Inishmore

Op het kleine stukje zandstrand bij de havenmond van Inishmore is het een drukte van belang. Enthousiaste aanmoedigingen krijsen over het drooggevallen zand. Gaelic, dus onverstaanbaar. Een groep jongelui speelt een potje strandvoetbal. Opgestapelde tassen dienen als doel. Meteen denk ik: dit is het openingsshot van de documentaire die ik ga maken over dit Ierse eiland. Vlug neem ik een paar foto’s. Ik beschouw het als een mooie toegift na een week research.

Ik ken de Aran Islands een beetje. Het is het favoriete uitstapje als ik bij een vriendin logeer die woont en werkt in Galway. Het eiland heeft een enorme aantrekkingskracht op me en al een tijdje loop ik rond met het idee om de ontwikkelingen op het eiland op een reality-achtige manier te gaan volgen. Met name hoe het zit met de krimp, de vergrijzing. Hebben de jongeren van Inishore wel een toekomst op het eiland, of vliegen ze in de puberteit uit, om alleen nog als bezoeker bij hun ouders terug te keren. Hoe gaan de bewoners daarmee om en welke maatregelen treffen ze?

Inishmore is eigenlijk een kalksteenformatie, vrij vlak maar delen van de kust bestaan uit hoge kliffen. Eeuwenlang was het eiland van de buitenwereld afgesloten. Pas op een memorabele kerstavond in 1975 kon voor het eerst de hoofdschakelaar omgehaald worden die voor een vaste stroomtoevoer naar het eiland zorgde. De bewoners maakten op het rotsachtige terrein akkers om aardappelen, rogge en hun eigen groenten te verbouwen door het terrein af te schermen met muurtjes van losse stenen. Door aarde uit de rotspleten te halen en zeewier als bemesting te gebruiken, probeerden ze het land vruchtbaar te maken. De weilanden zijn redelijk groen en de hier gefokte koeien worden naar het vasteland verkocht vanwege hun goede kwaliteit. Visserij is altijd belangrijk geweest voor het eiland. Ze gebruiken nog steeds hun met huiden beklede vissersboten, de currachs, hoewel deze nu met een buitenboordmotor zijn uitgerust. Naast landbouw en visserij wordt het toerisme steeds belangrijker als inkomstenbron. Mensen komen er voor de rust, de uitgestrekte wandelingen en de schitterende flora en fauna. Er zijn veel resten van prehistorische monumenten te vinden, zoals het rotsfort Dún Aengus.

Je zou het eiland kunnen kennen van de beroemde documentaire ‘Man of Aran’ van Robert Flaherty uit 1934, die steevast in het bezoekerscentrum wordt vertoond. Tot voor kort droegen de bewoners nog de traditionele klederdracht, waarvan de Aran sweater het bekendst is. Iedere familie had een eigen patroon, zodat de vissers makkelijk te herkennen waren als ze verdronken.

Inishmore is het grootste eiland van een groep van drie. Er wonen ongeveer negenhonderd mensen (we spreken begin 2006). Er zijn drie scholen, een dokter en twee verpleegsters. Veertien dorpjes liggen verspreid over Inishmore. Al is dorpje in dit opzicht een betrekkelijk begrip. De grootte varieert van enkele tientallen tot zo’n vier á vijf huizen. Kilronan is het grootste dorp. Het heeft een goede diepe haven, waar de ferry’s vanaf het vasteland kunnen aanleggen. Die zorgen ook voor de enorme toevoer van dagjesmensen. In hun hart zijn de bewoners blij met het groeiend aantal toeristen, maar aan de andere kant zijn ze als de dood ook maar iets van hun eigenheid prijs te geven. Ze hebben de grootste moeite een goed evenwicht te vinden en hun eiland ‘bewoonbaar’ te houden.

Ik heb een aantal markante bewoners gesproken om te kijken wat hun verhaal is en of ze tot de potentiele kandidaten behoren om voor de film te gaan volgen. Het is vooral een kwestie van vertrouwen winnen, en daarbij is het jammer dat ik geen Gaelic spreek.

Michael, het hoofd van de secondary school is enthousiast en zeer behulpzaam bij het vinden en spreken van eilanders. Ook waardeer ik het dat ik uiteindelijk Cathy, de co-op, zeg maar de burgemeester van het eiland, heb kunnen spreken. Fijn dat Vincent, die traditionele manden vlecht, en Sarah, een breister met een eigen winkeltje, enthousiast zijn over mijn plan. ’s Avonds probeer ik in de kroeg contact te leggen met de jongeren, dat gaat allemaal wat moeizamer. Ik merk een terechte argwaan, wat wil die rare snuiter van me. Ook ben ik blij met Dara, een Keltische priester. Omdat het eiland afgelegen lag werden er al vanaf de vijfde eeuw kloostertjes gesticht door vrome monniken, waaronder St. Enda, waarin ze zich uit de wereld konden terugtrekken.

Met een goed gevoel verlaat ik het eiland. De schooljeugd is ook aan boord gegaan van de ferry om naar hun studie op het vasteland te gaan. In mijn hoofd speelt zich eigenlijk al een verhaal af. Ja, ik mag terugkijken op een vruchtbaar bezoek. Hierover kan ik wel een format gaan schrijven en dan begint de moeizame weg om dit mooie project gefinancierd te krijgen.

 

Een literaire wandeling

Je zou het bijna een pelgrimstocht kunnen noemen. Een paar jaar geleden ben ik op een aangename zomerdag met twee vrienden naar Zeeland gereden om met eigen ogen het landschap van de dichter en dagboekschrijver Hans Warren te ervaren. Met de blauwe Renault Coupé – lastig voor de passagier op de achterbank – vertrokken we in de vroegte naar Borssele. Op de Zeedijk aan de Westerschelde stond op nummer 323 het dijkgraafhuis waar Hans in 1921 geboren is. Na de watersnoodramp is de woning afgebroken dus echt een bezichtiging is niet meer mogelijk. Het is gokken waar het huis gestaan heeft. Aan de hand van een oude foto zou het dicht bij een lichtboei moeten zijn geweest. De horizon is inmiddels vervuild door de koepel van de kerncentrale en een spuuglelijk industrieterrein. Het vogelparadijs uit Warrens jeugd is verdwenen. Loom varen de grote zeecontainers over de Westerschelde.

Mijn liefde voor Hans Warren begon toen ik het eerste deel van zijn Geheim dagboek (1942-1944) las. Dat was op het strand van Sithonia in Griekenland. Zo door het verhaal in beslag genomen verbrandde ik volledig. Noodgedwongen moest ik de rest lezen in de schaduw van een boom naast mijn tent. Af en toe kwam een schaapherder met zijn magere kudde voorbij en zwaaide ik naar hem met het boek.

Het voelt alsof ik Hans Warren persoonlijk ken, zo openhartig is hij in zijn dagboeken die ik door de jaren heen alle drieëntwintig heb gelezen. Soms zat ik hunkerend uit te kijken naar het volgende deel.

Hans Warren heeft een bewogen leven achter de rug. Hij overlijdt in 2001 op tachtigjarige leeftijd aan leverklachten. Het dagboek van dat vreselijk moeilijke jaar met veel lichamelijke malheur en echtelijke ruzies wordt door uitgever Bert Bakker meteen na zijn dood uitgebracht, terwijl de serie nog midden in de jaren ‘80 zit. Van zijn dagboeken heb ik veel opgestoken. Bijvoorbeeld hoe je als mantelzorger een ouder iemand moet helpen opstaan. Ga niet een partijtje zitten sjorren aan armen, schouders of benen, de pijn die dat veroorzaakt, heeft Warren mij met zijn uitvoerige beschrijvingen aan den lijve laten voelen.  

