. ‘Je mag je beide armen zo hoog mogelijk uitstrekken.’

Ik steek mijn armen in de lucht alsof ik betrokken ben bij een overval en me vrijwillig overgeef. ‘Grappig,’ zegt Max, ‘je rechterarm komt nu verder dan je andere arm.’

Ik moet lachen. ‘Nou, dan zal ik die de komende week ook meenemen bij mijn oefeningen, want links mag natuurlijk niet achterblijven.’

Ik trek mijn T-shirt weer aan en ga tegenover hem aan het bureau zitten. Max houdt de administratie bij en stelt voor om elkaar over drie weken voor een laatste keer te zien. Ik stem toe en neem afscheid.

In de wachtruimte zit de familie Schenkel nog steeds te wachten. Ik groet ze en wens ze een prettige dag. Ik hoop dat ze alvast de taxi naar huis gereserveerd hebben zodat ze na hun behandeling niet nog een uur of langer hoeven te wachten voordat ze thuis zijn.

Mindfucking

Als je Praag een mooie stad vindt dan kan ik je zeker Bratislava aanbevelen, de hoofdstad van Slowakije. Dezelfde sfeer en ingrediënten, maar dan op een kleinere, menselijke schaal. Handzaam en overzichtelijk. Een mooie middeleeuwse binnenstad, bruggen over de Donau, waarvan de UFO-brug echt futuristisch is. Vanuit de glazen koepel bovenop de brug heb je een prachtig uitzicht over de stad en ‘de omgekeerde tafel’, het kasteel van Bratislava. Een ware belevenis/sensatie. Een ervaring die je niet mag missen.

Ik kom aan met de trein uit Wenen. Eerst ervaar je een soort cultuurschok. Geen statig en deftig station zoals in Oostenrijk, maar slordig en chaotisch. Je raakt verdwaald tussen mensen die sjouwen met onmogelijk grote pakketten alsof er net een vluchtelingenstroom is binnengekomen. Ook aan de taal en de teksten moet je even wennen, maar Bratislava is zo’n stad waar je je meteen thuis voelt.

Voor dit lange weekend heb ik een appartement gehuurd. Vanaf twee uur kan ik erin. Ik ben iets te vroeg en laat vanaf een terras de binnenstad op me inwerken. Overal lopen jongeren in galakleding met bloemen. Er is blijkbaar een examenuitreiking geweest. Als ik bel dat ik bij de woning ben gearriveerd, zegt de man aan de telefoon dat hij een mannetje met de sleutel zal sturen. Binnen een mum van tijd verschijnt er een jongen die de enorme oude deur, het lijkt wel een stadspoort, voor me opent. We komen op een binnenhof terecht. Ik uit mijn bewondering over de oase die zich voor mijn ogen ontvouwd, maar de jonge begeleider geeft geen kick. Al gauw blijkt dat hij geen Engels verstaat. Als we in het appartement zijn belt hij zijn baas die me via de telefoon de huisregels uitlegt en vertelt waar ik de wifi-code kan vinden. Aan de jongen geef ik de verschuldigde huur mee. Het is een mooi en ruim appartement. De binnenhof straalt met haar tuin een bepaalde rust uit, en je zou niet zeggen dat ik middenin een drukke winkelstraat logeer waar een tram doorheen stommelt. Het pand is lekker koel. Hier ga ik me uitstekend vermaken.

Het bezoeken van musea in Bratislava is een belevenis. Neem de National Gallery. Er is niemand, terwijl het buiten in de nauwe straatjes van de oude stad een drukte van belang is. Dat zal vanwege het mooie weer zijn. De Slowaakse suppoosten zijn allemaal van het vrouwelijke geslacht. Type stevig, waar de bedrijfskleding met moeite omheen getrokken is. Allemaal lijkbleek alsof ze jarenlang geen daglicht hebben gezien. Je wordt bij elke zaal vriendelijk opgewacht en begroet. Ze spreken geen of nauwelijks buitenlandse talen, maar dat maakt hen niet uit, ze doen hun verhaal toch wel en hopen dat je er iets van begrijpt. Bij de volgende zaal loopt er een nieuwe vrouw met me mee. Dit principe is van toepassing bij ieder museum dat ik bezoek. Soms doen ze in de zaal het licht aan, en als je dan de zaal verlaat hoor je het klikje waarmee de lampen weer uit gaat.

