Rode vlekken

Het rare geval wil dat in de maand november mijn huid, met name in het gezicht vlekkerig rood wordt. Mijn gelaat is van nature al een beetje rood, maar nu zitten er echt op rare plaatsen, zoals oogleden, wenkbrauwen, kin, achter en in mijn oren rode plekken die jeuken als de ziekte. In overleg met de huisarts meld ik mij bij de dermatoloog in het Tergooi ziekenhuis. Het is nog vroeg in de ochtend en de wachtkamer is maagdelijk leeg. Fijn, dan ben ik zo aan de beurt. Dat is een illusie, er gebeurt lange tijd niks en het tijdstip van de afspraak is al tien minuten verstreken. Onrustig begin ik op mijn wachtstoel te schuifelen.

‘Meneer Meints?’ Een jonge blonde dame steekt haar hoofd om de deur. Ik sta op en volg haar de behandelkamer in. Zo’n kille en steriele ruimte met medische apparatuur. Ze wijst me op een krukje en ik neem plaats. ‘Ik ben de stagiaire van dokter Langeveld en zij heeft me gevraagd of ik eerst naar u wil kijken om dan mijn bevindingen met haar te delen. Heeft u daar bezwaar tegen?’

Ik schud mijn hoofd.

‘Wat zijn de klachten?’

‘Ik heb de laatste weken rare rode vlekken op mijn huid, met name in mijn gezicht, maar ook in andere huidplooien van mijn lichaam.’

Ze kijkt me aan. ‘Ja, ik zie het,’ zegt ze, terwijl ze medische handschoenen aantrekt. Met een klets zit het rubber om haar kleine vingers. ‘En heeft u dat wel vaker?’

‘Ja, maar het is nu wel heel erg.’

Ze onderzoekt de vlekken en ik til mijn T-shirt op om haar de andere plekken te laten zien. Ook mijn jeans moet naar beneden om de binnenkant van mijn knieën te laten keuren.

De stagiaire kijkt, voelt en schrijft haar bevindingen op een papiertje. ‘Ik ga even overleggen, ik ben zo terug.’

Ze laat de witte handschoenen bij mij achter, nadat ze ze moeizaam van haar handen heeft gekregen.

Ik herschik mijn kleding en wacht af. Aan de muur zie ik afbeeldingen met vergelijkbare aandoeningen hangen. Vrolijke bedoeling, hier, denk ik.

Een goedlachse vrouw komt de kamer binnen, gevolgd door de stagiaire. ‘Meneer, we hebben het even besproken, maar het lijkt me overduidelijk, u heeft seborroïsch eczeem.’

‘Pardon?’

Ze hoeft me blijkbaar niet zelf te onderzoeken, van een afstand is het voor haar al duidelijk. ‘Een vorm van eczeem wat we seborroïsch noemen. Het goede nieuws is dat het niet gevaarlijk of besmettelijk is, maar het is wel chronisch.’

‘Daar ben ik dan mooi klaar mee,’ reageer ik ad rem.

‘Het komt vaak terug bij de wisseling van de seizoenen.’

De dermatoloog haalt haar hand door mijn rode krullen, nadat ze daar toestemming voor heeft gevraagd. ‘Jeukt de hoofdhuid ook?’

‘Soms, ja.’

Ik moet nog even bekomen van haar mededeling. Blijvend? Daar zit ik de rest van mijn leven dan aan vast! ‘En hoe kom ik hieraan?’ vraag ik mezelf hardop af.

‘Tja,’ zucht de dermatoloog, ‘in de huid zitten duizenden kliertjes die talg maken. Talg is een vette ‘huidsmeer’ die uw huid soepel houdt. Bij seborroïsch eczeem is de samenstelling van het huidsmeer veranderd. Waarschijnlijk vermeerderen de gistcellen zich hierdoor sneller. Iedereen heeft gistcellen op de huid, maar in grote aantallen kunnen ze de huid irriteren.’

Ik laat de informatie indalen. Gist? Als in brood?

‘Heeft u last van stress?’ vraagt de dokter terwijl ze me vriendelijk aankijkt. De stagiaire achter haar gaat op haar andere been staan.

Het duurt even voordat ik haar antwoord geef. ‘Tja, stress, niet dat ik dat zo ervaar, ik maak we wel zorgen, maar ik zou mezelf geen stresskip willen noemen.’

‘En waar maakt u zich zorgen over, meneer?’

‘Nou, mijn moeder is redelijk op leeftijd, ze is vijfennegentig en het gaat momenteel niet zo goed met haar, en daar lig ik weleens wakker van.’

‘Bent u mantelzorger?’

‘Soort van, ik probeer zoveel mogelijk bij haar te zijn. Ze woont in een verzorgingshuis in Assen.’

‘O, dat is niet naast de deur.’

‘Nee.’

‘Het kan best zijn dat deze eczeem een lichamelijke reactie is. Wat ik zal doen, ik geef u een recept voor een aantal ontstekingsremmende zalven. De een is voor de roodheid rondom uw ogen, daar moet u voorzichtig mee zijn. De andere tube is voor de eczeemplekken op de rest van uw lichaam. Daarnaast krijgt u vaseline om de huid vet te houden. En ik doe er ook een speciale shampoo bij. Na het wassen kunt u de huid het beste voorzichtig droogdeppen om irritatie te voorkomen.’

‘Mag ik wel zwemmen? Want ik trek dagelijks mijn baantjes in het zwembad.’

‘Ja, eigenlijk moet u daar spaarzaam mee zijn, maar verbieden zal ik het u niet, want ik neem aan dat het ook een vorm van ontspanning voor u is, en dat heeft u juist wel nodig. Wees vooral voorzichtig met het gebruik van zeep.’

‘Dat doe ik sowieso al.’

‘Mooi, ik stuur het recept naar uw apotheek dan kunt u het daar vandaag afhalen. Ik geef er meteen een paar herhaalrecepten bij dan hoeft u niet steeds te bellen. Mochten de klachten echter worden dan moet u contact met mij opnemen.’

Ze geeft me een hand. ‘En veel sterkte met u moeder.’

‘Dank u.’

En weg is ze. Zonder dat ik het in de gaten had is de stagiaire al verdwenen.

’s Middags haal ik de tubevoorraad op bij de apotheek en begin thuis meteen zorgvuldig te smeren. Hopelijk is die ellendige jeuk nu snel voorbij.

Etnisch profileren

Samen met een huisgenoot uit het studentenhuis aan de Neuweg ga ik een boodschap doen in het centrum van Hilversum. Het is mooi weer en we besluiten te gaan lopen. Op de terugweg gebeurt er iets opmerkelijks. Terwijl we de lange Neuweg aflopen komt ons een politiewagen tegemoet. De auto mindert vaart en heeft duidelijk interesse voor ons wandelaars. Ik verbaas me over hun aandacht. Wat is er aan de hand? Waarom zijn we zo interessant voor deze mannen in het blauw?

Mijn huisgenoot, een jongen in Indonesië geboren en door Nederlandse ouders geadopteerd, draagt zijn haar in een lange zwarte staart en heeft een zwartleren jack aan.

‘Let maar op, ze komen zo nog wel een keer voorbijgereden.’

En ja hoor, even later haalt dezelfde politieauto ons weer langzaam rijdend in en de aandacht van de agenten is duidelijk op mijn huisgenoot gericht en de plastic tas met boodschappen die hij draagt. Ze rijden door, maar voor hetzelfde geld hadden ze ons staande gehouden.

Het is mijn eerste keer dat ik met het fenomeen etnisch profileren word geconfronteerd. Een vorm van negatieve aandacht, die ik ook enigszins ken uit mijn jeugd als ik op straat door bouwvakkers als roodharige werd uitgescholden of nageroepen. Wat had ik daar een hekel aan, het is een jeugdtrauma. Wat geeft mensen het recht om als je er ‘anders’ uitziet je te discrimineren, extra in de gaten te houden of uit te schelden?

Dat is ook het onderwerp in de documentaire ‘Verdacht’. Wat doet het met je als je op basis van je huidskleur, of op grond van ‘anders’ zijn regelmatig staande wordt gehouden door de politie? Veertien Nederlanders van verschillende komaf, doen recht in de camera tegen een witte achtergrond, verslag van hun bizarre ervaringen met politiecontroles. De getuigenissen maken pijnlijk duidelijk hoe het is om regelmatig etnisch geprofileerd te worden. Eén wordt op de grond gesmeten, een ander de broek uitgerukt, iemand zit een nacht in de gevangenis, een konvooi politiewagens gaat in de achtervolging, er is een kwellende aanhouding in het bijzijn van de kinderen. Verontrustend. De een spreekt van ‘vernedering en angst’, de ander zou graag het gevoel hebben deel uit te maken van de samenleving, net als ieder ander, maar de politie ontneemt hem dat gevoel telkens. Weer een volgende zegt agenten te vermijden.

