Achter de schermen

Televisie is voor mij als kleine jongen magisch. Op de hooizolder organiseer ik mijn eigen tv-programma’s. Als ik midden jaren ‘80 contact opneem met de Vereniging Lokale Omroep in Dronten (VLOD) omdat ik nieuwsgierig ben naar hun uitzendingen, mag ik een zaterdagmiddag komen kijken hoe ze televisie maken. Liftend ga ik vanuit Kampen naar de Flevopolder. Elke zaterdag is er een live-uitzending van ongeveer een uur. Die middag heeft de politieke productieploeg dienst. Een wethouder wordt scherp aan de tand gevoeld over zijn politieke portefeuille. Kijkers mogen met vragen of klachten bellen naar de studio. Ik waan me meteen in het walhalla. Dit is gaaf, dit is wat ik wil! Terugliftend weet ik het zeker, dit is het begin van jarenlang vrijwilliger zijn bij deze lokale omroep.

Ik neem deel aan een productieteam, om één keer in de zeven weken een programma te maken en ga in opleiding voor studiocamera. Erg fijn als iets waar je jaren van gedroomd hebt, werkelijkheid wordt. Iedere zaterdagmiddag mag ik proefdraaien onder begeleiding van een mentor tijdens de continuity, de repetitie voor de werkelijke uitzending en op woensdagavond na de wekelijkse vergadering, moet ik allerlei cameraoefeningen doen, waaronder scherpstellen op de beroemde traptreden. Na een aantal maanden slaag ik voor mijn cameraexamen.

De logische volgende stap zou locatiecamera zijn, maar dat is net een stap te ver. Want nu moet je met de camera op je schouder naar buiten en kijk je steeds door een kleine viewfinder om het te filmen object te zien en met het andere oog houdt je de actie om je heen in de gaten. Met mijn oogafwijking blijk ik levensgevaarlijk te zijn. Ik moet kiezen welk oog ik gebruik, dus ik kijk door de viewfinder, mijn andere oog knijp ik dicht om scherp door het oculair te kunnen zien. Bij een plaatselijke wielerronde weet iemand me nog net op tijd in de kraag te grijpen. Ik heb de vroege aanvallers die voor het peloton uit racen in het geheel niet gezien en sta hinderlijk op het parcours. Dus laat ik het maar lekker bij studiowerk houden, want daarbij kijk je in een grote viewfinder en heb ik dat probleem met mijn loensende ogen niet.

Het is iedere zaterdagmiddag spannend, er kan van alles misgaan tijdens de live-uitzending. Een presentatrice die met stoel en al van het prakje (een verhoging) valt. Ik zie nog dat plotseling lege kader in mijn beeldscherm en het hulpeloos, beduusde hoofd dat er uiteindelijk in tevoorschijn komt. Of de presentatrice die haar tekst kwijt is en tot de ontdekking komt dat het vervolg op de grond ligt en de cameraman vraagt om het van de vloer op te pakken, waarna ze ongestoord verder gaat met haar verhaal alsof er niks aan de hand is.

Na een tijd lonkt het regiewerk. Via regieassistentie doorloop ik uiteindelijk de regiecursus. In het kwartier voorafgaand aan de uitzending wordt een soort evenementenkalender met twee camera’s in beeld gebracht. Terwijl camera 1 actual is, kan de floormanager het blaadje met info voor camera 2 klaarzetten, waarna de regie kan schakelen. Altijd een crime om de twee vellen precies op gelijke hoogte en grootte te krijgen. In dat kwartier mag de geluidsman zich uitleven op de keuze van de muziek. Tijdens mijn examenuitzending klinkt de debuut-cd van Simple Red, Picture Book, mijn lievelingsmuziek op dat moment. Erg lief, een soort morele ondersteuning.