Het Palffy kasteel is de volgende kans om kunst op te snuiven. Van madonnaverering tot abstracte kunst. Hier pakt de suppoost me letterlijk bij de hand. We lopen naar een zaaltje dat in gebruik is voor vergaderingen of waar lezingen kunnen worden gegeven. Ik schrik, wat is de dame van plan? Maar daarachter blijkt de tentoonstelling te beginnen. Opmerkelijk is het werk van Matej Krén. Als je door de deur gaat, kom je in een ruimte met allemaal opgestapelde boeken – een waar walhalla voor mij. Je kunt alleen de overkant bereiken door over een zwarte plank te lopen, die verraderlijk kraakt. Het is erg mindfucking en af te raden voor mensen met hoogtevrees. Want naast de plank blijken spiegels geplaatst die de boekenwand weerkaatsen zodat het lijkt alsof je in een oneindige boekenafgrond kunt storten. Heel erg fraai deze installatie. Het heet Passage en je kunt een filmpje ervan op internet vinden. https://youtu.be/RAtWk62jzRA

Nog zo’n aangename verrassing is het Danubiana Meulensteen Art Museum. Dat ligt zo’n twaalf kilometer buiten de stad aan de Donau. Je kunt er per bus, maar ook via een rondvaart over de rivier naartoe. Dat laatste heb ik gedaan. Echt een ervaring. Na zo’n anderhalf uur kom je bij het schiereiland aan en daar staat een modern museum. Gelukkig zonder opdringerige suppoosten. Met zoals de naam al doet vermoeden, Nederlandse inbreng. Meulensteen is een kunstverzamelaar uit Eindhoven. Rondom het museum is een beeldentuin. Terwijl iedereen van de boot naar de kassa loopt, ga ik meteen naar de beelden, nu het daar nog rustig is. Het is een grote snoepwinkel. Met nationale inbreng: een beeld van Karel Appel, Rein Dool, een beeldhouwer uit Dordrecht en zelfs een sculptuur van onze ex-koningin Beatrix.

Een gedeelte van het museumcomplex is in verbouwing en van de buitenwereld afgeschermd met zeil, waarop foto’s te zien zijn van de Franse fotograaf Gérard Rancinan, die binnen exposeert. Ik fotografeer me rot en ben onder de indruk van zijn werk. De sterke wind heeft vat op het zeildoek en daardoor is het moeilijk de opnamen scherp te kunnen krijgen. Dan snel naar binnen, want ik zit in een strak tijdschema, over drie kwartier vaart de boot terug naar Bratislava. Rancinans werk is voorzien van teksten van Caroline Gaudriault. Het is een goede combi. De foto’s zijn lekker rauw en ruw. Het doet me een beetje denken aan het werk van Erwin Olaf maar minder gestileerd. Of in ieder geval is het in scene zetten minder opvallend. Het werk is smeriger, nasty en geil. Andere termen heb ik er niet voor. Maar zeker imponerend. Ik schrik van de prijs van het boekwerk van de tentoonstelling en ben blij dat ik zowel binnen als buiten zoveel foto’s heb kunnen maken. Nog vol adrenaline eet ik op de boot mijn meegebrachte bammetjes op, ik was zo bezig dat ik de inwendige mens totaal vergeten ben.

Een volgende traktatie is een groot nieuw winkelcentrum Eurovea. Wat is daar nou aan zou je kunnen denken, maar de surprise zit hem in het nabijgelegen stadstrand aan de Donau. En voor mensen die walgen van zand tussen de tenen, het is een grasterras. Heerlijk om daar te liggen luieren. Voor je de bedrijvigheid op de rivier, vissers, speedboten en kitesurfers. Om je heen gezinnen met kinderleed en op een badlaken opbloeiende kalverliefde en ander geflikflooi. En achter je prachtige appartementen, die waarschijnlijk een fortuin kosten, maar daar zou ik wel kunnen wonen. Voorlopig blijf ik hier even liggen.