We verlaten de Westerschelde en rijden naar het dorpje Borssele en bezoeken daar zijn graf. Een liggende steen van wit Carraramarmer, met onderaan een streep zwart graniet, daarop de enige tekst: Hans Warren – dichter. Dat was zijn uitdrukkelijke wens. We lopen op Het Plein langs het dorpshuis dat vroeger zijn lagere school was waar de hoofdonderwijzer een verlegen jongentje de liefde voor de natuur bijbracht. Met een verrekijker en tekenpen trok Hans er dagelijks op uit om vogels te spotten.

Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog begint Warren een dagboek bij te houden, waarin hij aanvankelijk vooral over zijn natuurobservaties schrijft. Maar al snel wordt het dagboek ook een uitlaatklep voor de spanningen in zijn ouderlijk huis: zijn ouders zijn pro-Duits (hoewel geen lid van de NSB) wat tot heftige ruzies met hun zoon leidt, die niets van de Duitse sympathieën van zijn ouders moet hebben.

Naast gedichten en natuurboeken schrijft hij literaire recensies voor de Provinciale Zeeuwse Courant en later de GPD-kranten, wat hij bijna tot aan zijn overlijden zal volhouden.

Warren heeft een tijdje verkering met Maria de Roo, de Sybille uit Goes, de latere vrouw van Jan Wolkers. Door zijn homoseksualiteit is deze relatie gedoemd te mislukken. Toch is hij drieëntwintig jaar getrouwd geweest met een Engelse vrouw (‘Mabel’ in Geheim Dagboek), met wie hij in 1952 trouwt nadat ze zwanger van hem is geraakt. Ze krijgen drie kinderen.

Het gezin vertrekt kort na hun huwelijk naar Parijs omdat Mabel daar een baan als docente aangeboden krijgt. In het Parijse nachtleven komen door contacten met vooral Noord-Afrikaanse jongens bij Hans Warren zijn onderdrukte homoseksuele gevoelens weer boven; dat zorgt voor spanningen in het gezin, maar het voedt ook zijn dichtader. In zijn Parijse jaren verschijnen drie dichtbundels.

In 1958 keert het gezin terug naar Zeeland. Er breekt een weinig creatieve periode aan voor Warren, die zich voornamelijk wijdt aan vertalingen van vogel- en natuurboeken. Drie jaar nadat zijn huwelijk met Mabel op de klippen loopt, ontmoet Warren de veertig jaar jongere Mario Molegraaf. Ze hebben een stormachtige liefdesrelatie, die duurt tot het overlijden van Hans. Molegraaf werkt veel met Warren samen. Zo publiceren ze een vertaling van het complete dichtwerk van de Griekse dichter Konstandínos Kaváfis, gedichten van Jorgos Seféris, de werken van Plato en Epicurus en de vier evangeliën uit de Bijbel.

Ruim zestig jaar heeft Hans minutieus elke dag zijn dagboek bijgehouden. Als er geen tijd is om te schrijven probeert hij dat later in te halen. Zijn aantekeningen zijn niet een-op-een overgenomen, samen met zijn levenspartner heeft hij wel een bepaalde redactie gevoerd zonder echter ernstige censuur op zijn belevenissen en ervaringen toe te passen. Hij spaart de geit en de kool niet.

We mogen natuurlijk niet verzuimen om een bezoek te brengen aan Kloetinge. Na terugkeer uit Parijs gaat het gezin wonen aan het Pijkjeswegje. Het arbeidershuisje waar Hans tot zijn dood heeft gewoond is moeilijk te vinden. Het wordt min of meer aan het zicht onttrokken door de hofstede ‘Welgelegen’. Je wilt niet als een stel onbehouwen toeristen het erf van de boerderij op lopen en gaan kijken. Node missen we de verrekijker van Hans om toch een kijkje door de boomgaard te kunnen nemen.

Na een bezoek aan Goes en Middelburg waar in de Zeeuwse Bibliotheek een omvangrijke papieren nalatenschap te vinden is, nemen we op een zonnig terras een heerlijk biertje op de bedevaart naar de auteur. Fragmenten uit het Geheim dagboek zijn vandaag voor mij tot leven gekomen. Toen ik in 2009 het laatste deel gelezen had, voelde het als een groot verlies. Nooit meer zou ik kunnen grasduinen in het leven van deze Zeeuwse man die mij  – als een literaire vader – zoveel van het (homo)leven geleerd heeft.

Net uit

Het is de eerste keer dat ik hem zie nadat hij gezegd heeft dat het uit is tussen ons. De mededeling sloeg in als een bom en kwam voor mij totaal onverwachts. We hadden twee jaar een relatie en sinds een paar maanden was ik overtuigd geraakt dat dit weleens een blijvertje zou kunnen zijn. Daarom had ik voor mezelf besloten dat ik iets meer terug mocht leunen en laten blijken dat ik soms ook tegen dingen aanliep die voor mij moeilijk waren. Dat vond hij maar lastig. ‘Als ik jouw problemen er ook bij krijg, wordt me dat teveel,’ was zijn reactie.

Het is zomer 1998, de week van de Gay Games in Amsterdam. Een week om openlijk je homoseksualiteit te kunnen uiten. Om trots te zijn op wie je bent. De eerste keer dat dit evenement buiten Noord-Amerika plaatsvindt. Een week lang sport, cultuur en feesten in de stad die bekend staat als een tolerante stad. Sommigen noemen het ook wel the gay capital of the world.

We hebben afgesproken in de Reguliersdwarsstraat ter hoogte van de April, een van de zenuwcentra wat betreft de straatfeesten. Of het wel zo’n goed idee is, weet ik niet. Het is namelijk ontzaglijk druk. Duizenden – voornamelijk – mannen lopen arm in arm, zoenend en knuffelend. Op een balkon van een bovenwoning staan strippende matrozen. Er wordt gelachen en gejoeld. Het lijkt alsof homo-zijn voor één keer de norm is. Hier zou ik me thuis moeten voelen, hiervan zou ik moeten genieten, maar de relatiebreuk is nog te vers.

Overal hangen banners boven de straat en vlaggen van alle deelnemende landen. In elke vlag is het rood vervangen door roze. Deelnemers, de sporters, zijn te herkennen aan hun badges met daarop een foto, hun naam, welke sport ze doen, en de stad en het land waar ze vandaan komen. Sommigen lopen trots met een medaille op hun borst. Het is een makkelijke manier om een wildvreemde aan te spreken, want je kunt hem gewoon feliciteren met de winst.

Tussen de wirwar van mensen zie ik mijn ex. Ik herken zijn nonchalante manier van lopen. Hij slaat een bruine lok uit zijn gezicht. Ik krijg een koude kus op de wang.

‘Hey, hoe gaat het?’

‘Het is wel eens beter geweest.’

‘Wat is het druk, hè?’

We bestellen een biertje bij de buitenbar. Het doet pijn om hem weer te zien, ik zou hem zo graag willen knuffelen. Hand in hand willen lopen en van dit unieke feest willen genieten. Nee, eigenlijk zou ik hem willen beetpakken, door elkaar willen schudden en uitschreeuwen: ‘Waar ben je mee bezig?! Is dit wat je echt wilt?! Waarom?!’ Ik houd me in en probeer gezellig te zijn.