Alle sprekers worden aangeduid met voornaam en initiaal, als een verdachte. Er zitten een paar bekende gezichten tussen, zoals rapper Appa en komiek Jörgen Raymann. Pas aan het eind van de documentaire zie je de mensen in hun normale omgeving, en niet in de steriele studio die als verhoorkamer is ingericht. Dan ervaar je ook pas wat hun beroep is: een militair, een hoofdinspecteur van de politie, een sprinklermonteur, een leraar natuurkunde, een advocaat. Een sterke ingreep van regisseur Nan Rosens die de kijker mogelijk confronteert met zijn vooroordelen.

Etnisch profileren is een vorm van selectief waarnemen, net als overal zwangere vrouwen zien, wanneer er in het gezin een kind op komst is, of vaker het merk auto zien dat je net hebt gekocht.

Twee mechanismen versterken de selectieve waarneming: de media en de angst voor het onbekende. Ook de gesegregeerde samenleving waarin mensen elkaar minder kennen speelt en rol.

De media zijn voor een groot deel van de bevolking een belangrijke informatiebron. Zij bieden geen objectief beeld van de werkelijkheid, zoals algemeen bekend is. Joris Luyendijk schreef erover en er zijn veel gevallen van afwijkende getuigenverklaringen over dezelfde gebeurtenis: de één heeft een rode, de ander een blauwe auto gezien.

Angst voor het onbekende versterkt de gewoonte om de eigen soort op te zoeken. En dat vergroot het ‘wij-gevoel’ in verhouding tot ‘zij’, de anderen. Wanneer we dan toch een nieuw iemand ontmoeten, benaderen we deze persoon allereerst met negatieve vooroordelen. Vervolgens komen we er gaandeweg achter dat iemand helemaal zo erg niet is.

Menigeen komt echter niet op het punt om deze persoon te leren kennen. Dat is de realiteit voor verschillende bevolkingsgroepen in een verdeeld of gesegregeerd land als Nederland. Daardoor blijven de negatieve vooroordelen bestaan en zullen deze mensen er niet snel achter komen dat hun vooroordelen op niets zijn gebaseerd.

Er is een cultuurverandering nodig. Laten we op weg gaan naar een land waarin verschillende soorten mensen elkaar met een ruim denken, open armen, en een glimlach tegemoet treden. Waarin vooroordelen niet meer de dienst uitmaken.

Mijn oude huisgenoot en goede vriend heeft inmiddels het ‘verdachte plaatje’ nog een scherper profiel gegeven door een ongebruikelijk grote auto aan te schaffen met geblindeerde ruiten. Je zou bijna denken dat hij het doet om zijn ‘belagers’ uit te dagen.

Kirby

Een vertegenwoordiger aan huis, kent u het nog? In mijn jeugd komen er regelmatig venters langs de boerderij. Zo is daar iedere week de kruidenier – ja, echt waar – die het boodschappenlijstje komt halen. Mijn moeder schrijft met haar scheve hanenpoten in het huishoudboekje de dingen die ze nodig heeft uit de winkel en de grutter – natuurlijk van de juiste gezindte – brengt de artikelen keurig in een kartonnen doos aan huis. Hopelijk heeft hij er een extraatje voor de kinderen bijgedaan. Een koetjesreep of een sinaasappel, die we dan natuurlijk pas op zondag krijgen. Het is de bezorgdienst van Albert Heijn avant la lettre.

Voor mijn vader komt de vertegenwoordiger van de Landbouwbank, voor veevoer of de bestelling van kunstmest of houten palen om het land af te rasteren met schrikdraad. De een in een lange stofjas, de ander keurig in een pak. Dan zijn er nog de onregelmatige huis-aan-huisverkopers met linnengoed, huishoudartikelen, kleding, zoals overalls of een opmerkelijke handelswaar: de complete Winkler Prins. Met kinderen die naar school gaan toch een must, is de slimme redenatie van de verkoper. Goed dat mijn ouders daar niet in meegaan. Wel hebben we een tijdje een abonnement op Het Beste van Readers Digest. Hoe we daar aan zijn gekomen zou ik niet kunnen zeggen, maar dat we er weer moeilijk van af kwamen, weet ik nog wel. Toch is zo’n tijdschrift handig als je een spreekbeurt op school moet voorbereiden. Zo heb ik er eentje gehouden over de Rote Armee Fraktion (RAF) en over de paarden in de Camargue. En voor een verzamelaar als ik ben is het leuk om het boekenplankje iedere maand met een exemplaar te zien groeien.

Vertegenwoordiger, het is een uitstervend beroep. Ja, nu wordt je belaagd door de energie-jongens die je op een dwingende manier een ander energiecontract willen aansmeren, omdat je anders een dief van je eigen portemonnee bent. In ons trappenhuis hebben we de afspraak dat als je zo’n figuur binnenlaat je hem moet verzoeken niet bij de buren aan te bellen. Dat mag alleen als hij eerst weer naar buiten gaat en via de algemene buitendeur aanbelt. Zo kun je ze makkelijker afwimpelen en heb je ze niet meteen voor je neus staan.

Voor een vertegenwoordiger in stofzuigers heb ik een uitzondering gemaakt. Op een ochtend krijg ik een telefoontje van een dame die vol lof over de gemakken van een Kirby stofzuiger begint. Nu heb ik een prima werkend zuigapparaat, maar ik word getriggerd door de naam van het merk. Meteen ben ik in gedachten terug bij een lang weekend met vrienden in Brussel. Een van de jongens begon op een avond over de Kirby en wat voor een geweldig apparaat dat wel niet was. We hebben hem er het gehele weekend mee geplaagd: ‘It’s amazing, Mike! Kijk eens hoe geweldig hij zuigt!’ Met een mooie, ruime roze zak, Mike! Wow, fantastisch! My house is Kirby-clean.’ Het wordt een running gag. Dus daarom ben ik nu een en al oor. Ik wil het supersonische apparaat van Amerikaanse makelij weleens zien. Dus ik stem bij hoge uitzondering toe in het maken van een afspraak waarbij een van de vertegenwoordigers met het apparaat langs zal komen.

Anderhalve week later gaat de bel. Ik doe open en wacht gespannen af. Ik hoor de voetstappen in het trappenhuis en om de bocht verschijnt het vrolijke hoofd van een jongeman in een keurig pak met in zijn hand een grote, zo te zien, zware koffer. We schudden elkaar de hand en ik nodig hem binnen.

‘Heb je zin in koffie?’

‘Ja, graag…’

Tijdens het koffiedrinken blijft de koffer gesloten. We hebben het over koetjes en kalfjes. Ik kom er al snel achter dat de verkoper van Iraanse afkomst is en nu twee jaar voor de Kirby distributeur werkt. En dan is het hoog tijd om de koffer te openen, want ik wil de stofzuiger zien. Het is een heel speciale, de Kirby Avalir2. Het duurt even voordat de keurige jongeman het apparaat in elkaar heeft gezet. Een fleurige zak siert de lange steel.

‘In elke gewenste kleur verkrijgbaar. Aluminium, onverslijtbaar, een aanschaf voor je leven. Ben je klaar voor een demonstratie?’

‘Ja, nou en of.’

‘We gaan het volgende doen, heb je zin in een wedstrijdje?’

Ik kijk hem vragend aan.

‘Welke stofzuiger het meeste stof hier van deze vloer verwijderd.’

Ik ga de uitdaging aan en pak mijn Miele erbij. Ik mag eerst een afgebakend stukje van de sisalvloer zuigen. Dan volgt de verkoper met zijn fancy apparaat. Tot mijn verbazing zuigt hij nog veel vuil uit het stukje vloer dat ik net grondig heb gezogen.

‘Bewijs 1,’ zegt hij trots. ‘We doen nog een keer hetzelfde, maar nu doe ik dit stukje filter in de luchtuitlaat van jouw apparaat.’

Na weer een nieuw stukje gezogen te hebben verwijderd hij het aangebrachte filter dat tot mijn schrik helemaal vies is. Zijn Kirby verzameld het vuil in een verzegelde ruimte, zoals zijn demo laat zien.

‘Bewijs 2, echt schoon, blaast geen vervuilde lucht terug de kamer in en gebruikt ook nog minder stroom door de zuinige motor. Allemaal winst.’

Hij kijkt eens kritisch naar mijn vloer. Her en der zitten kringen die ontstaan zijn doordat mijn kat het soms nodig vindt om zijn eten over de vloer uit te kotsen. Deze vlekken zijn moeilijk te verwijderen.

‘Wil je dat ik deze hier,’ hij wijst een behoorlijke kring aan, ‘voor je verwijder?’

Ik aarzel als hij een soort shampoo uit de koffer pakt. ‘Ho, ho wat ga je doen?’ Ik heb geen goede ervaring met boenen in zo’n vlek. De plek wordt alleen maar groter, de sisal kleurt anders en daardoor is het juist nog meer zichtbaar. ‘Ik neem aan dat je niet mijn hele kamer gaat doen?’