Het is een prachtige tijd, vrijwel alles is mogelijk. Je kunt volop pionieren. Op een zaterdag wordt de hele set bekleed met aluminiumfolie. Door de hitte van de studiolampen begint het folie echter hinderlijk te knisperen en zorgt zo voor een ongewenste stoorzender. Op een andere middag wordt het decor in krantenpapier verpakt en terwijl een lokaal bedrijf dat er malafide praktijken op nahoudt, hardhandig wordt ondervraagt, laten één voor één de plakbandjes los en komt het originele grijze decor onbedoeld tevoorschijn. Je moet ook een keer een interviewsetting hebben gebouwd met twee schommels. Tijdens de generale repetitie is het nog grappig. De wat oudere meneer die uiteindelijk op de schommel moet plaatsnemen vindt het minder prettig. Als de twee mensen die met elkaar in gesprek zijn, ook nog in een ander ritme schommelen, zijn de rapen helemaal gaar. Hoe breng je dit nog in beeld? Of de keer dat je een mooi chromakeyeffect hebt bedacht (iemand voor een blauwe wand, waarop je een ander beeld kunt projecteren; bekend van de weerman van het Journaal). Het interview gaat over een feest in de Meerpaal, dus uit archiefmateriaal maken we een mooie instart (filmpje). Blijkt de organisator die iets komt vertellen een zwarte huid te hebben. Hij valt helemaal weg in de donkere achtergrond, je ziet alleen het oogwit en zijn prachtig witte tanden. Zo lijkt het over een horror-feest te gaan. Over het instarten van filmpjes gesproken, schiet me te binnen dat een van de bandmachinisten steevast voor verwarring zorgt. Als je hem vraagt: ‘Hoeveel minuten nog voordat we weer live naar de studio gaan?’ steekt hij zijn hand op, maar je weet niet of hij nu twee of toch drie minuten aangeeft, omdat hij een vinger mist.

Niks is te gek. Regelmatig wordt voor een jongerenprogramma een lokale popgroep uitgenodigd om live een mini-concert te geven. De herrie op de vloer is oorverdovend, duidelijke regieaanwijzingen via de headsets van de cameramensen zijn onmogelijk, dus dan schakel je maar met een -god-zegene-de-greep naar een van de camera’s en maar hopen dat die ondertussen geen rare dingen gaat doen terwijl hij actual is. De laatste zaterdag voor de zomerstop wordt de hele studio naar het winkelcentrum verplaatst om daar onder het oog van het winkelende publiek een uitzending te maken. Als het kan met een modeshow, het liefst met badkleding.

Het zijn mooie tijden, waarin je spelenderwijs veel ervaring opdoet. Later heb ik weleens heimwee naar deze leerzame en uiterst gezellige periode.

Vanavond om 10.48

Bij het opruimen vind ik tussen allerlei spullen een beduimeld boekje met daarin een losliggend vel. “Programma van de schoolavond van de Christelijke Scholengemeenschap Assen in Bellevue op 6 april 1979. Aanvang 20.00 uur.’ De rolverdeling op het stencil vermeldt: jan meints als hotelhouder. Wat gaat hier aan vooraf?

Ik zit in de vijfde klas van het atheneum. Best wel een verlegen jongen, die zich niet graag op de voorgrond begeeft. Ook een jongen met een innemende glimlach, markant gezicht en hunkerend naar aandacht om uit de schaduw te komen. Vlak voor de kerstvakantie hangt er een mededeling om het prikbord dat er leerlingen worden gezocht die een rol willen spelen in het toneelstuk dat op de jaarlijkse schoolavond zal worden opgevoerd. Op aanraden van mijn mentor meld ik me aan.

Op een zaterdagochtend moeten we in de aula bijeenkomen. Anja Knol, de vrouw van mijn voormalige wiskundeleraar is de regisseuse. Haar man zei altijd dat ik een getallenfobie had en ik was blij dat ik het vak kon laten vallen na de vierde klas. Ook herinner ik me van hem nog het krijtjesbombardement. Hij gooide namelijk altijd met zijn schoolkrijtje als hij de indruk had dat iemand niet oplette tijdens de les. Paul die voor me zat was een dromer en vaak niet met zijn gedachten bij algebra of kansberekening. En dat moest ik vaak bekopen met een krijtje tegen mijn hoofd, omdat de wiskundige niet echt zuiver kon gooien. Als ik het hoofd van Paul voorover zal dutten, schoof ik alvast een paar decimeter naar achter om uit de gevarenzone te blijven. Maar dat terzijde.

Zijn vrouw is een deftige, aimabele dame. Haar oog valt bij de selectie op mij, omdat ik zo’n mooie duidelijke en luide stem heb. Ze heeft een prachtige rol voor mij in gedachte als hotelhouder. Ik laat me overhalen en zit zo ineens in een totaal nieuwe groep van twaalf leerlingen waarmee ik elke zaterdag in een school in Witten repeteer voor ‘een onwaarschijnlijke historie in drie bedrijven’ met de titel ‘Vanavond om 10.48.’ Het is een vertaling van een Engelse komedie en daar heet het ‘Meet a body.’