In de maand juli is alles in een stroomversnelling gekomen. De omslag zet in tijdens onze vakantie naar Praag. Terwijl we ongedwongen flaneren langs de Moldau, het astronomisch uurwerk bekijken op het plein in de oude stad, bereikt hem het bericht dat zijn lievelingsoom plotseling is overleden. Hartaanval, dood gevonden op het toilet. Omdat morgen al de begrafenis is, pakken we onze spullen en rijden met een noodgang terug naar Nederland, zodat hij bij het afscheid nog aanwezig kan zijn. Ik ben persona non grata. Sterker nog, niemand van zijn familie is op de hoogte van onze relatie. De dode oom is de enige die ik ooit in levende lijve heb ontmoet en die ons samen een warm hart toedroeg. Ik zet mijn vriend een paar straten voor het huis van zijn ouders af. Schoorvoetend loopt hij naar huis, want hij heeft iets uit te leggen…

Een week lang is het stil. Hij reageert niet op mijn telefoontjes en als hij zelf eindelijk contact opneemt, zegt hij dat hij zaterdag bij me langskomt. Hij wil per se uit eten bij de Generaal in Baarn. Het is een mooie zomerdag en na de maaltijd stelt hij voor dat we een wandeling door de bossen van Juliana en Bernard gaan maken. We zijn nog niet binnen de hekken of hij komt met de onheilstijding. ‘Ik moet je iets zeggen wat je erg vervelend zult vinden, maar het is uit tussen ons.’

Ik zak bijna door de grond van ellende en vraag naar de reden. Hij sluit zijn verklaring af met de opmerking dat hij mij zo waardevol vindt dat hij graag goede vriendjes wil blijven. Het overvalt me, ik kan niet anders dan het beamen. Na de vreselijkste wandeling uit mijn leven zet ik hem op de trein.

En nu zien we elkaar weer op de eerste dag van onze nieuwe vriendschap. Hoe wrang is het dat dit ook juist het motto van de Gay Games is: friendship. Verloren loop ik met hem tussen de massa. Lopen is niet het juiste woord, we schuifelen eerder achter elkaar aan. Zo druk is het. Iedereen is uitgelaten. Misschien is de sfeer te vergelijken met tieners die hun eindexamen hebben gehaald en nu de bloemetjes buiten zetten in Lloret de Mar of Chersonissos. Tijdens het schuifelen wordt er ondeugend gevoeld en geknepen door voorbijgangers, seks hangt in de lucht. Biertjes gaan over de hoofden naar de andere kant van de straat. Dreunende bassen weerkaatsen tegen de gevels. Het overstemt het geknisper van de plastic bekers onder onze voeten. Ik probeer de lol ervan in te zien, maar dat gaat me moeilijk af. Ik ben niet in de stemming voor een feestje. Het is allemaal anders nu ik weer naast hem loop en met hem praat. Op alle feestlocaties in de stad is het hetzelfde liedje. Het bier smaakt me niet en ondanks de duizenden uitgelaten, vrolijke mensen om me heen voel ik me zielsalleen. Ik kan moeilijk omgaan met de nieuwe status. Aan het eind van de Warmoestraat geef ik aan dat ik de laatste trein wil halen en neem afscheid van mijn ‘nieuwe’ vriend. Ik ben diep bedroefd. De vrolijke mannen in de coupe merken het, ze mijden me als de pest. Met een rouwende man maak je geen gezellig praatje.

Vlak voor de kerst heb ik een vervelend bericht voor mijn ex door definitief een einde te maken aan onze vriendschap. Ik kan dit niet, ik ben nog steeds verliefd. Ik moet mezelf niet langer kwellen door wekelijks met hem om te gaan.

Waarom vakantie?

Uiterst brak sta ik met mijn koffer bij de incheckbalie op Schiphol. Handig dat zelf inchecken maar welke balie moet ik hebben? Zeven, vier of drie? Het blijkt toch acht te zijn. Hopelijk is het goed gegaan en zit ik straks op mijn vakantieadres niet zonder koffer.

Het is een doorwaakte nacht geweest, ik kon de slaap niet vatten en heb uiteindelijk alle herhalingen van het NOS-journaal gezien, inclusief dat van België. Raar dat vakantie zorgt voor zo’n onbestemd gevoel. Je hebt alles goed voorbereid, je koffer staat klaar, je paspoort is geldig, maar toch is er onderhuids die stress en de angst om je uitgerekend morgenvroeg te verslapen waardoor je het vliegtuig mist. Nu sta ik hier tussen medepassagiers te wachten, eigenlijk ben ik aan de vroege kant, zelfs KLM weet nog niet welke balie de koffers gaat verwerken.

Als ik door de bodyscan loop – wat zien ze daarop precies? – en het alarm is niet afgegaan, omdat ik geen ongewenst metaal op mijn lichaam draag, valt er een beetje spanning van me af.

We moeten gefaseerd plaatsnemen in het vliegtuig. Ik wacht tot mijn zone aan de beurt is. De zitplaats is goed, redelijke beenruimte aan het gangpad. Raamzijde is voor mij niet nodig, dan zit je zo opgesloten. Nog voordat we opstijgen dommel ik in. Een stewardess wekt me als we omringt zijn door een wit wolkendek met een vleugje blauw ertussen. Ze geeft me een broodje warm ei.

Dan schrik ik echt wakker en voel het zachte gras tegen mijn buik…

Het woord vakantie komt van het Latijnse ‘vacant’, leegte. In de vakantieperiode maken we onze agenda even helemaal leeg. We willen de zon op onze huid laten schijnen, we doen ons te goed aan lekker eten, we willen tot rust komen. En we laten de beslommeringen van alledag even achter ons. Het gehaaste ritme van elke werkdag. We drukken op de pauzeknop en laten de teugels vieren. Cynisch is dat we de leegte vaak opvullen met enthousiaste plannen wat we tijdens de vakantie allemaal willen gaan doen.

Mensen hebben vakantie nodig, zowel fysiek als geestelijk. Zware fysieke arbeid kost veel energie en dus moet je ook lichamelijk weer ontspannen. Als je meer psychisch werk doet, met je hoofd werkt, moet je de bovenkamer leegruimen en geestelijk ontspannen. Belangrijk is om even helemaal los te komen van het werk en de accu opnieuw op te laden. De boog kan immers niet altijd gespannen staan. Het is niet goed om altijd maar door, door, door te blijven gaan.

Zeker na dit markante voorjaar waarin alles anders dan anders ging, is het goed om tijd voor bezinning en rust te nemen. Je moet even loskomen van je werk en de werk-privé-balans in evenwicht brengen.

Mijn vakantie bestaat vaak uit een stedentrip, ik wil graag die stad verkennen, musea bezoeken en zo de cultuur van het land proberen op te snuiven. Vaak gaan er een paar boeken mee die al op de stapel lagen, maar meestal ontbreekt de tijd om ze allemaal te lezen, omdat ik in de valkuil trap van een te vol gepland reisprogramma. Op zo’n vakantie probeer ik mijn geest te scherpen, door nieuwe prikkels ook een beetje een ander mens te worden. Jezelf even compleet te verwennen.

Het grappige is dat als ik de dagboeken van die vakanties nalees, kom ik daarin altijd pagina’s vol zelfreflectie tegen. Vaak geschreven op een bankje in een park. Lijstjes met dingen waar je in je leven tegenaan loopt en die je zou willen veranderen. Sommige zaken keren jaarlijks terug. Matigen of stoppen met roken is daar lang onderdeel van geweest, totdat ik na een aantal pogingen definitief ben gestopt, en dit van mijn zorgenlijstje kon schrappen. Gezonder eten is daar op blijven staan. Minder kant-en-klaar maaltijden kopen. De verleiding is groot om het jezelf gemakkelijk te maken, want er niks frustrerender dan een half uur in de keuken te staan en het gekookte binnen vijf minuten naar binnen te schuiven. In die hapklare maaltijden zitten te weinig groenten en vezels, veel verzadigd vet en te veel zout. Meer zelf koken is het advies, maar in de hitte van de werkstrijd verdwijnt er weer een maaltijd in de magnetron en ping klaar! Het gemak dient de Meints.