‘Nee, dat ben ik niet van plan. Ik wil alleen laten zien dat ik die vlek gemakkelijk kan schoonmaken!’

‘Nou, laat dan maar zitten, want dan krijg ik kleurverschil.’

‘Maar dan kun je na aanschaf zelf de rest doen!’

Wie zegt dat ik tot aankoop overga, denk ik.

De verkoper laat het er niet bij zitten en komt met de volgende mogelijkheid. ‘Ben je allergisch of heb je last van astma?’

‘Nee, hooikoorts maar… ‘

‘Met deze borstel,’ opnieuw doet hij een greep in de koffer. ‘Met deze roterende borstel kan je huisstofmijt en allerlei vuil uit je bank halen, zelfs uit je matras. Erg handig. Goed voor je gezondheid.’

Overtuigend is hij wel.

‘En wat kost zo’n setje bij elkaar?’

‘Ja, dat is afhankelijk van de uitbreidingen en accessoires die u erbij neemt, maar zoals hij daar staat 3000 euro.’

Ik fluit tussen mijn tanden. ‘Dat is geen kattendrek.’

De verkoper blikt noch bloost. ‘Ik heb begrepen dat je last hebt van kalkaanslag en dat je om een demonstratie hebt gevraagd om het te verwijderen.’

Ik knik.

‘Als jij nou even je geld gaat tellen dan ga ik naar beneden om de natte hulpstukken uit de auto te halen, want die ben ik vergeten.’

Als hij de deur uit is, loop ik om het apparaat heen. Dit is hem dus, de Kirby. Mike, amazing, maar wel poepie duur!

Veel tijd om hem te bewonderen heb ik niet, want de jongeman staat alweer achter me en is druk bezig de borstel te vervangen voor een kalkverwijderaar met stoom. ‘Waar is de douche?’

‘Kom maar mee.’ Ik schuif het douchegordijn opzij. ‘Voila.’

‘O ja, ik zie het.’

Hij zoekt naar een stopcontact in de keuken en zet met een druk op de rode on-knop de Kirby aan het werk. Driftig begint hij op de kalkaanslag van de tegelvloer te boenen. Er zit een hardnekkige plek waar blijkbaar bij de vorige bewoner een lekkage is geweest en ik ben er al menig keer mee aan de slag gegaan om het te weg te krijgen. Zonder resultaat. Ook bij de Kirbyverkoper gaat het niet zo soepel als hij verwacht had. Hij benadert het positief en laat zich niet vermurwen ‘Zie, het wordt mooi kalkvrij,’ probeert hij.

Maar ik wijs hem op het kalkhoopje.

‘Ja, dat is lastig, maar ook dat krijg ik weg.’ Hij drukt nog eens steviger tegen de stoomborstel. Na vijf minuten nog geen verschil. Het jasje is uit en de meneer ligt op z’n knieën op de tegelvloer. Z’n glanzende stropdas heeft hij in zijn overhemd gestopt. Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Ik ben in een ondeugende TellSell-reclame terechtgekomen. Stiekem komt het liedje van Margreet Dolman – een Paul Haenentypetje – in mij boven: ‘Buk, buk, buk nog een keer.’

Met een rood hoofd komt de man overeind. Eigenlijk heb ik het wel een beetje met hem te doen, ik zal maar niet over bewijs 3 beginnen.

‘Sorry, maar ik krijg het niet helemaal weg,’ geeft hij toe. Ook ik verklaar dat me dat tot nu toe niet is gelukt. Als goedmakertje bied ik hem nog een bakkie koffie aan. Terwijl hij zijn kleding recht schikt en de Kirby in de koffer doet, probeert hij me over te halen tot de aankoop. Ik geef toe dat ik schrik van het vuil dat nog blijft liggen met mijn vertrouwde Miele, maar dat ik de prijs toch exorbitant hoog vind. En wanneer ga ik nu al die functies gebruiken, zoals stofvrij schuren of mijn vloer shampooën? Hij doet nog een uiterste poging mij over de streep te trekken. Ik beloof dat ik er over na zal denken en met die belofte nemen we afscheid. Vanuit het raam zie ik dat hij in een nieuwe Mercedes-Bentz wegrijdt. De zaken gaan blijkbaar goed. Een paar dagen later belt de vertegenwoordiger mij. Hij zakt met zijn prijs naar 2200 euro, maar ik zeg van de koop van te zien en wens hem meer succes bij andere klanten.

Een aantal maanden later is de hardnekkige kalkplek in de douche verdwenen. Mike, it’s amazing!

Inspiratie

Ik zit in de auto. Het regent pijpenstelen. Zo hard dat de ruitenwissers moeite hebben om de constante regen van de voorruit te slaan. Ik moet me echt concentreren. Vooral goed opletten dat ik geen fietsers meeneem als ik afsla naar de bibliotheek en het fietspad kruis. Door het hondenweer is er gelukkig weinig verkeer op straat. Het is bijna acht uur. In de bieb is het behaaglijk. Voordat de lezing begint neem ik nog snel even de tafel met nieuwe aanwinsten door. Zit er nog iets tussen dat mijn belangstelling heeft? Er is zelfs nog tijd om langs de stelling met tijdschriften te gaan en het Museumblad door te bladeren of er binnenkort nog een interessante tentoonstelling is.

‘Ding dong,’ klinkt het. ‘Geachte aanwezigen de bibliotheek gaat zo sluiten. Zou u zo vriendelijk willen zijn om de boeken die u wilt lenen langs de scanner te houden. En vergeet vooral uw persoonlijke eigendommen niet mee te nemen. Morgenvroeg zijn we om negen uur weer open.’

Iedere woensdagavond dezelfde riedel, maar voor mij geldt het niet, want ik kom voor het Bijbelcafé in de gehoorzaal. In de wintermaanden kun je daar een serie lezingen volgen rondom een bepaald thema. De jaaronderwerpen zijn divers: levenskunst, de Bijbel voor dummies, wereldreligies, filosofie en religie, grote schrijvers en religie. Of Heiligen en Hilversum. Bij zo’n laatste thema gaat het om mensen die indrukwekkende dingen hebben gedaan in naam van het geloof, voor mensenrechten of voor zwakken in de samenleving zijn opgekomen (bijvoorbeeld Franciscus van Assisi). Het gaat niet om het aureooltje, maar meer om waar iemand voor staat. Die heiligen hebben ook heel belangrijk werk gedaan voor de cultuur van vandaag en ook voor Hilversum.

Langzaam druppelen de belangstellenden binnen. De lezingen zijn bedoeld voor een breed publiek. Er is bewust voor deze locatie gekozen in plaats van de kerk, zo bereik je makkelijker mensen die niet naar een godshuis willen gaan of niet geïnteresseerd zijn in de liturgische vorm van een dienst. Wat je ziet is toch wel overwegend het grijze (kerkelijke) publiek.

De voorzitster van de werkgroep heet ons welkom en is blij dat er zoveel mensen zijn die de regen hebben getrotseerd. Dit is de eerste avond van een nieuwe reeks. Ik ben benieuwd hoe het me zal bevallen. Het aantrekkelijke van deze lezingen is dat ze gegeven worden door Jurjen Zeilstra, de predikant van de Regenboogkerk. Ik heb diepe bewondering voor deze man. Hij weet de onderwerpen goed voor het voetlicht te brengen. Hij bereidt zijn verhaal uitstekend voor en weet het steeds boeiend te verwoorden. Soms krijgt hij uit het publiek vragen waar ik me geen raad mee zou weten, maar Jurjen pareert ze feilloos. Zelfs als het om dingen gaat die buiten het onderwerp van die avond vallen. Hij is intelligent en weet blijkbaar veel. Voor mij is hij een inspirerend persoon, want ik hoor soms dingen waarvan ik denk: o, wat mooi!

Maar misschien gaat de formule van het Bijbelcafé wel aan zijn eigen succes ten onder. De laatste jaren waren er weleens een paar gastsprekers, maar nu is de opzet veranderd. Het is breder getrokken, alle protestantse kerken uit Hilversum doen nu mee en gooien ook hun voorgangers in de ring. Terwijl ik juist zo gecharmeerd ben van die ene spreker.

Dit seizoen is het thema ‘Jezus buiten de kerk’. Gelukkig trapt Jurjen de serie af met een interessant betoog over Lev Tolstoj. In een uur voert hij zijn publiek langs het gedachtegoed van de Russische schrijver. Omdat ik het verhaal terug wil kunnen lezen, noteer ik driftig in mijn schriftje.