Even kort een idee van het toneelstuk: William is een vertegenwoordiger die huis aan huis stofzuigers verkoopt. Op een dag klopt hij bij een huis aan, ontmoet wie volgens hem de eigenaar van het huis is, en probeert die een stofzuiger aan te smeren. Diegene verdwijnt echter plots in de keuken. William gaat naar hem op zoek, maar man is verdwenen. Terwijl hij alleen is, merkt William dat er een bloedvlek op het tapijt zit en dat er bloed aan de poot van de piano druppelt. Dan komt Ann binnen. Zij blijkt de echte eigenares van het huis te zijn en kijkt verbaasd naar William. William legt de situatie uit en zegt dat hij denkt dat iemand vermoord is in het huis. De twee komen een complot op het spoor om een bekend persoon te vermoorden. Ze beginnen een zoektocht in de hoop de moord te kunnen voorkomen. U raadt het al… De ontknoping is natuurlijk in mijn hotel.

Bij de eerste lezing van het stuk -we lezen allen onze rol hardop voor- en de volgende repetitiedagen groei ik langzaam in mijn rol van hotelhouder, die op onverwachte momenten opduikt en zorgt voor droge humor in het stuk. Ik moet dus de lachers op mijn hand zien te krijgen. Ik krijg er lol in en de zeven lange repetitiedagen zijn geen straf. Begin april hebben we de eerste doorloop in het echte decor op het toneel van Bellevue. Compleet met de kleding en attributen die we nodig hebben. De hotelhouder krijgt een forse snor. En dat is wel een dingetje. Bij de generale repetitie is de snor niet de juiste kleur dus er moet nog een betere geregeld worden. Ik mag snorloos mijn rol vervullen, maar op vrijdagavond krijg ik in de grime wel mijn echte grote snor op. Het ding zit vastgeplakt, maar ik ben bang dat hij tijdens mijn acties los zal laten en voel me verkrampt. Anja, de regisseuse, heeft het door dat ik mijn mond houd en continu aan de snor zit te voelen, ze probeert me aan het lachen te maken om me te laten voelen dat de snor wel blijft plakken. Ik ben er nog niet zo zeker van. Gelukkig hoef ik pas later die avond op.

Het derde bedrijf. De klok geeft 10.20 aan. De komende achtentwintig minuten moet ik de rol van mijn leven spelen. Het grote rode doek gaat open. Ik kom samen met een medespeler de gelagkamer van mijn achttiende-eeuwse hotel binnen. Een lach rolt door de zaal. Mijn eerste lange zin: ‘Deze kant op meneer. Dit is de conversatiekamer. Als u hier uit het raam in de richting van Brighton kijkt, kunt u de lichten van de pier zien. We zitten hier op het uiterste eindje van de klippen. Aan dit balkon is nog een treurige geschiedenis verbonden: verleden jaar is een onzer gasten er in een vlaag van zwaarmoedigheid vanaf gesprongen. Hij was hier om bij te komen, maar het hotelleven scheen geen goede uitwerking op hem te hebben.’ (Hoe vaak heb ik die zin wel niet hardop gezegd, de afgelopen weken.)

De snor blijft zitten…! Met het verhaal over de pier zal ik nog menig gast in mijn hotel verwelkomen, het wordt zo’n zinnetje dat het publiek uiteindelijk kan aanvullen… Ook heb ik een ongezonde fixatie met een plant, een aspidistra (waar ik voordien nog nooit van gehoord had). Door klunzigheid lukt het me om de aanslag die om 10.48 in mijn hotel gepleegd zal worden, te voorkomen. Maar wel wordt een groot deel van de klippen (het unieke sellingpoint van mijn hotel) weggeslagen door de bom die uiteindelijk in een transistorradio blijkt te zitten.

Het publiek haalt opgelucht adem. Wij als amateurspelers ook. Het doek valt en in de kleedkamer heerst een uitgelaten stemming. Het was een succes. We vliegen elkaar in de armen. Het is nog een pijnlijke kwestie om mijn snor waarvan ik bang was die tijdens het spel te verliezen, van mijn bovenlip te krijgen. 