Meer tijd voor mezelf en voor vrienden nemen, vrijetijdsbesteding in het algemeen. Dat blijft een lastig dingetje, want ik heb erg de neiging om me totaal in het werk te storten en daar geen grenzen aan te stellen. Werken is heerlijk dan hoef je niet over jezelf na te denken. Maar het nekt je op den duur. Je moet natuurlijk wel goed voor jezelf zorgen, niemand doet dat voor jou!

Mijmeren over een mogelijke relatie is ook zo’n terugkerend item. Kortom veel om over na te denken, maar schiet je veel op met piekeren over verleden en toekomst? Het moet natuurlijk niet je stemming tijdens de vakantie gaan vergallen.

Dit jaar ga ik bewust niet op vakantie en de afgelopen drie weken heb ik een beetje achterover gehangen en nagedacht over hoe het gaat. Wie ben ik en wat wil ik, waar word ik nou echt blij van? Een gesprek met mezelf dat ik bij wijze van spreken ook in mijn eigen achtertuin kan voeren.

In het Vondelpark lig ik op mijn buik, omringt door forse bomen. Hun kruinen ogen nog zo goed als vol. Onder het vlekkerige licht dat ze over me heen werpen, kom ik tot rust. De bladeren strijken met hun schaduw over mijn lichaam. Ik sluit mijn ogen en geniet van hun droge geknisper. Verfrist door een hazenslaapje sta ik op. In de lucht trekt een vliegtuig een spoor van condens door de hemelsblauwe lucht. Ik schud mijn hoofd en denk aan de onbekende passagiers met hun bontgekleurde mondkapjes. Laat ze maar verder vliegen naar hun stranden en vakantieparadijzen, naar verre steden die je absoluut gezien moet hebben.

Als we op zoek zijn naar leegte, naar vrijheid kun je dat soort momenten dan alleen ervaren in het buitenland? Er zijn mensen die nu hun uren niet willen opnemen, omdat ze niet naar hun gewenste bestemming kunnen of durven. Een vakantie in eigen land is voor hen geen optie, omdat de kans groot is dat ze slecht weer treffen. Zomervakantie staat voor hen gelijk aan zon, strand en prachtig weer. Alsof we niet weten wat we met onze vrije tijd moeten doen als het regent. Daarom moet die all-inclusive naar Turkije geboekt worden, of die reis naar de Malediven.

Ik ben blij dat ik niet een van hen ben. Gelukkig kan ik reizen in mijn verbeelding.

Zomergasten

Even pauze, een welverdiende lunch. Een bakkie koffie erbij om de geest helder te houden. Natuurlijk met warme opgeklopte melk. In de keuken zoek ik alle ingrediënten bij elkaar, terwijl de koffiepot pruttelt en lawaaiig zijn werk doet. Ik heb ongelooflijk veel zin in een bruine boterham met pindakaas en daaroverheen rijk belegd met banaan. Als de bodem met pindastukjes besmeerd is, pak ik een banaan van de fruitschaal. Eén exemplaar trek ik los van de tros. Meteen word ik omringd door een leger van fruitvliegjes die hun lunch verloren zien gaan. Waar komen die krengen toch vandaan? En waarom zijn ze met zovelen? Het lijkt wel of ze elkaar roepen, kom jongens hier moet je zijn! Ze zullen er hun naam aan hebben ontleend, want ik tref ze met name rond de fruitschaal. Hoe rijper het fruit, hoe meer er zijn. Maar ik kan toch moeilijk die bananen in een keer op eten, of telkens eentje kopen. In de koelkast leggen is ook geen optie, koude banaan is niet lekker. Als de gele jongen versnippert is over de boterham en ik de schil weggooi in de prullenbak word ik opnieuw verrast met een zwerm die zich ontfermt heeft over de fruitresten die blijkbaar nog steeds een lekkernij voor deze rotzakken zijn. Ze irriteren me uitermate. Blijkbaar zijn ze dol op mijn fruit, het liefst bananen die al een beetje zwarte plekjes vertonen. Ze kunnen de gistdampen en de alcohol denk ik ruiken en dat maakt het fruit onweerstaanbaar voor ze.

Ik kijk op mijn mobiel wat eraan te doen is? De fruitvlieg is in de zomermaanden de gehele dag op zoek naar fruit. Het liefst fruit dat al een beetje begint te rotten. Als het vruchtbare vrouwtje een overrijpe peer of nectarine heeft gevonden, lokt ze het mannetje en samen genieten ze van de vondst. En dat niet alleen, ze hebben ook seks op mijn fruit! Na de paring zoekt het vrouwtje een nieuwe rijpe vrucht om haar eitjes in te leggen. Ze voegt wat gejat gist toe aan de broedplaats. Gist waar haar larven op kunnen groeien. Uit het coconnetje komen dan weer nieuwe fruitvliegjes. Het is een cyclus van een week of twee en een vrouwtje legt per keer tientallen eitjes. Zo gebeurt er van alles in mijn keuken. Het blijkt dat als er genoeg eten is andere vrouwtjes inderdaad worden ingeseind om ook vooral langs te komen. Fruitvliegjes hebben natuurlijke vijanden, maar om nu sluipwespen, kevers en spinnen in mijn keuken uit te nodigen, dat is nou ook wat!

Hoofdschuddend loop ik met mijn bord naar het voorbalkon. Ik weet niet wat ik met deze plaag moet. Als ik me geïnstalleerd heb, besef ik dat ik de koffie vergeten ben. Ik loop terug naar de keuken, pak m’n Cobramok en schenk het zwarte vocht in. Giet de melk er overvloedig overheen en schep nog een extra laagje room uit de melkschuimer. Dan zie ik een bruin puntje. Ach nee, is het filter weer eens dubbel geklapt en de maling langs het filter gestroomd. Als ik de filterhouder open klap, is er niets aan de hand. Meteen cirkelen de fruitvliegjes weer om me heen, bang dat ik de rest van de bananen weg zal pakken. Er is maar een conclusie: er zitten ook fruitvliegjes in mijn koffie. Nu moet het toch ophouden! Ik vis de krengen uit de mok, maar ben er niet zeker van of ik ze allemaal te pakken heb. De koffieverkeerd smaakt een stuk minder lekker.

Je moet alle ramen en deuren tegen elkaar open zetten, lees ik op internet. Fruitvliegjes houden niet van tocht. Je hebt de neiging om het tegenovergestelde te doen en alles hermetisch gesloten te houden. Er zijn bepaalde geuren waar ze niet van houden: lavendel, eucalyptus of basilicum. En je kunt ze in de val lokken. Maak een bakje, doe hier overrijp fruit, honing of siroop in. Dek het af met folie waarin je een paar minuscule gaatjes prikt. Met de geur lok je ze, en dan graven ze uiteindelijk hun eigen graf, omdat ze er niet meer uit kunnen. Dat zal ze leren die ongewenste zomergasten.