We kennen Tolstoj van ‘Oorlog en Vrede’ en ‘Anna Karenina’, maar zijn ‘Het Koninkrijk Gods is in u’ is niet erg bekend. Het is wel tekenend voor zijn radicaal pacifisme. In dit pamflet – een roman kun je het niet noemen – wijst hij iedere vorm van geweld af. Tolstoj vraagt zich af waarom mensen weigeren het radicale Jezus’ woord uit Mattheüs 5:39 echt tot zich te nemen: ‘En ik [Jezus] zeg jullie je niet te verzetten tegen wie kwaad doet, maar wie je op de rechterwang slaat, ook de linkerwang toe te keren.’ Door een alliantie aan te gaan met de staat heeft de kerk naar de mening van de schrijver zijn eigen Heer verloochend. De kerk gaat zo over tot de legitimatie van geweld. De kernboodschap van Christus wordt hierdoor volgens Tolstoj ontkracht. Zo is Christus voor het karretje van de machthebbers gespannen. Hij was ervan overtuigd dat de ware betekenis van het evangelie van Jezus voor de gelovigen door de kerk opzettelijk verborgen werd gehouden. De kerk verpakte het evangelie in rituelen en voor gewone mensen onbegrijpelijke dogmatiek, waardoor de woorden van Jezus ‘onschadelijk’ werden voor de positie van de machtigen en de rijken. De Russische kerk nam Tolstoj zijn bijdragen niet in dank af en excommuniceerde hem. Daar lag de schrijver niet wakker van.

Lev Tolstoj is voor velen een inspiratiebron geweest, onder andere Mahatma Gandhi en Charlie Chaplin. De radicale Jezus opvatting sprak Gandhi zeer aan. Dit was een hele andere Jezus dan die er in de kerk gepreekt werd en waar zijn christelijke vrienden van spraken. Mede door Tolstoj raakte Gandhi diep onder de indruk van de Bergrede. Gandhi’s latere actiegerichte ideeën zijn er diepgaand door beïnvloed. Gandhi wilde dat de strijd voor het zelfbestuur van India er niet een zou zijn van Indisch nationalisme tegenover het Britse Rijk, maar van zelfbeheersing, geweldloosheid en waardigheid.

Uiteindelijk komt Jurjen Zeilstra uit bij de acteur Charlie Chaplin en de toespraak die hij in de rol van joodse kapper moet houden in de film ‘The Great Dictator’ (1940). Eigenlijk is de film een persiflage op de figuur van Hitler. De boodschap die Tolstoj in zijn pamflet uitdroeg wordt verwerkt in de vurige speech die Chaplin houdt op de partijdag. ‘Uitvindingen als de radio en het vliegtuig hebben ons dichterbij elkaar gebracht. Maar wij denken te veel en we voelen te weinig,’ zegt hij in de toespraak. ‘We leren niet ons verstand op een goede manier te gebruiken. Mensen zijn geen machines.’ De kapper roept het publiek op dramatische wijze op zich ook niet als machines te laten behandelen en commanderen. Hij pleit voor zelfstandig denken en het nemen van verantwoordelijkheid en het niet uitschakelen van je gevoelens. Het Koninkrijk van God is niet iets dat door mensen wordt bedacht of gefabriceerd, laat staan met geweld wordt afgedwongen. Het is in de mens. Echter niet in één mens, maar in allen. Het doel is om het leven vrijer en mooier te maken, als een schitterend Godgegeven avontuur. De kapper zegt: ‘Geweld is altijd een noodgreep, een nederlaag voor de beschaving, een zwaktebod. Mannen laat je niet opjutten door een wrede overheerser. Laat je niet als kanonnenvoer gebruiken!’

Christus predikte de komst van het Koninkrijk van God. Wat er kwam was de kerk. Dat was in de ogen van Tolstoj een grote tegenvaller. Sterker nog, zoals hij het zag was de oprichting van een religieus instituut precies wat Jezus niet had bedoeld. Nog sterker: Tolstoj was ervan overtuigd dat juist de kerk het evangelie had tegengewerkt, ontkracht en zodanig had uitgehold dat het zijn betekenis voor de wereld geheel had verloren. Stof om over na te denken.

Aan het einde van de lezing komt uit de zaal de vraag: ‘Hoe denk je zelf over de kerk als instituut?’ Jurjen Zeilstra antwoordt: ‘Onze vorm van kerk-zijn spreekt jongeren niet aan. Je hebt een container nodig om de inhoud – God is liefde – te kunnen doorgeven. Vormen zijn echter altijd maar tijdelijk, die gaan weg of veranderen, maar de inhoud is essentieel, die moet vooropstaan. Dat het geloof per se in een kerk(dienst) beleefd moet worden is niet noodzakelijk. Kerk is dienend, het is een plek voor samenkomst, het is niet zaligmakend!’

Na afloop is er de mogelijkheid om onder het genot van een kopje koffie, een biertje of een wijntje na te praten. Leuk, maar ik merk dat ik moe ben. Het was veel informatie en ik besluit naar huis te gaan. Als de automatische schuifdeur van de bibliotheek opengaat, regent het nog steeds. Geestelijk gevoed stap ik naar buiten.

Verhuizen naar de rand van het dorp

Bladerend door het familiealbum valt me een foto van mijn ouders op. Ze lijken een jong verliefd stelletje, maar de datum is onverbiddelijk: het is 1987. Ze zijn 66 en 61 jaar oud. Nog even en ik heb dezelfde leeftijd als mijn vader op die foto, dat is erg confronterend. Wat een ander leven heb ik toch dan hen.

Ze lijken hier nog zo jong en levendig. Ze kijken vol verwachting en bewondering naar hun huis in aanbouw. Naast het terrein van de plaatselijke ijsbaan heeft mijn vader een stuk grond gekocht en daar wordt momenteel hun nieuwe woning gebouwd. Een volgende fase in hun leven. Met voorbedachte rade moet er een slaapkamer op de begane grond komen, als traplopen ooit een probleem gaat worden. En natuurlijk moet er een lapje grond zijn waar ze nog hun eigen groenten en aardappelen kunnen verbouwen. Noodgedwongen – door lichamelijke klachten en geen opvolging – is de boerderij en de grond verkocht en hier aan de rand van het dorp zullen ze een nieuw leven opbouwen met een andere dagbesteding. Niet meer voor dag en dauw opstaan om de koeien te melken…

Op een regenachtige dag in oktober is de grote verhuizing. De meubels en huisraad worden van de boerderij overgebracht naar de nieuwbouw. Toch een rare gewaarwording. Mijn ouders laten hun lust en leven achter. Mijn vader is boer in hart en nieren. Het moet even slikken zijn geweest om deze beslissing te nemen.

Ik zie het beeld voor me van de dag waarop de koeien de veewagen ingeladen worden. Ze voelen dat er iets aan de hand is. Een oudere koe is halsstarrig en weigert de houten loopplank op te gaan. Mijn vader geeft haar nog een bemoedigend klapje op de flank om haar vervolgens onverbiddelijk naar binnen te drukken. Hoe zwaar zal het zijn geweest om de klep dicht te doen en het vee voorgoed het erf te zien verlaten. Wellicht hebben ze nog een licht protesterend geloei aan hun boer laten horen. Het moet door merg en been zijn gegaan. Ik denk dat mijn vader wel even zijn hand naar zijn onafscheidelijke alpinopet heeft gebracht, als afleidingsmanoeuvre. Weemoedig staart hij zijn vee na.

En nu staat daar eenzelfde soort vrachtwagen waarin de spullen uit het woonhuis verdwijnen.

Ik ben hier geboren, nou niet in dit huis, wij woonden toen nog in een noodwoning achter de boerderij, en het voelt alsof ik ook een gedeelte van mijn nog jonge leven afsluit. Hier zal je wellicht nooit meer komen. Op deze boerderij en de grond erom heen liggen zoveel herinneringen, goed en kwaad voor iedereen. Het is alsof je een bladzijde omslaat, een hoofdstuk afsluit, waar je af en toe later in gedachten kunt ronddwalen en er misschien nog eens liefdevol over kunt schrijven. Het innerlijk panorama van herinneringen. Maar teruggaan of overdoen kan niet, nee, iedereen moet verder. Dit is het uur om vaarwel te zeggen tegen de plek waar ik ben opgegroeid, de eerste achttien jaar. Wanneer we de wijk afrijden bevangt me een zekere weemoed.

Als de verhuiswagen bij de Riegheide leeg is, nemen we plaats in de L-vormige woonkamer, alles voelt nog onwennig, gelukkig zijn er een aantal herkenbare elementen en is niet alles nieuw en vreemd.

Veel boerenspullen, zoals zeis, harken, hooimanden en dergelijke zijn naar de nieuwe zolder boven de garage gebracht, ook de complete boekhouding van het boerenbedrijf door de jaren heen, ligt er. Ze zullen daar tweeëntwintig jaar lang deel uitmaken van de inboedel, om dan toch bij de volgende transitie weggegooid te worden. Hoelang verzamelen we spullen om ons heen uit nostalgie, voor als ze ooit nog eens handig zijn? Het is goed om te weten dat het er is, dat je ze kunt vinden en eventueel nog gebruiken.