Op zoek naar Amy

Midden in de Donau, ter hoogte van Wenen, ligt een kunstmatig eiland waarop elk jaar het openluchtfestival Donauinselfest plaatsvindt. Tijdens mijn vakantie val ik met de neus in de boter. Het is het grootste gratis festival in Europa en de komende drie dagen worden er drie miljoen bezoekers verwacht.  Hoe dichter ik in de buurt van het eiland kom hoe meer de grootsheid van het festival zich aan mij opdringt. Het is de dertigste editie van dit evenement met een breed scala aan concerten van rock, pop, rap, hip hop, elektronische muziek, dj’s, folk, metal, en alles wat er tussen zit. Naast muziek is er van alles te doen op gebied van sport en spel. Voor jong en oud. Wenen zit midden in een hittegolf. Het warme weer zorgt ervoor dat iedereen luchtig gekleed is. Er zwemmen nog mensen in de Donau. Vanuit de metro begeef me in een woud van lijven in allerlei afmetingen. Alles krioelt door elkaar. Rondom de kraampjes met snuisterijen zoals vlaggen, hoedjes en zonnebrillen ontstaan opstoppingen. Bij de eettentjes is er echt geen doorkomen aan. Ik zweet me kapot, ondanks dat de zon langzaam ondergaat. Het blijft zwoel en de mensenmassa biedt geen gelegenheid voor een verfrissend briesje. Als Lowlandsganger ben ik wel wat gewend, maar hier zijn toch wel erg veel mensen. Hoofddoel van mijn bezoek is Amy Macdonald, die op podium acht rond half tien zal optreden. Ik heb me totaal verkeken op de omvang van het eiland dat maar liefst eenentwintig kilometer lang is en tweehonderdvijftig meter breed. Ik ben aan de verkeerde kant het eiland opgestapt en zal van podium dertien terug moeten lopen. Nou, zeg maar schuifelen, want erg makkelijk kun je je niet bewegen. Noodgedwongen blijf ik bij een schlagerpodium steken. Niet meteen mijn favoriete muzieksoort, maar de totaal in witte outfit gestoken mannen zien er stuk voor stuk appetijtelijk uit. Norwand heet de groep, zegt mijn programmaboekje. Gelukkig komt er na een nummer of vier weer schot in de zaak en kan ik verder schuifelen. De Weense muggen hebben me inmiddels ook ontdekt. Als ik ergens wat drink word ik meteen lek geprikt. Niet alleen benen en armen, zelfs op mijn voorhoofd. Waarschijnlijk zijn ze dol op mijn zweet. Ik vlucht weg, maar dat helpt niet. Ondertussen begin ik hem te knijpen, want ik ben nog lang niet in de buurt van podium acht. De tijd dringt en de rij mensen staat opnieuw muurvast. Met wild door de meute heen banjeren zal ik geen vrienden maken, dus ik houd me in. Langzaam kom ik weer een podium verder. Elke vrije ruimte benut ik om vooruit te komen in de eindeloze file. Uiteindelijk ben ik in de buurt van de bühne waar Amy zal optreden. Drie grote videowalls kondigen haar komst aan. Opgelucht blijf ik op een immens grasveld staan. Overal liggen en zitten mensen. Het podium is nog ver weg, maar ik ben het dringen en schuifelen zat en heb geen zin om een poging te ondernemen om dichter bij het podium te komen. Ik zoek een plekje waar ik nog een beetje ruimte heb en waar ik