Reisverhaal schrijven

Reizen en op vakantie gaan is deze zomer niet een vanzelfsprekendheid. Veel mensen zien hun vakantieplannen in het water vallen of moeten hun bestemming bijstellen. Moet je de grens wel over willen? Wat als je per se naar het buitenland wilt, ga je dan met het vliegtuig of met de auto of neem je het openbaar vervoer en hoe veilig is dat? Ben je wel verzekert als je halsoverkop je vakantie moet afbreken omdat het gebied waar je bent plotseling wordt afgesloten vanwege een opvlamming van het virus? Moet je dan verplicht in quarantaine als je terugkomt? Het is zaak om de reiswijzer van de ANWB in de gaten te houden en op de veiligheidsrisico’s te letten. Reizen kun je natuurlijk ook in je hoofd doen. Ga terug naar vorige vakanties en haal herinneringen op. Of maak een virtuele reis. Gebruik je verbeelding. Stel ik ga naar Tel Aviv en wat wil ik daar gaan doen en bezoeken tijdens die dagen? Hoe leuk is soms de voorpret van een grondige voorbereiding, het vooruitzicht dat je iets gaat doen wat je nog nooit eerder gedaan hebt! En ja helaas zal de echte trip dit jaar – in mijn geval – niet plaatsvinden. Dit experiment zal ik in deze vakantieperiode een aantal malen toepassen. En we beginnen vandaag met een reisverhalenseminar. Zomer 2018, op het Neude in Utrecht heeft de ANWB zojuist een nieuw kantoor geopend. Naast de winkel is er ook een eigen café. Een plek om even je e-mail te checken en vooral om gezellig van een kop koffie met iets lekkers te genieten. ‘Een ontmoetingsplek voor een gesprek van mens tot mens, een twijfel of een schaterlach,’ zoals de ANWB het zelf op hun website omschrijft. ‘Het café organiseert allerlei activiteiten zoals workshops, boekpresentaties en filmavonden.’ Dus je kunt er ook dingen leren. In de Kampioen lees ik dat er een workshop reisverhalen schrijven is. Ik ben geïnteresseerd en meld me aan in de veronderstelling dat ik te laat ben en het seminar volgeboekt zal zijn. Maar gelukkig er is plaats voor mij in de nieuwe herberg… Vrijdagmiddag, bijna dertig graden, de zon brandt op de klinkers van het plein en met een verhit hoofd meld ik me bij de balie. ‘Dat is boven, meneer, daar de trap op.’ Naast het bargedeelte is een lichte ruimte met veel houttinten en een moderne minimalistische inrichting, een muur met groengeel gekleurde kussens in allerlei maten en verschillende tafels, stoelen en zitjes. De cursusleidster heet me hartelijk welkom. En heet is het! Ik zoek een plekje waar ik niet in de zon zit die door het glas naar binnen schijnt dat een kant van de ruimte in beslag neemt. Met een grote zakdoek veeg ik mijn voorhoofd droog. Niet dat het helpt, maar voor het idee. Langzaam druppelen de medecursisten binnen. We mogen koffie, thee of iets anders halen in het café. Ik hou het bij water. Als iedereen –  denken we – binnen is, trapt Miranda af. Ze heeft net de bedoeling en opzet van deze schrijfmiddag uitgelegd, als er gestommeld klinkt op de trap en de deur openzwaait. Een vrouw met in haar kielzog een meisje beladen met tassen van de bekende modemerken die je in elke Nederlandse winkelstraat treft, stormt naar binnen. Blijkbaar hebben ze bij hun bezoek aan Utrecht het nuttige met het aangename gecombineerd. De serene rust is meteen verstoord en omstandig legt de mevrouw uit dat ze zich hebben aangemeld en waarom. Het lijkt haar namelijk enig om reisverhalen te kunnen schrijven! Ook de reden van de verlate binnenkomst wordt breedvoerig maar zonder enig excuus in de groep gegooid. En passant meldt ze nog dat het hele gezin logeert op een camping op de Veluwe. Ik zie wat mensen fronsen. Na de onderbreking doet Miranda een poging om haar aanpak nogmaals uit te leggen. We gaan wat gerichte schrijfoefeningen doen, die we als de tijd die we daarvoor krijgen, verstreken is, aan elkaar zullen voorlezen. Het is niet de bedoeling dat we een discussie over datgene wat voorgelezen is, gaan beginnen. Om het werkbaar te houden splitsen we ons op in groepjes van vier. Ik wil mijn schaduwplekje behouden en betaal daar achteraf de tol voor. De laatkomers komen in mijn groep en omdat de dochter niet van haar moeder gescheiden wil worden, zijn we met zíjn vijven. De eerste opdracht is simpel. Je krijgt een open zin die je moet afmaken: Als ik aan reizen denk… Schrijven is voor mij… Nu ik hier ben… Deze zinnen zijn bedoeld om het schrijfproces op gang te brengen en je moet eigenlijk zonder je pen van het papier te tillen schrijven wat er in je op komt. Een vingeroefening, een opwarming van de schrijfgeest, zeg maar. We krijgen daar een paar minuten voor en lezen het resultaat aan elkaar voor. Ik merk dat de dochter niet echt mee doet en eigenlijk niet zit te schrijven. Ze staart met een enigszins verveeld gezicht voor zich uit. Al snel denk ik, o er is iets met haar aan de hand en de moeder is een soort oppas, die zelf graag dit seminar wil volgen, en haar dochter noodgedwongen heeft meegenomen. Ik moet het loslaten en me op mijn eigen schrijven richten, maar dat is bijna onmogelijk. De moeder en daarmee de dochter zijn dwingend aanwezig, ze houden zich niet aan de regels, en zijn ronduit gezegd een storende factor. Ik zie ook bij anderen en vooral Miranda – de irritatie groeien. Ze blijft vriendelijk maar moet steeds ingrijpen om de middag toch in goede banen te leiden. Het liefst zou ze de dames met tas en al achter het nieuwe felgekleurde behang willen plakken. Bij de vervolgopdrachten kom ik voor mezelf gelukkig in de schrijfmodus en kan ik me op de opdrachten concentreren. Stel je wilt je vakantieverhalen tot iets leesbaar terugbrengen, of je pakt het groter aan en wilt voor een krant of een ander medium een reisverhaal schrijven dan is het zaak dat je vertelt met oog voor details, dat je het adagium Show, don’t tell toepast, en niet in een toen en toen-stijl schrijft. Je moet op zoek gaan naar een thema. Bijvoorbeeld reizen in de voetsporen van Lord Byron. Of je wilt weten hoe religie beleefd wordt in je vakantieland. Ik noem maar een zijweg. Je moet weten wat je de lezer wilt meegeven. Bij reisverhalen gaat het zeker om ontmoetingen, want die brengen je verhaal tot leven. Voor mij is de workshop op deze verhitte middag zeker een bijzondere ontmoeting: met een moeder en een dochter die tijdens zo’n middag wel voor een verhaal zorgen dat je door wilt vertellen. Maar bovenal is het een leerzame ontmoeting met een collega schrijfcoach. Het biedt een leuk kijkje in haar keuken. Al hoop ik nooit zo’n aandacht vragende cursist te zullen treffen.

De dood in de ogen kijken

De eerste week van juli zal altijd een speciale periode blijven. Mijn vader is al vanaf zijn tweeënvijftigste hartpatiënt. Hij heeft alle medische ontwikkelingen die er in de cardiologie bestaan meegemaakt: openhartoperatie, dottertechnieken en hij blijkt taai, want iedere keer weet hij er doorheen te komen. De laatste jaren van zijn leven houdt hij vanwege hart- en ander orgaanfalen vocht vast waardoor hij kortademig en benauwd wordt. Het is altijd lastig om dat aan te zien en mee te maken. Er zijn allerlei middelen om het leed te verzachten, het beruchte tabletje onder de tong, de plastabletten, ademhalingstechnieken en het mee-ademen als hij dreigt te hyperventileren, en zelfs EPO om rode bloedcellen aan te maken die voor het vervoer van zuurstof zorgen. In de koelkast ligt een voorraad waar een professionele wielrenner jaloers op zou zijn.