De eerste nacht in het nieuwe huis. Ik slaap in mijn nieuwe kamer, mijn rekje met kinderboeken, de Kameleon, de Inspecteur Arglistig-serie is meeverhuisd en hangt hier aan de versbehangen wand, alsof er niks veranderd is. Mijn oude bed is er ook. Ik ben even weer dat kleine, verlegen jongetje. Onder mij liggen mijn ouders, ik weet dat ze elkaar een nachtzoen geven nadat ze gezamenlijk in gebed zijn geweest en hun dank hebben uitgesproken. Hoelang zullen ze erover doen voordat ze gewend zijn aan hun nieuwe burgerleven als renteniers?

Volgens mij hebben ze er samen een goede tijd gehad… Tot het moment dat ze – na tweeëntwintig jaar – ook daar noodgedwongen moeten vertrekken en opnieuw een deur in hun leven moeten sluiten.

Café Ursula

Maandagochtend, de werkweek in Helsinki is weer begonnen. Op straat bij de diverse bouwprojecten zijn ze er weer, de Finse mannen in fluorescerende pakken, geel of oranje. Nee, het zijn geen hesjes maar van die jassen en broeken die alle weersomstandigheden aan lijken te kunnen. Zo zien de arbeiders er nog stoerder uit dan ze al zijn met hun brede ruggen, sterke handen en ruige baarden. Al vraag ik me bij sommige fluormannen wel af wat doen ze nu precies, behalve met elkaar praten, is het werkoverleg terwijl ze een sigaretje roken? Of bellen ze met hun partner om nogmaals te zeggen hoe lekker het wel niet was afgelopen weekend en dat ze dat vanavond na het werk nog maar es over moeten doen?

In de tram zitten de mannen en vrouwen in maatpakken met hun designerstas voor de laptop. Hun oren zijn met bluetooth oordopjes getooid in stemmig zwart. Klaar om het eerste telefoongesprek te beantwoorden, of zou het nog loungemuziek van de afterparty zijn?

Ook in café Ursula begint een nieuwe dag. https://youtu.be/MBdo1_NznF0 Het is negen uur in de ochtend, het terras wordt opgebouwd, klaar voor nieuwe gasten. Gisteren was het topdrukte met die mooie zonnige dag, ook vandaag lijkt het weer mee te werken.

Zodra ik voet op Finse bodem zette, wist ik het: ik ga me hier prima thuis voelen. Alles straalt een lichtheid uit, die we in ons drukbevolkte land niet kennen. Op reis door de stad wen ik algauw aan de vreemde taal, al zal ik lang niet altijd begrijpen wat er op al die bordjes langs de weg staat. Helsinki ligt aan de Finse Golf en het is een echte zeestad, aan drie zijden omgeven door water, dat bovendien ver de stad binnendringt, een archipel van eilandjes. Het is ook een groene stad met grote parken die het centrum omgeven.

In Allas Sea Pool zwem ik mijn dagelijkse kilometer. Het is 7,9 graden maar het water in het bassin dat buiten in zee ligt, heeft een aangename temperatuur. Je ziet de stoom van het water komen en het voelt behaaglijk aan je lichaam. Enthousiast trek ik m’n baantjes. Je kunt kiezen voor dipping, meestal vrouwen die gezellig met elkaar keuvelen, een slow- of fastlane, of een baan voor aquajogging. Ik begeef me tussen snel en langzaam, want ik pas eigenlijk niet in een van die categorieën. Ik bepaal mijn keuze naar het aantal mensen dat er zwemt. In de week dat ik gebruikmaak van dit bijzondere zwembad stijgt mijn verbazing over de diverse badmutsen. Niet gewoon die plastic condooms strak over het hoofd getrokken. Nee, er komen bont- en rendiermutsen voorbij en van die ijspetten compleet met zo’n pompoen erop. Ik verwonder me, maar het zal het haar drooghouden en het hoofd warm. Echt duiken is niet aan te raden met zo’n hoofddeksel. Sommigen hebben zelfs een zonnebril op.

Ook de badmeester die in zijn glazen uitkijktoren zit, draagt een stevige gele wollen muts. Als het slecht weer is, hult hij zich in een gele regenjas en dito laarzen, ja hij is overal op voorbereid. Zeker als hij zijn warme hut moet verlaten om controlerondjes te maken om te zien of iedereen het hoofd nog wel boven water houdt en er geen rendier op de bodem ligt. Hij heeft drie bassins te bewaken: het banenbad, het recreatieve bad en een bak met zeewater, waar ik me niet in waag. Dat is gefilterd zeewater met dezelfde temperatuur als de zee aan de andere kant van het bassin, dus dat zal zo ongeveer 10 graden zijn. Toch zijn er diehards die daar hun baantjes zwemmen. Tja, saunagangers die extra sensationeel af willen koelen wellicht.

Op dag twee kom ik erachter dat onder die gele muts van de badmeester een volle bos blonde haren schuilgaat. Hij is namelijk bezig een imposante kuif te touperen, daar is hij zeker een kwartiertje zoet mee en ik moet zeggen dat het er vet uitziet. Boy George of Robert Smith, de zanger van the Cure, zouden er jaloers op zijn! Alleen waarom steekt hij er zoveel werk in, want als er een jonge vrouw aan de glazendeur van zijn hokje klopt om te vragen of het hek naar de buitenfitness open mag, komt hij met de sleutel uit zijn hok, zet daarbij zijn gele wollen muts weer op, waarmee hij in één beweging zijn moeizaam tot stand gekomen creatie ruïneert.

Het is een sensatie om hier te zwemmen. Op enkele meters afstand meren de cruiseschepen uit Talinn en Stockholm aan en varen ferry’s of rondvaartboten langs. Al zwemmend zie je veel toeristische attracties van de stad: de Dom op het Senaatsplein, het blauwe parlementsgebouw, het marktplein met alle kleine stalletjes waar allerlei groenten, fruit, vis en rendiervlees wordt aangeboden of waar men Fins houtsnijwerk of andere lokale souvenirs probeert te slijten aan de voorbijtrekkende toeristen, met name Aziaten. De andere kant op zwemmend zie je de prachtige orthodoxe kathedraal als het meest zichtbare Russische overblijfsel in Helsinki, het sky-weel en het schiereiland Katjanokka met de oude pakhuizen en de art nouveau architectuur. Er valt van alles te zien terwijl je rondzwemt. Op het dakterras van het zwem- en saunacomplex kijken toeristen nieuwsgierig toe hoe de sportievelingen het er van afbrengen, terwijl ze zelf van een kostbaar wijntje nippen. Kortom, zien en gezien worden. Het gehele decor van de film Gorki-park trekt aan je voorbij.

Vandaag ga ik op pad met een elektrische step. Je start ze met een app. Het is nog best lastig zo’n ding onder controle te houden. Je hebt de neiging om met twee benen naast elkaar te gaan staan, maar daar is op het smalle plankje geen ruimte voor. Je moet min of meer je voeten schuin achter elkaar zetten. Steppen zoals je als klein kind deed is geen optie want het ding gaat best snel en je hebt alle aandacht nodig om je evenwicht te bewaren en de hobbels in het kasseienwegdek te omzeilen. Vaak liggen fiets- en voetpad hier naast elkaar en ook daar moet ik extra opletten dat ik geen voetgangers van de sokken rij, omdat iemand op de verkeerde baan loopt. Je vindt deze steppen overal in de stad en ze worden ook op de gekste plaatsen achtergelaten. Als het donker is komt de ‘lonely-steppenbrigade’ ze weer met een busje verzamelen.

Ik ga naar de oude kabelfabriek van Nokia in de wijk Ruoholahti. Hier is in de jaren ’90 een volkomen nieuwe woonwijk uit de grond gestampt met een verrassende architectuur en behoud van de industriële omgeving van de scheepswerf. Er zijn allerlei kunstzinnige en culturele projecten te bezoeken. In de fabriek is nu onder andere het fotomuseum gevestigd. Ik ben onder de indruk van ‘The last generation’, jonge Finse fotografen die zich zorgen maken over de klimaatveranderingen. Ze stellen: ‘Wij zijn de laatste generatie die er iets aan kan doen. De mens maakt zijn eigen wereld kapot en wat kunnen we doen om haar te redden?’ Daarnaast is er een reportage over het dagelijks leven in Finland in 1971 gemaakt door Caj Bremer, een fotojournalist die een jaar lang door het land reisde om mensen in hun vertrouwde omgeving vast te leggen.

Aan het eind van de enerverende dag kom ik uit bij café Ursula, een gezellig tentje op een prachtig punt aan het water. Aan de overkant ligt het forteiland Suomenlinna, deze eilanden zorgden in het verleden voor de bescherming van de stad tegen indringers over zee. Ik bestel een thee met tippaleipä, een soort krulcakeje en hoop dat er geen plasticdeeltjes in m’n thee zullen zitten zoals ik onlangs op een nieuwssite heb gelezen. Met onze levensstijl is het niet onmogelijk dat er steeds meer kleine plasticdeeltjes in de voedselketen terechtkomen.