goed zicht heb op de schermen. Ik deel mijn schaarse ruimte met de weerbarstige muggen. Een luid gejoel klinkt uit het publiek als de eerste klanken van de band over het veld rollen. De meeste fans gaan staan. Kippenvel ondanks de hitte als de zangeres in een rood zomerjurkje met een zwarte hoed het podium betreedt. Door de grote schermen kan ik haar goed zien. Give me a guitar and I’ll be your troubadour Give me a stage and I’ll be your rock and roll queen Pas bij het derde nummer kom ik erachter dat er iets niet klopt. Ik blijk achter het podium te staan. Hoeveel mensen zijn er dan wel niet aan de voorkant? Nu snap ik die miljoenen bezoekers per dag wel. Ook Amy is onder de indruk van de grote opkomst als ze ons toespreekt met dat prachtige Schotse accent. ‘And the next track is Don’t tell me that it’s over.’ Om het plaatje perfect te maken staat de volle maan boven het podium en zorgt zo voor extra ambiance. ‘Have you seen the full moon? I turn into a weerwulf under the full moon, so watch out.’ Voor mij zwaait een zee van handen van links naar rechts. Ik geniet met volle teugen van haar performance. ‘Thank you for having us tonight, I hope you have a wonderful day.’ Luid applaus. ‘This last track is a song called This is the life.’ Opnieuw luid handengeklap. De toegift is haar grootste hit. And you wake up in the morning and your head feels twice the size Where you gonna go, where you gonna go, where you gonna sleep tonight? Ik besef dat ik mijn oorspronkelijke plan om nog even te gaan kijken bij het optreden van Johnny Logan – ja, die van het Eurovisiesongfestival – wel kan vergeten. Zijn concert is op podium tien en het zal een eeuwigheid duren voordat ik daar ben. Ik ga in het gras zitten om na te genieten. Mijn voetzolen branden van het lange staan. Al snel word ik weer door de muggen belaagd. Gaan die krengen dan nooit slapen? Het heeft geen zin ze weg te wuiven. Ik moet andermaal vluchten. Moeizaam kom ik overeind en zie dat de lucht achter me steeds donkerder kleurt. Zal het gaan onweren? Bij de dichtstbijzijnde brug besluit ik naar de U-bahn te schuifelen. Dat is best wel een gevaarlijke klus, want in het donker zie je de kuilen en oneffenheden niet. En ik moet er niet aan denken om tijdens mijn vakantie een verstuikte enkel of erger op te lopen. Bij de brug zie ik dat er nog steeds mensen naar het eiland komen. Gelukkig arriveer ik heelhuids bij het metrostation. Een enorme politiemacht probeert alles in goede banen te leiden. Het is dringen om de metro binnen te komen. Ik sta in een bundel opgepompte mannen, al dan niet in een bezonken staat. Een van de bodybuilders hangt zwaar over me heen. Ik vind het niet erg. Hij is beter gezelschap dan de muggen. And where you gonna go, where you gonna sleep tonight? dreunt na in mijn hoofd. Prompt vergeet ik bij de juiste halte uit te stappen en moet ik voor straf een eind teruglopen naar mijn appartement. Eenmaal binnen ervaar ik eindelijk ruimte, bewegingsvrijheid en rust. En geen muggen!