Als de klachten dermate ernstig zijn moet hij voor vochtafdrijving opgenomen worden in het ziekenhuis. Hij ziet daar altijd vreselijk tegenop. Na afloop is het ademen weer even wat makkelijker maar het proces zelf ervaart hij als een martelgang. Er moet een katheter in de plasbuis worden aangebracht, en op de een of andere manier lukt dat nooit in een keer. Bij zijn laatste ziekenhuisbezoek zijn ze er twee dagen mee bezig.

Samen met mijn moeder bezoeken we hem trouw elk spreekuur en je ziet dat het iedere dag een beetje beter gaat. Na drie weken krijgt hij het bericht dat hij na het weekend terug mag naar mijn moeder, waar hij erg naar uitziet. We mogen hem om elf uur halen. Zover komt het echter nooit.

Op zaterdagmiddag laat hij ons trots raden wat hij gegeten heeft. Nou zijn er een aantal zaken waar je hem blij mee kunt maken, een rolmops is daar een van, maar dat zal het absoluut niet zijn geweest. Nee, hij heeft een banaan gehad en niet één, hij heeft er maar liefs drie opgepeuzeld. Aan de lach op zijn gezicht kan je zien dat hij er nog steeds van geniet. Het is een gezellig uurtje en hij maakt een opgewekte indruk.

’s Avonds – anderhalf uur later – volgt het avondspreekuur. Het is altijd een rush want in de tussentijd moet er gegeten worden en mijn moeder wil natuurlijk niet het pand verlaten voordat de afwas gedaan is. Dus we moeten opschieten om weer op tijd in het ziekenhuis te zijn. Voor het gehannes met de rolstoel van mijn moeder moet altijd extra tijd worden uitgetrokken. Vandaag trouwt prins Albert van Monaco en mijn moeder is wel geïnteresseerd in de jurk van de bruid Charlene. We kijken naar de trouwdienst en vertrekken daardoor te laat richting ziekenhuis.

We verkeren in een uitgelaten stemming. Dat slaat om als we de kamer betreden waar mijn vader ligt. De drie kamergenoten hebben hun bezoek al, maar iedereen kijkt geschrokken naar ons… Ik zie dat het witte gordijn rond het bed van mijn vader is dichtgetrokken. Voordat ik een blik achter het gordijn kan werpen, staat er een zuster achter ons. ‘Familie Meints, wilt u even met mij meekomen?’ In het zusterverblijf krijgen we de onheilstijding. Mijn vader is tijdens het avondeten plotseling onwel geworden en heeft het erg benauwd gekregen. Er is ooit een niet-reanimeren verklaring ondertekend, maar uit eigen beweging is hij toch weer bij kennis gekomen. Zijn conditie is echter belabberd, zo slecht zelfs dat hij het niet lang meer zal maken en eigenlijk direct naar een apart kamertje gebracht moet worden. Het liefst naar de ic als daar plek is. Dit komt aan als een mokerslag. Zo in tegenspraak met onze indruk van het middagbezoek.

Vanaf dat moment gaat alles in een stroomversnelling. ‘Zijn er nog andere kinderen die gewaarschuwd moeten worden?’ Ja, die zijn er… Op een soort automatische piloot ga je handelen. Ik maak de fout dat ik eerst nog even bij mijn vader wil kijken. Hij slaat zijn ogen op en is blij me te zien, maar geeft wel zelf aan dat het niet goed met hem gaat en dat het een uur geleden kantje boord is geweest. Ik moet echter mijn zus gaan bellen dat ze onmiddellijk moet komen, maar mijn vader houdt mijn hand stevig vast. Met moeite kan ik me los wringen. Ik wil niet in zijn bijzijn de rest van de familie inlichten over de prognose.

Mijn zus is met haar man op Ameland. Ze dineren in een restaurant en hebben de mobiele telefoon niet aanstaan. Mijn nichtje biedt aan dat ze iedereen zal bellen, zodat ik me verder met mijn moeder en vader kan bezighouden. Pa wordt naar de ic gebracht. Om hem te helpen stellen ze voor om hem morfine te geven en een inslaper, omdat hij constant naar adem hapt. Maar dan zal hij geen afscheid meer kunnen nemen. Hij kiest ervoor om het uit te stellen totdat hij iedereen die hem dierbaar is heeft gezien. Het is vreselijk afzien voor hem die komende uren. Hij heeft het zo benauwd en we zien alle genuttigde bananen in een bepaalde vorm voorbij komen.

Nadat hij in volle overtuiging afscheid heeft genomen, vraagt hij of we de zuster willen roepen. Daarvoor geeft hij aan dat we hem los moesten laten, omdat fysiek contact het afscheid voor hem onmogelijk maakt. De zuster brengt hem in slaap en de waarden op de monitor zijn beroerd en gaan steeds verder naar beneden. Op een zeker moment zal de flatline verschijnen.

In de vroege zondagochtend kan hij het loslaten en geeft letterlijk zijn laatste snik. Die wij als dierbaren niet zo ervaren, want hij heeft dat gedurende de nacht al een paar maal gedaan, om na een lange onderbreking opnieuw te gaan ademen. Maar nu is het echt voorbij…

De jonge zuster die hem en ook ons de gehele nacht heeft bijgestaan, komt achter me aan als ze hoort dat ik de begrafenisondernemer ga bellen. Ze pakt mijn hand beet en nadat ze me gecondoleerd heeft, zegt ze: ‘Mag ik je uit eigen ervaring een raad geven. Je gaat nu alles in het werk stellen om de begrafenis van je vader te regelen, je komt in een stroomversnelling terecht, maar besef dat in deze hectiek dit de laatste dagen zijn dat je nog bij je vader kunt zijn, dat je hem nog beet kunt pakken. Neem de tijd om op jouw manier afscheid van hem te nemen als je daar behoefte aan hebt.’

Ik ben haar erg dankbaar voor de levensles die ze me heeft gegeven.

In overleg met de begrafenisondernemer mogen we gezamenlijk mijn vader wassen, scheren, aankleden en in de kist leggen. Ook een goede ervaring – misschien griezelig – maar goed om mee te maken dat iemand niet plotseling mooi opgebaard in zijn kist ligt.

De les van de zuster vertel ik ook aan mijn moeder. ‘Mam, als je naar pa wilt – hij ligt opgebaard in de aula – dan zeg het maar en ik ga in de auto met je mee.’ Op dinsdagavond nadat het een drukke dag met veel aanloop en geregel is geweest, geeft mijn moeder aan dat ze graag even bij haar man wil kijken. Het is na tienen, maar we hebben een sleutel en kunnen elk moment naar hem toe. In de zomerschemer rijden we naar hem toe en zitten een uur bij hem in de koude ruimte. Het is goed, ik maak ook nog een wandelingetje, zodat mijn moeder alleen met hem kan zijn. Achteraf hebben we door dat bezoek onze nachtrust verpest, want we kunnen vervolgens de slaap niet meer vatten… maar het voelt goed om tijd voor mijn vader te nemen en de dood in de ogen te zien.

Gift

Samen met een collega bereiden we een tv-programma voor en voeren veel gesprekken met betrokkenen en doen de nodige research. Op een dag bezoeken we een grote instelling en daar zullen we de gehele dag in de archieven verblijven. Rond het middaguur begint de inwendige mens op te spelen en we gaan op zoek naar de bedrijfskantine. In alle rust hebben we ons onderzoek kunnen doen, maar nu blijkt dat we niet de enige mensen zijn die in dit gebouw actief zijn. Noodgedwongen sluiten we achter aan in een lange rij. We pakken een tray en maken een keuze voor de lunch. De broodjes zien er verleidelijk uit. De geur van soep en frituur dringt onze neus binnen. Het is moeilijk om te kiezen. Langzaam schuiven we met de buit richting kassa.