Het is kwart voor zes en je merkt dat de werkdag erop zit. Iemand maakt nog snel een zeiltochtje voor de kust in een bootje van een of andere Finnklasse. De mannen hebben hun fluorescerende- of maatpakken verruilt voor zwart lycra en rennen nu langs de scheren, in groepjes of solo. Ze kruizen het pad van de hondenuitlaters. Het grappige is dat het daarbij vaak gaat om een drietal: of een eigenaar met twee kleine hondjes, of twee mensen met één hond. De dieren altijd stevig ingepakt om ze te beschermen tegen de kou. Zouden de joggers de kleur van hun sportkleding hebben aangepast op het winterlandschap dat over enkele maanden gaat komen, wanneer de Oostzee die nu nog zo vriendelijk kabbelt, dichtvriest en er zo een zwart-wittafereel ontstaat?

Twee oude mannen spelen binnen een potje schaak. Het ziet er uit alsof ze daar al de gehele dag mee bezig zijn. Het is een levend stilleven, want ze bewegen nauwelijks, hun beide hoofden ingespannen gebogen naar het speelveld. Geen van beiden wil zich schaakmat laten zetten en durft een zet te doen. Een schaakklok ontbreekt in hun spel.

De bediening ruimt inmiddels de stoelen van het terras op. Het is mooi geweest voor vandaag, de lunch en brunch zitten erop. De dekentjes worden keurig opgevouwen en gestapeld. Zelfs de kok helpt mee, zodat het terras in een mum verdwenen is. Hij heeft zijn zwarte plastic handschoenen nog aan, alsof ze vastgeplakt zitten aan zijn vingers waarmee hij de hele dag propere salades en quiches heeft bereid. Het zwart past bij zijn outfit, want het mag beslist niet vloeken in dit land waar design en mode zo belangrijk zijn. In een hoek van het terras zit nog een Fin weggedoken in zijn jas. Hij kijkt niet op of om van de drukke bewegingen om zich heen. Zou hij in slaap gevallen zijn? Het glas dat gevuld was met een latte macchiato staat uitgedroogd voor hem. Men laat hem met rust. Voorlopig. Ik wil niet buiten de deur gezet worden en reken af. Tier, ja zo heet m’n step, laat ik hier achter voor een volgende gebruiker.

Het leven gaat door

‘Het Leven Gaat Door’ is een medisch televisieprogramma op RTL-4 en wordt gemaakt door het bedrijf waarbij ik werk. In samenwerking met een patiëntenvereniging wordt een ziekte behandeld door een portret te maken van enkele mensen die de aandoening onder de leden hebben. In een studiogedeelte spreken medici en ervaringsdeskundigen met elkaar en kunnen kijkers live hun prangende vragen stellen. De presentatie is in handen van Jaap van Meekren.

Op de avond voorafgaand aan mijn eerste werkdag gaat het over brandwonden, en hoe wrang, het is zondagavond 4 oktober 1992, de avond waarop een Boeing van El Al zich in een flat in de Bijlmer boort met veel mensen met brandwonden tot gevolg. Omdat het om een live-uitzending gaat probeert de redactie zoveel mogelijk bij de actuele gebeurtenis aan te sluiten. Het is de meest gedenkwaardige uitzending in de hele reeks.

In eerste instantie ben ik verantwoordelijk voor de productie van de mensen die telefonisch een vraag mogen stellen in de uitzending. De patiëntenvereniging verstrekt de telefoonnummers. Je moet dan met deze mensen de vraag doornemen, zodat ze die zo kort en duidelijk mogelijk gaan stellen.

Omdat Jaap de presentator is belt hij regelmatig met het productiebedrijf. Nu wil het geval dat er een regisseur werkt die uitstekend bekende Nederlanders kan imiteren waaronder Jaap. Hij vindt het geweldig om naar kantoor te bellen met het bekende nasale geluid en de kenmerkende klemtoon van de heer Van Meekren om zijn collega’s voor de gek te houden. Het is woensdag en ik heb vandaag telefoondienst, dus ik neem binnenkomende telefoontjes aan en verbindt ze door naar degene die de beller wenst te spreken. Al tweemaal heeft de regisseur zich als Jaap aan mij voorgedaan en ik begin er een beetje flauw van te worden. Het is immers nauwelijks van echt te onderscheiden, je tuint er dus geheid in, maar op een gegeven moment kan het ook erg irritant worden. Opnieuw gaat de telefoon. Ik neem op en hoor de stem van Jaap van Meekren. Na één zin val ik tegen de beller uit en zeg: ‘Goed, Lex, nu ben ik er wel klaar mee, wat moet je nou weer?’

Het blijft even stil aan de andere kant van de lijn en ik heb mijn blunder meteen door: ditmaal spreek ik met de ECHTE Van Meekren. Ik bied mijn excuses aan, maar Jaap snapt er helemaal niks van. Ik leg het maar niet verder uit en verbind hem door.

Met het overlijden van de bekende presentator komt er voorlopig een eind aan het programma, maar een aantal jaren later wil RTL-4 toch een nieuwe reeks en wordt Vivian Boelen gevraagd het programma te presenteren. We willen het programma een iets modernere look and feel geven en staan daarbij ook open voor echte bellers.

Op de avond van de live-uitzending zit je met een groot aantal collega’s in een apart kamertje de binnenkomende telefoontjes op te nemen. Daarnaast legt iedereen contact met de geproduceerde vragenstellers en houdt met een schuin oog het draaiboek in de gaten wanneer je jouw vragensteller kunt doorverbinden met de studio. Het is best hectisch zo’n uurtje telefoonpanel, omdat er ook spontane vragen binnenkomen. Je neemt met diegene dan kort zijn of haar vraag door en als het een passende vraag is wordt er overleg gepleegd of het meegenomen kan worden in de uitzending.

Ik weet niet meer welke ziekte centraal staat maar er komt een goede vraag van een mevrouw binnen en we besluiten haar door te zetten naar Vivian in de studio. Via haar schermpje weet ze dat dit telefoongesprek ingelast is. Aan de mevrouw is keurig uitgelegd dat ze één korte vraag mag stellen, maar als ze eenmaal live in de uitzending zit blijft ze maar vragen stellen en legt ze haar hele medische dossier op tafel. Vivian heeft moeite om haar op een nette manier af te kappen. We hebben deze vragenstelster dus echt verkeerd ingeschat.

Het duurt niet lang voordat een briesende eindredacteur in ons kamertje verschijnt. Wie het toch wel in z’n botte hoofd heeft gehaald om deze mevrouw door te laten?! We zitten allemaal met iemand aan de lijn en die kan letterlijk horen hoe wij onder uit de zak krijgen. Ik probeer maar een beetje met mijn hand de hoorn te bedekken, zodat mijn gesprekspartner het niet goed kan volgen. Voor je gevoel gaat het getier wel vijf minuten door. De sfeer in het kamertje van het telefoonpanel is om te snijden, plichtmatig wordt de rest van de uitzending afgewerkt. Bij de nazit, het napraten met de gasten, is het erg rustig. Iedereen gaat meteen naar huis. Niemand heeft meer behoefte om nog een borreltje te drinken in de studio.

De aankomst van een trein

Hoe gaaf is het om voor je studie de hele dag films te moeten kijken? Na het halen van mijn kandidaatsbul in de theologie en drie maanden als een soort retraite liften door Europa, ben ik eruit, ik maak mijn theologiestudie af maar dan wil ik dat wel op mijn eigen manier doen en ga ik uitstapjes maken om mijn studie te bevragen en interessant te houden. Ik schrijf me in bij de Universiteit van Amsterdam om Filmkunde en Massacommunicatie te gaan studeren. Dat betekent dat ik elke dinsdag en vrijdag met de trein naar de hoofdstad ga en ’s middags of ’s avonds door de polder teruglift naar Kampen.

Op dinsdag krijg ik college van Denis McQuail, een Brit die in de jaren ’80 geldt als een van de vooraanstaande professoren op het gebied van massacommunicatie. Hij geeft aan een overvolle zaal  – voornamelijk meisjes – college over zijn eigen boek Mass Communication Theory. Dat vol staat met feitjes en rijtjes. In het begin is het lastig omdat je aan zijn Engels en het vakjargon moet wennen. Hij is goed in zijn vak maar ook een beetje het prototype verstrooide professor, als hij vastloopt roept hij continu ‘well anyway’. Dat is een gevleugelde uitspraak geworden als ik aan massacommunicatie denk. Daar zit je dan met in je aantekeningen over de vijf specifieke kenmerken van een media-instituut, waarvan hij er maar drie genoemd heeft. De twee resterende kan hij niet reproduceren en wij zijn ‘well anyway’ gedwongen om de rest van de kenmerken in zijn standaardboek op te zoeken. Achteraf denk ik was dit een tactiek van hem?