Slakkenspoor

Grote kleurrijke slakken trekken een spoor door Riga als richtingaanwijzers naar de attracties van de Letse stad. Het exemplaar op het stadhuisplein is gifgroen. Moet ik in een slakkengang de stad tot me nemen? Welke marketeer heeft dit bedacht? Liefhebbers van oude architectuur komen in de hoofdstad van Letland ruimschoots aan hun trekken. Geen wonder dat grote delen van de stad verklaart zijn tot werelderfgoed. Riga lijkt een middeleeuwse stad. Bij sommige doorkijkjes in de kleine straatjes word ik honderden jaren teruggeworpen in de tijd, maar schijn bedriegt. Veel gebouwen zijn door oorlogen verwoest en overheersing verwaarloosd en pas na de onafhankelijkheid van Letland, begin jaren ’90, volledig gerestaureerd. Begin van deze eeuw is het Huis van de Zwartkoppen, de publiekstrekker op dit plein, volledig naar waarheid herbouwd. Het pand staat op een plek waar vroeger executies, markten en feesten plaatsvonden. De gotische trapgevel van dit gildehuis voor Duitse kooplieden komt sterk overeen met onze Hollandse gildehuizen. Door de stad stroomt de rivier Daugava. De oude binnenstad is autovrij dus raast het verkeer in groten getale langs het water. Als ik aan de kade met de rug ernaartoe ga zitten en me concentreer op het klotsende water en de voorbij varende boten, merk ik het minder. Ik volg de rivier en duik nog even niet het voetgangersgebied in en kom uit bij de Centrale Markt, vijf stalen bedrijfshallen die met elkaar verbonden zijn. Hier kun je goedkoop levensmiddelen inslaan. De gebouwen zijn voormalige zeppelinhangars, zegt men. Maar dit is een fabel. Ze zijn daarvoor namelijk niet hoog genoeg. Bij de bouw is zo’n soort hangar wel als voorbeeld gebruikt. Elke hal verkoopt zijn eigen waar: vis, zuivel, groenten en kleding. Het is er gezellig druk, en een mooie plek om te schuilen als het regent. Een fraai stadspark vormt de scheiding tussen het oude en nieuwe gedeelte van Riga. Ooit stonden hier de stadsmuren die helaas afgebroken zijn. Via het vrijheidsbeeld, bewaakt door strak in het gelid staande militairen, kom ik in het art nouveau gedeelte van de stad. Bij mijn wandeling door Riga volg ik niet alleen de slakken, maar ik heb ook het idee dat ik door de vele fietstaxi’s word achtervolgd, die me steeds op een flirterige manier proberen te verleiden tot een ritje. Ik weiger op hun avances in te gaan en wijs ze op mijn sterke benen. Maar ze blijven volhouden. Een blonde jongen toont me zijn spierbundels – die zien er door het vele fietsen inderdaad imposant uit – ik kan de wedstrijd niet van hem winnen. Ik geef hem een klap op zijn gespierde rug en wens hem bij andere toeristen meer succes. Aan het begin van de twintigste eeuw groeide de stad explosief. De jugendstil was op haar hoogtepunt. Ik durf te zeggen dat Riga de mooiste art nouveau stad ter wereld is. Dus niet Parijs, Barcelona of Wenen. Architecten als Mikhail Eisenstein – de vader van de beroemde Russische regisseur Sergei Eistensten – ontwierpen gebouwen in een verbluffend fantasierijke stijl: de gevels staan bol van de decoratieve elementen; boven de kroonlijsten vind ik muzen, saters, obelisken, sfinxen, leeuwen, pauwen, vazen, bloemen en andere motieven die verwijzen naar overvloed en naar de viering van het leven. Riga telt ongeveer achthonderd art nouveau gebouwen. De meeste vind je aan de Albertastraat en in de nabijgelegen ‘ambassadewijk’. Ik krijg last van een stijve nek door het steeds maar naar boven turen om weer nieuwe details en ornamenten aan de rijkeluishuizen te ontdekken. Het is goed om even van het toeristische slakkenpad af te wijken en een straatje verder te kijken in deze wijk, dan zie ik dat er hard wordt gewerkt aan het renoveren van veel van deze gebouwen. Zou dat te maken kunnen hebben met de legende die over de stad de ronde doet? Elke honderd jaar steekt de duivel zijn kop boven het water van de Daugava uit om te vragen of Riga al af is. O, wee als het antwoord ‘ja’ is. Dan stroomt de rivier snel buiten zijn oevers om de stad mee naar de bodem te nemen. Riga zal dan verder de toekomst ingaan zoals het verhaal van Atlantis, de verzonken stad. Dat de stad bouwkundig alsmaar in beweging is, zou hier zo maar mee te maken kunnen hebben. Als ik nog wat verder buiten het centrum rondloop, kom ik vanzelf ook enkele van de duizenden oude houten huizen van Riga tegen. Hierin woonde de middenklasse. Voor filmmakers vormen deze huizen een walhalla, want die gebruiken ze als filmset. Sommige zien er goed onderhouden uit, andere kunnen wel een opknapbeurt gebruiken. Op de terugweg schitteren de gouden koepels van orthodoxe kerk in de zon. Het verhaal van de Geboorte van Christuskathedraal is bijzonder. Tijdens de Russische overheersing was de kerk verboden en deed het gebouw dienst als kroeg, genaamd ‘Gods oorlam’. Ook binnen gloort het goud me tegemoet vanaf de pilaren, iconen en het altaar. Er is een eredienst met mooi sacraal gezang. Het klinkt heel goed. Devoot loop ik door de ruimte en probeer me voor te stellen dat het een grand café is, dat moet een heel aparte ervaring zijn geweest. Onder de bezoekers van het café werd gefluisterd dat je zacht moest praten, want God luisterde mee. Dat kun je in het licht van de geschiedenis tweeërlei opvatten. Aan het einde van de tocht trakteer ik mezelf op het Livuplein op het lokale drankje Riga’s Black Balsam. Dat moet ik proeven, want de slogan luidt: ‘If you haven’t tasted it, you have not been in Riga’. Het is een kruidenbitter, het smaakt goed na zo’n dag sjouwen. De jongens van de fietstaxi’s crossen om de tafeltjes heen. In een pauzerend groepje herken ik mijn krachtpatser. Ik hef het glas naar hem. Hij moet lachen en steekt zijn duim op. Been there, done that. Het is alsof de slakken die ik trouw gevolg heb naar me glimlachen, het zal wel de balsam zijn.