‘Mag ik uw pasje even?’ vraagt de dame als ze de dingen op mijn tray heeft aangeslagen.

Ik wil mijn pinpas pakken, maar ze schudt met haar hoofd. ‘Nee, uw bedrijfspas, graag.’

‘Die heb ik niet, ik werk hier niet, dat wil zeggen ik ben vandaag te gast in het archief.’

‘Dan moet u contant betalen,’ is de kille conclusie vanachter de balie.

Ik heb geen munten of papiergeld bij me en kijk naar mijn collega. Die moet me echter teleurstellen. Hij heeft ook geen cash bij zich. Vervelend, nou. ‘Er is waarschijnlijk geen geldautomaat waar ik kan pinnen?’ probeer ik nog.

‘Drie straten verder op.’

We overleggen hoe we dit gaan aanpakken. Wie gaat geld pinnen? Maar dan wordt de soep en het broodje kroket koud. ‘Mogen we straks betalen?’

De dame raakt geïrriteerd door het oponthoud. Terwijl we nog staan te bakkeleien hoe we dit onverwachte incident gaan oplossen, groeit de rij achter ons met eveneens hongerige mensen die niet begrijpen waarom de rij stokt. Een eindje verder in de rij bemoeit een man zich met het voorval.

‘Zet maar op mijn rekening, Annie.’ We draaien ons verbaasd om. Dat is alleraardigst, want dan is het oponthoud voor nu opgelost. Als de man merkt dat mijn collega met hetzelfde probleem zit, mag ook hij gebruikmaken van het aanbod. ‘Harstikke bedankt, u krijgt het bedrag zo van ons terug.’

Gegeneerd zoeken we een plekje in de overvolle kantine. Ik houd de man die zo vriendelijk was voor ons te betalen in de gaten waar hij gaat zitten om straks de schuld bij hem in te lossen. Met een beetje vertraging nuttigen we onze lunch, die opeens iets minder lijkt te smaken.

Dan loop ik naar de man die ons eten heeft voorgeschoten. Ik bedank hem nogmaals allerhartelijkst voor zijn hulp, en vraag waar ik hem straks in het gebouw kan vinden.

‘Waarom?’ vraagt hij.

‘Nou, dan kan ik u zo meteen het geld teruggeven.’

Maar de man weigert pertinent het aanbod. ‘Geen sprake van, dat krijgen jullie van mij.’

‘Dat kan ik niet aannemen en het is helemaal niet nodig, we hebben wel geld alleen niet contact bij ons, dus ik ga zo even pinnen en dan krijgt u het van mij terug.’

‘Dat hoeft niet.’

‘Jawel, ik sta bij u in het krijt.’

Hij wil er niks van weten en praat op een gegeven moment met zijn collega’s verder, alsof het hiermee afgedaan is.

Ik ben een beetje van mijn stuk gebracht. Met de staart tussen mijn benen druip ik af. Ik leg aan mijn collega uit wat de uitkomst van het gesprek is, en ook hij schudt met zo’n hoofd. ‘Aardig, maar dat had echt niet gehoeven.’

Als we uitgegeten zijn rest ons niks anders dan de lege tray naar de daarvoor bestemde trolley te brengen. Bij het verlaten van de kantine steek ik nogmaals als dank mijn duim op in de richting van de gulle gever. Hij ziet het niet eens.

De gehele middag houdt de gift me bezig. Wat een ruimhartig gebaar. De man was zo behulpzaam, maar met alle liefde hadden we het geld terugbetaald. Je voelt je bijna schuldig, een soort van profiteur. Het is moeilijk om zo’n vriendelijke geste te accepteren. Een gift van een onbekende aan onbekenden. Het is erg verwarrend en het kost me veel moeite om me weer op de research te concentreren. Bij wijze van spreken voel ik het geld in mijn zak branden. Ik blijf maar denken hoe ik hem kan bedanken.

Bijscholing

Om mezelf eens te trakteren en natuurlijk ook uit het oogpunt van bijscholing schrijf ik me in voor de cursus ‘De kunst van het kijken’. Schrijfster Manon Uphoff en haar dochter Iris van Vliet, scripteditor en filmdocent, geven zes avonden les in het Louis Hartlooper Complex in Utrecht over storytelling in film en televisieseries. Erg benieuwd verzamelen zich de kersverse leerlingen in de gang voor zaal 5 op de eerste woensdagavond in januari. Overal hangen prachtige zwart-wit posters van belegen filmsterren en er staan twee bakbeesten van oude projectoren. De klok tikt weg naar zeven uur. Manon heb ik al gespot, omdat ze een paar maal naar buiten is gekomen en naar beneden ging. De techniek blijkt de docenten in de steek te laten. Alles is geïnstalleerd voor het gebruik van de beamer, maar na het aansluiten van de laptop is er geen beeld. Uiteindelijk mogen we toch naar binnen. Elke stoel is bezet en ik zit vooraan. Manon legt uit dat er een probleem is en dat de technicus van het filmtheater is gebeld om het te verhelpen. ‘Sorry mensen, heel vervelend dit.’

Gelukkig is er wizzkid in de zaal die de juiste aanwijzingen geeft en het blauwe doek veranderd in de eerste sheet met de titel van de cursus. We zijn begonnen. Een voorstelronde volgt. Iedereen is op de een of andere manier beroepsmatig of privé geïnteresseerd in het vertellen van verhalen, in allerlei vormen.

‘Verhalen nemen ons mee naar een andere wereld. Lokken ons in tekst en beeld naar de bioscoop, naar de boekwinkel, naar Netflix. Maar waarom vinden we het ene verhaal zo verrassend, goed en prikkelend en stelt het andere ons zo teleur? Wat maakt eigenlijk een goede vertelling? En kijken we zelf wel aandachtig genoeg? Aan de hand van inspirerende beeld- en tekstfragmenten en kleurrijke voorbeelden uit geprezen films en series gaan we op zoek naar antwoorden op deze vragen,’ is de summiere cursusomschrijving. Zes avonden over: genre, personage, arena, dialoog, ritme, vorm en stijl van verhalen

Net zoals uiteindelijk de lezer het boek tot zijn recht laat komen, hebben we bij het kijken naar film ook een actieve rol. Al kijkend brengen we vanzelf een logisch verband aan. Dat hebben we jong geleerd. Kleine kinderen hebben al het vermogen om verhaaltjes op te bouwen. Ik – jij – en iemand buiten, dat is de oervorm van het verhaal.

Het zijn leerzame avonden en de vrouwen zijn goed op elkaar ingespeeld. Je merkt dat ze dit vaker doen. Als ik later een verhaal over ze lees in het weekendmagazine van de Volkskrant is het beeld me helemaal duidelijk. Moeder en dochter verdwijnen met liters koffie naar de zolderruimte en verschansen zich achter twee computerschermen om daar eindeloos filmfragmenten uit te zoeken voor hun schrijf- en scenariocursussen. ‘Uren kunnen ze daar zo zitten, eindeloos associërend, analyserend, over duisterheid, over vrolijkheid, over de ander (en dus over zichzelf), net zolang tot hun konten van hout zijn en de staafjes en kegeltjes in hun kop zowat in de fik staan, maar hun geest weer volledig is gerevitaliseerd.’ (citaat uit het VK-artikel).