Het is verfrissend om eens in een ander vak college te krijgen, in een andere stad en andere studentencultuur. Het zijn fijne dagen, waardoor ik weer geïnspireerd raak omdat ik een doel voor ogen heb: de relatie tussen godsdienst en media, wat kan een massamedium bijdragen aan de communicatie over geloven?

Het uiteindelijke tentamen boezemt angst in, het is enorm veel theoretische lesstof en wat gaat McQuail vragen? Er circuleren veel oude tentamens, zodat je een beetje een idee hebt welke kant het op zal gaan, maar desondanks vormt het voor veel medestudenten een struikelblok. Gelukkig ik heb ik het in een keer gehaald.

Een gebeurtenis die me nog helder op het netvlies staat is de dinsdag dat ik met de auto naar Amsterdam ga. Een vriendenstel is op vakantie naar Spanje en ik pas op hun huis en dieren. In ruil daarvoor mag ik de auto gebruiken. Dat is lekker handig. Een studiegenoot theologie wil wel een dagje mee naar Amsterdam en samen rijden we door de polder om uiteindelijk op de A1 in een file te belanden. Hoe het gebeurt, is nog steeds moeilijk te reconstrueren. Zie ik het te laat en heb ik niet genoeg tijd om af te remmen? Of weigeren de remmen volledig? Ik heb het idee dat het laatste het geval is. Het resultaat is in ieder geval dat ik bovenop mijn voorganger knal. De Daihatsu total loss. Gelukkig geen gewonden. Daar sta je dan, de file wordt nog groter, de sleepdienst moet erbij komen en je komt te laat op college. ’s Middags worden we door dezelfde sleepdienst met de auto die zijn beste tijd heeft gehad, teruggebracht naar Kampen. Wat nu? De vriend heeft het ding nodig voor zijn werk. Maar reparatie is gezien de hoge kosten geen optie, ik voel me verplicht een andere auto voor ze aan te schaffen. Ik wil niet bellen wat er gebeurd is, want dat zou hun vakantie verpesten. Ik zal moeten zorgen dat er een andere bolide is bij terugkomst. Ik zal dit nooit vergeten, vrienden in Kampen hebben een geldinzamelingsactie gehouden – een van de eerste crowdfundingsacties ­ –  en het stel rijdt een week na hun zonvakantie in een nieuwe tweedehands. Ik ben onder de indruk van de hulpvaardige vriendschap.

Ook imposant zijn de colleges filmkunde en dan met name filmgeschiedenis. Iedere vrijdag zit de collegezaal in de Oudemanhuispoort vol. Je moet vroeg zijn om te kunnen zitten, ik vermoed dat er ook veel studenten komen voor de oude films zonder dat ze daadwerkelijk filmkunde studeren. Na een referaat van ongeveer anderhalf uur gaan de gordijnen dicht en start de projector. Hier zie ik een van de eerste filmbeelden die gemaakt zijn door de gebroeders Lumière: L’Arrivée d’un train en gare de La Ciotat, de aankomst van een trein, waarbij het publiek dat deze korte film te zien kreeg aan het einde van de 19de eeuw verschrikt wegdook, omdat ze dachten dat de trein hen daadwerkelijk zou overrijden. https://youtu.be/MT-70ni4Ddo  Hier zie ik The Birth of a Nation, de eerste lange speelfilm. Hier kijk ik naar de eerste geluidsfilm, komt er langzaam kleur in de verhalen, en dompel ik mij onder in de Nouvelle Vague, een revolutionaire Franse stroming, die gewoon op straat filmt en de studiodecors achter zich laat.

Het is een verademing, het is een virus dat onder mijn huid kruipt en ik nooit meer kwijtraak. Het tentamen is een leuke uitdaging. Het is niet zo dat je namen van actrices moet noemen als bij een pubfilmquiz, maar je moet tonen de theorie achter de film te kennen. Ik heb me helemaal mogen uitleven op het fenomeen auteursfilm. Regisseurs die naast regisseren ook zelf het scenario hebben geschreven en in hun films qua thematiek en manier van filmen altijd iets herkenbaars hebben waarin je de hand van de meester, de auteur ziet, en daar heb ik in drie uur pennen mijn essay over geschreven.

 

I’ll never love this way again

In de tijd dat er nog geen Tinder en Grinder bestaan moet je naar andere middelen grijpen om aan de man te komen. Loop je op jonge leeftijd de prins op het witte paard niet in het wild tegen het lijf dan zet je schoorvoetend een contactadvertentie in het jongerenblad Muziek Express, omdat je daarin hebt gezien dat ook jongens jongens zoeken. De precieze inhoud van de advertentie weet ik niet meer, maar wel dat er tot mijn stomme verbazing enorm veel brieven zijn geschreven. Het komt met twee postzendingen in grote bruine enveloppen bij mij in de bus.

Daar zit je dan op je studentenkamer. En nu? Lezen en kijken, want de meesten hebben ook een kiekje bijgesloten. Je wilt eerst op de inhoud van de brief gaan selecteren en niet meteen op het uiterlijk afgaan, hoe groot de verleiding ook is. Je schrijft een brief terug aan de reacties die je aanspreken of waarmee je op grond van wat hij schrijft een click hebt. Zo kom ik in contact met een leeftijdgenoot uit Leiden. Na een paar enthousiaste briefwisselingen besluit je om elkaar te gaan ontmoeten. Wat is dan wijsheid, want hij is nog niet uit de kast en jij ten dele. Hij geeft aan dat hij wel naar Kampen wil komen, dus de smoes wordt dat mijn neef uit Leiden een weekendje komt logeren. En daar is voor mij niks aan gelogen, ik heb inderdaad twee neven die in Leiden wonen, maar deze jongen was echt mijn neef niet. Al vinden een aantal huisgenoten die hem ontmoeten bij de gezamenlijke maaltijd van wel. Als je een beetje door je oogharen zou turen zou je ze ook nog gelijk kunnen geven dat we een beetje op elkaar lijken. In ieder geval hebben we dezelfde lichaamsbouw en ronde kop met krullen alleen die van hem zijn blond. We laten het er maar bij en moeten er ’s avonds in bed wel om lachen. Het is een erg gezellig weekend en spannend om elkaar op deze manier te leren kennen. Er is sprake van een aantal vlinders in aangewakkerde jongenszielen. We blijven elkaar elke week schrijven en zinnen op een volgende ontmoeting in levende lijve. Of ik geen zin heb om naar Leiden te komen? Jazeker maar hoe pakken we dat dan aan met je ouders? Dat is nog wel een dingetje. We vinden de oplossing bij een concert in Den Haag van Dionne Warwick.

‘Als ik jouw nu introduceer als een groot fan van de zangeres en zeg dat ik je ken via een vriendin in Groningen dan is dat een goede reden dat je hier moet blijven slapen. Je kunt ’s avonds laat niet meer met de trein in Groningen komen, waar je zogenaamd studeert.’

Het lijkt me een strak plan. Ik ken een paar nummers van de Amerikaans zangeres, maar van een echte fan is geen sprake. Ik schaf ter voorbereiding de elpee Heartbreaker van haar aan en draai die grijs in de weken voorafgaand aan het bezoek bij zijn familie.

Mijn penvriend staat me op te wachten op het station en achterop de fiets gaan we naar zijn huis. Om meerdere redenen begint het te kriebelen in mijn buik. Bij zijn huis aangekomen blijkt alleen zijn jongere broertje thuis te zijn die me enthousiast verwelkomt en geen moeilijke vragen stelt. We verdwijnen al snel naar zijn kamer. Maar dan is daar het moment dat zijn moeder ons roept voor de warme maaltijd. Schoorvoetend volg ik mijn vriend de trap af. Ik schraap nog eens goed mijn keel. Dit is het moment… Ik stel me voor en neem plaats aan de gezellige eettafel. Er wordt wat over koetjes en kalfjes gepraat, waar ik woon, et cetera. Zijn vader vraagt wat ik studeer. Ik vertel enthousiast over mijn studie en het studentenleven. Niks aan de hand dat kan ik allemaal redelijk naar waarheid beantwoorden, de locatie is alleen anders. Net als ik wat meer relaxt aan de tafel zit, begint zijn moeder over Dionne Warwick. Laat zij nu een groot fan zijn en haar repertoire van haver tot gort kennen! En daar zit Jan, ook een ‘groot’ fan die speciaal hiervoor naar het westen is gekomen.

Dat haar artiestennaam eigenlijk een spelfout was, weet ik niet. Ook Burt Bacherach, een van haar producers, zegt me niks. Haar hit ‘I say a little prayer’ moet mij als aanstaand theoloog toch aanspreken. Dat het over een vrouw gaat die zich zorgen maakt over haar man die aan de Vietnamoorlog deelneemt, is me ontgaan. Ik knik maar wat stom met mijn hoofd en krijg het Spaans benauwd. De maaltijd smaakt meteen een stuk minder lekker. Met moeite kan ik beantwoorden wat ik nu haar mooiste nummer vind – ‘I’ll Never Love This Way Again’ –  en waarom ik zo enthousiast over haar ben. Ik heb echt het idee aan alle kanten door de mand te vallen. Ik ben blij dat we uiteindelijk weer op een ander onderwerp overgaan. Zou ze iets in de gaten hebben? Moeders voelen dingen nogal snel. Vlug bied ik na het eten aan om met de afwas te helpen en ik hoop dat er geen vragen meer over mevrouw Warrick komen.

Met de smoes dat we ons moeten voorbereiden op het concert gaan we tot mijn grote opluchting naar boven. Een uurtje later rijden we in de auto van papa naar de hofstad. Het concert in het Concertgebouw is geweldig, te meer omdat het zoveel inspanning heeft gekost om dit mee te maken en in het gezelschap van een leuke jongen is het zeker geen straf. Ik zeg nog wel tegen hem: ‘Had je me niet kunnen waarschuwen dat je moeder echt zo’n diehard fan is, dan had ik beter mijn huiswerk gedaan!’

Maar hij ziet daar de commotie niet van in. ‘Het ging toch prima.’

Aan het ontbijt de volgende ochtend kan ik natuurlijk wel honderduit vertellen hoe gaaf het concert was en hoe ik van haar optreden heb genoten. Moeders had er graag bij willen zijn en kijkt ons enigszins jaloers aan.

Vanaf dat moment heb ik gezichten bij de mensen waar ‘mijn neef’ in z’n brieven over schrijft en hij komt nog een paar keer in Kampen logeren, want dat gaat allemaal toch wat gemakkelijker als we elkaar willen zien.

Nu dertig jaren later kan ik me nog weleens achter mij oren krabben. Mijn neef is na zo’n weekendje Kampen zo enthousiast dat hij een serieuze verkering wel ziet zitten. Ik vind hem aardig en prima gezelschap, maar zit op dat moment met een andere prins in mijn hoofd. O, hoe dom kun je zijn?! Mijn twijfel voelt hij feilloos aan en hij gaat zijn geluk bij iemand anders zoeken die tot op de dag van vandaag zijn partner is. Ja, soms kun je je werkelijk vergalopperen!

‘I’ll stand here and remember

Just how good it’s been.

And I know I’ll never love this way again.’

Kamper Filmclub

In mijn jeugd is een bezoekje aan de bioscoop of het volgen van dansles iets wat niet mag, daar komt alleen maar een boel ellende van is het argument. Daar moet ik het mee doen. In plaats van dat mijn ouders hun kind weerbaar maken en argumenten aandragen waarom zij vinden dat je dat beter niet kunt doen. Nu werkt het als een lap op een rode stier, wat verboden is, wordt interessant. Dat geldt vooral voor de film, minder voor de dansles. Daar ben ik niet zo rauwig om, al zorgt het later in bepaalde situaties wel voor gênante toestanden als je op een feest de dansvloer moet ontvluchten, omdat je geen wals in je benen hebt.

Wat film betreft heb ik de ‘schade’ ruimschoots ingehaald. Ik vind het niet leuk als ik tijdens de middelbare schoolperiode moet weigeren als vrienden vragen of ik meega naar Saterday Night Fever of later Grease. Ik verzin een smoes waarom ik niet meekan. De enige films die ik zie in die periode zijn de onschuldige Louis de Funèsfilms op een schoolavond.

In mijn studententijd heb je in Kampen het City theater, een letterlijk doorrookte bioscoop, met een enigszins beduimelde reputatie. In de weekenden draaien er seksfilms. Nou, dat moet ik natuurlijk een keer gezien hebben. Samen met een huisgenoot ben ik daar op een vrijdagavond laat naartoe gegaan. Tja, opbeurend in de figuurlijke zin is dat allerzins. Dan begrijp ik mijn ouders wel, maar je moet het hebben meegemaakt. Het is aan de ene kant spannend, je doet iets wat niet mag, en aan de andere kant voel je je ook een beetje vies als je weer buiten staat. Dat groezelige sfeertje en die toch vieze mannetjes die daar weggedoken zitten in hun stoel en wie weet wat nog meer doen. Een keer en nooit weer. Duidelijk.

Toch heb ik aan het City-theater goede herinneringen. En dat komt omdat er meestal andere speelfilms worden vertoond. Een van de eerste films die ik er heb gezien, is Die Blechtrommel van Volker Schlöndorff naar de gelijknamige roman van Günter Grass. Niet echt een onschuldige film, meteen in het begin wordt er met een koeienkop gevist, de palingen die daarmee boven komen, vallen bijna letterlijk bij je in de stoel. Die gruwelijke scene is me altijd bijgebleven. Als kind heb ik wel paling gegeten, maar nu is de lust voor het consumeren van vis voorgoed voorbij.

Op donderdagavond vertoont de Kamper Filmclub in het theater de betere arthousefilms, zoals we die nu noemen. In die tijd heet het een B-film, een productie die wordt gemaakt met een relatief klein budget en (doorgaans) nieuwe of onbekende acteurs, in tegenstelling tot de Hollywood blockbusters.  Denk aan werk van Jim Jarmusch, Stephen Frears, Spike Lee, Peter Weir, Wim Wenders en Seven Soderbergh.

De Filmclub is een initiatief vanuit de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, een landelijke vereniging met plaatselijke afdelingen die zich ten doel stelt het welzijn, in de ruimste zin, van individu en gemeenschap te bevorderen. ‘t Nut streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing met een zo hoog mogelijk cultureel gehalte. Ze houdt zich bezig met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie. Op die manier levert ze een bijdrage aan de democratisering van Nederland. ‘t Nut heeft een nauwe samenwerking met de Theologische Hogeschool en daarom zit er ook een theologiestudent in het bestuur van de Kamper Filmclub. In mijn tweede studiejaar word ik gevraagd die positie in te nemen. Het houdt in dat je samen zorgt voor de selectie van de films voor het najaar- en het voorjaarprogramma. Dat je in mijn geval recensies schrijft in het programmaboekje en ook later in het studentenblad NUMMER. Het mooie is dat je af en toe op een zaterdag naar een previewdag gaat in filmtheater Desmet in Amsterdam. Een dag lang bekijk je allerlei voorvertoningen om te beoordelen of we ze in Kampen willen vertonen. Met achteraf verhitte discussies welke wel of niet, en waarom dan…

De filmavonden zijn populair en vrijwel altijd stijf uitverkocht. In de jaren ’80 behoort de Kamper Filmclub tot een van de toonaangevende filmhuizen. Je kunt een abonnement nemen om verzekerd te zijn van een plaatsje en de rest van de zitplaatsen gaat op de avond zelf in de losse verkoop. De films in City draaien als 35mm-films, zeg maar het cinemaformaat. Daarnaast vertonen we ook films op 16mm in de Stadgehoorzaal. Dat is een belevenis op zich. Als je de operateur bent moet je de film draaien. Letterlijk, je zit naast de projector in de grote zaal. Een beetje film bestaat uit drie filmrollen. Na ongeveer een half uur moet je van rol wisselen. Dat probeer je zo snel en zo behendig mogelijk te doen in het donker. Door het vaak te doen krijg je er handigheid in. Nu gaat een populaire film van het ene filmhuis naar het andere en als degene die de film voor je heeft vertoond, de rol niet heeft teruggespoeld dan heb je een probleem. Dan kan je de film achterstevoren draaien – wat geen succes is – of zorgen dat het zo snel mogelijk teruggespoeld wordt waarop iedereen dus moet wachten.

Zo’n avond als operateur vind ik erg spannend. Je zit daar naast de projector die erg veel kabaal maakt en soms verfoeilijk kraakt. Het ergste naast de niet-teruggespoelde filmrol is een breuk, dan knapt het celluloid en moet je het terplekke gaan plakken. Je doet dat onder het toeziend oog en vooral het commentaar van zo’n volle zaal. Het vereist stalen zenuwen om je niet van de wijs te laten brengen. Erg relaxt filmkijken is er op zo’n avond niet bij, want je bent er altijd op verdacht dat je in actie moet komen.

Net als Jack Nicholson met een bijl de deur van de badkamer bewerkt waarin zijn vrouw zich heeft opgesloten, breekt met veel gesputter de film en op het scherm zie je alleen nog maagdelijk wit. Een onbedoelde cliffhanger. Tijd voor de schaar. Je probeert zo weinig mogelijk filmbeeldjes weg te knippen, zodat een volgende gebruiker toch nog ziet dat de deur versplinterd. Soms zit de film vast in de projector en moet je peuteren en in het uiterste geval vragen – hoe erg dat ook is – of het zaallicht aan kan zodat je het beter kunt zien. De opmerkingen en aanmoedigingen zijn niet van de lucht. Daar sta je in het volle spotlicht je uiterste best te doen het zo snel mogelijk te repareren. Man, wat ben je blij als de rolprent weer op de juiste wijze in de projector ligt en zonder problemen verder draait. Of liever nog als je een avond dienst hebt gedaan zonder incidenten.