Gelukkig komt daar voor ons dan een gedegen cursus uit voort met een duidelijke rolverdeling, dochterlief zorgt steeds dat de juiste fragmenten voor staan en vult aan als moeders iets is vergeten te vertellen.

Ik zal niet de gehele cursus voorbij laten komen, wellicht is het leuk om er zelf ooit eentje te volgen, maar op een bepaalde avond gaat het over het belang van dialogen. Een goede definitie van dialoog is moeilijk te geven. Het omvat meer dan alle conversatie tussen personages. In het Grieks betekent het ‘door spraak’ dia-logos. Ook monologen en gedachten en lichaamstaal, de non-verbale communicatie die personages gebruiken, vallen daaronder. Als schrijver of filmmaker moet je daar allemaal rekening mee houden. Een dialoog heeft meerdere functies. Het moet de actie in een verhaal opgang brengen en houden. Vaak gaat het over een beslissingsproces in het leven van de hoofdfiguur en wat daaraan vooraf ging. Je moet het aantrekkelijk maken voor je lezer. Door een dialoog te laten leven, kun je laten zien wat de sfeer is en hoe de personages zich voelen. Een dialoog zegt vooral iets over de relatie tussen de hoofdpersonages in het verhaal. Daarbij moet je als maker beseffen dat iedereen een eigen manier van praten heeft.

Manon komt met een mooie metafoor. Daar is ze goed in en ik kan ook iedereen haar laatste boek ‘Vallen is als vliegen’ aanraden over het misbruik door haar vader zonder het woord zelf te gebruiken. Van mij mag ze vanavond de Libris literatuurprijs 2020 winnen, maar dat geheel terzijde. Ze zegt: ‘Dialogen kun je zien als een ijsberg. Het werkelijke gesprek is het topje van de ijsberg, maar onder water zit het grootste gedeelte. Er zit nog veel meer onder de uitgesproken dialoog. Je hebt te maken met datgene dat niet gezegd wordt (unsaid): gedachten en gevoelens. Maar er is nog een diepere laag, datgene wat vermeden wordt (unsayable). Je kan niet alles zeggen, er zijn codes en afspraken wat je wel of niet kan zeggen, er zijn taboes. Je moet weten wanneer het wenselijk is te zwijgen. Je kan bijvoorbeeld niet zomaar over iemands handicap beginnen.’ Met al deze lagen moet je bij het schrijven van een dialoog rekening houden.

Aan het einde van de avond doet Manon een openbaring. ‘Tijdens schrijflessen merk ik hoe onervaren schrijvers zich kunnen vergalopperen met dialogen. Hoe houterig het is, of hoe tenenkrommend of niet-werkend. Wat mensen tegen elkaar zeggen werkt alleen als je daarin ook kunt weergeven wat ze niet tegen elkaar zeggen. Anders is het verloren ruimte invullen. Je moet je personages goed kennen om te weten wat ze niet tegen elkaar zeggen.’

Bij het schrijven van een filmscript werkt de scenarist vaak tot op het laatst aan de dialogen. Eerst bedenkt men wat is het verhaal, wat gaat er gebeuren, wie zijn de personages, hoe houden we het spannend? En later volgt pas de invulling van de dialoog.

Eigenlijk vliegen de twee lesuren voorbij en de docenten zouden wat mij betreft nog uren mogen doorgaan. Het is fijn om je aan hun analyses te laven.

Moet dat nou?!

De balkondeur staat open. Het is heerlijk weer en de vogels zorgen met hun vrolijke getwitter voor werklust. Ik hoor een geluid dat ik niet thuis kan brengen. Bassende mannenstemmen verstoren de rust. Ik sta op en ga kijken. Een hoogwerker is bezig mijn straat binnen te manoeuvreren. Een man schreeuwt aanwijzingen.

Wat is er aan de hand? Komen ze de lantarenpalen controleren? Gaat iemand verhuizen? Of liever nog gaan ze mijn ramen wassen, nadat die vreselijk duif precies op het grote raam – waar ik niet bij kan –  een dikke flats heeft achtergelaten? Dat zou een aardige geste zijn. Of is een buurman in coronatijd zo dichtgegroeid dat hij alleen via een hoogwerker zijn appartement kan verlaten?

De man in het bakje stijgt omdat de hydraulische arm steeds verder uitschuift. Hij heeft het op de boom in onze straat voorzien. Is hij van de eikenprocessierupsenbestrijding. Maar het is helemaal geen eik! Van het rijtje bomen dat jaren geleden gepland is, heeft deze groene makker een flinke groeispurt in gezet, de andere vijf zijn zielige stompjes vergelijken met dit exemplaar. Dat is blijkbaar ook het probleem. Met een ferme armzwaai slaat de man een motorzaag aan. Ik wil schreeuwen ‘Moet dat nou?!’ Maar hij heeft oordoppen over zijn gele helm. Hij kan me totaal niet horen. In een paar halen is het lot voltrokken. Drie takken worden afgezaagd. De tweede man legt ze keurig op het trottoir. De hoogwerker daalt en verlaat achteruitrijdend de straat. Waarom is dit nodig vraag ik me af? Het enige groen dat de buurt nog aanzien geeft en zorgt voor een prettig leefklimaat, wordt brut gesnoeid! Waarom hebben ze daar dan ooit bomen neergezet? Ontstemd ga ik weer naar binnen en ga verder met mijn werk.

Als ik later die dag een wandeling wil maken, bestudeer ik de gesnoeide boom. De takken die in de richting van de straat groeiden zijn rücksichtslos verwijderd. Alle bomen in de wijk hebben eenzelfde beurt gehad. Overal liggen takken op de straat. Er is flink huisgehouden deze ochtend. Ik merk dat ik kwaad word. Waarom? Zodat een auto er beter kan parkeren, of een vrachtwagen niet tegen de takken aan schuurt. Het moet niet gekker worden. Een boom die CO-2 opneemt moet wijken voor een hoop blik dat juist verantwoordelijk is voor die grote uitstoot van koolmonoxide. De omgekeerde wereld, wie heeft dit verzonnen?

Een beetje ontspannen door het bos wandelen is er niet meer bij. Ik zit mezelf op te naaien en merk dat ik steeds harder ga lopen. Het zit me niet lekker. Ik krijg er gewoon buikpijn van. De behoefte om er iets over te schrijven groeit. Ik kan niet wachten totdat ik thuis ben. Een veelheid aan gedachten tolt door mijn hoofd. Je hoopt dat we door deze crisis zaken anders gaan benaderen en aanpakken: klimaatverandering, geen eten verspillen terwijl er elders honger is, lokale leveranciers steunen, die verschrikkelijke plasticsoep in onze oceanen voorkomen. Misschien draaf ik door, maar ik merk dat ik kwaad ben.

Op een picknicktafel ga ik zitten en haal mijn mobiel te voorschijn om in Notes dit verhaal te noteren. Zo snel mijn vingers het kunnen bijhouden, typ ik mijn aantekeningen. Maar ook als de ruwe schets gemaakt is, blijft het incident door mijn hoofd spoken. Hoe vaak moet ik niet tijdens het wandelen bukken om niet het lot van Absolom te ondergaan, betekent dit dat ik de volgende keer maar een kapmes mee kan nemen om alle laaghangende takken weg te kappen?

Het is maar goed dat de hoogwerker uit mijn buurt verdwenen is. Als ik ze zou zijn tegenkomen, hadden ze alsnog de volle laag gekregen, zo geïrriteerd ben ik. De volgende dag komt er opnieuw een luidruchtige oranje-gele colonne door de straat, de takken worden opgehaald en gaan meteen in de hakselaar. Bio-massa? Ik houd me in, ik heb mijn zegje hier gedaan.