Jongetje met het rode haar

Een bericht op Facebook grijpt me aan: een bezorgde en boze moeder vraagt om een mededeling zoveel mogelijk te delen. Haar 7-jarige zoon Julian heeft een mooie bos rood haar. Op de foto zie je een prachtig, stoer joch, maar hij is absoluut niet blij met zijn haarkleur. Hij haat het, wil het liefst naar de kapper om het kort te laten knippen of te verven. Eigenlijk gaat het bij Julian niet om het rode haar, maar om de reacties die hij krijgt uit zijn directe omgeving. Hij wordt ermee gepest, mag buiten niet meespelen. Dat is toch van de pot gerukt. Dat moet stoppen en daarom deel ik graag het bericht van zijn moeder! Het brengt mij terug in het verleden. In mijn jeugd vind ik het ook niet fijn om rood haar te hebben. In de klas word ik er gelukkig nooit mee gepest, maar het naroepen ‘hé rooie!’ op straat vind ik vreselijk. We fietsen in een lange colonne naar school, dat is gezellig en het scheelt wind. Meestal gaan we rechttoe rechtaan langs de Drentse Hoofdvaart naar Assen, maar op vrijdagmiddag nemen we vaak de toeristische route langs Witten. In Baggelhuizen is men bezig met de bouw van een nieuwe woonwijk, de in mijn ogen uitzonderlijke witte huizen met een dak van golfplaten (hoezo aanpassen aan de landelijke omgeving?). Ik heb een hekel aan deze route, want onvermijdelijk klinkt het vanaf de steiger: ‘hé rooie!’ Mijn moeder geeft het advies om mij er niks van aan te trekken. Ja, dat is makkelijk gezegd, maar wildvreemde mensen schelden je wel uit. Vervolgens zegt ze: ‘Roep terug, het is beter mijn haar op goede grond dan jouw haar op een ezelkont!’ Ik heb het wel eens geroepen, maar het was veel te lang. Het enige effect is dat het misschien oplucht dat je het er niet bij laat zitten. Maar het naroepen en uitschelden wordt er niet minder om. Het begin van een nieuw schooljaar is een verzoeking. Met een makkelijk te onthouden naam en rood haar ben ik een doelwit voor elke juf of meester, en later leraar. Want ze willen geen buil vallen door een verkeerde naam te noemen, dus in die eerste weken krijg ik vaak de beurt. Met het maken van mijn huiswerk houd ik er rekening mee.  In mijn studententijd probeer ik het haar met behulp van een vriendin te verven. Het lijkt me heerlijk om een andere haarkleur te hebben. Eerst moet het pigment eruit; best wel opmerkelijk zo’n kop met spierwit haar. Welke kleur moet het dan krijgen? Zwart verven gaat niet, want met een blanke huid gaat dat juist erg opvallen en ziet het er heel onnatuurlijk uit. Dan een tint donkerder rood bij bruin af proberen. Het resultaat is peenhaar, geen vooruitgang dus. Kort knippen en hopen dat het haar zo snel mogelijk weer zijn oorspronkelijke kleur heeft. De eerste keer naar Ierland is een openbaring. Ik vergeet nooit die zondagmiddag in St. Stephen’s Green. De ene rooie na de andere komt voorbij. Het voelt als een grote familie. Allemaal lotgenoten! ’s Avonds in de kroeg begint men in het Gaelic tegen me te praten en wil men niet geloven dat ik niet Iers ben. Het is een soort opbeurende thuiskomst. Het heeft lang geduurd voordat ik zelf die rode haardos leuk ging vinden. Ik zie nu wel de jaloerse blikken en hoor de opmerkingen: ‘Ik zou willen dat ik jouw haar had.’ Vroeger zei ik: ‘Hoeveel bied je? Het is te koop.’ Nu zou ik het niet willen missen en ben ik er best trots op. Als ik mijn krullen bij de kapper heb gelaten, roept men -meestal de vrouwen- ‘wat heb je nu gedaan!?’ Ik reageer: ‘Wacht maar, het groeit vanzelf weer aan!’ (tot nu toe gelukkig tenminste). Tegenwoordig heeft de herkenbaarheid door je rode haren ook zijn voordelen. In het filmtheater ben ik mijn Cinevillepas vergeten, maar de meneer aan de kassa zegt meteen: ‘Oh geen probleem, ik weet dat je er een hebt. Ik geef je een kaartje van een vrijwilliger. Als je de volgende keer even een extra kaartje met je pas bestelt, is er niks aan de hand.’ Best handig! Ik hoop voor Julian dat hij -net als ik- trots mag worden op zijn rode haren, en de voordelen van zijn uniek-zijn aan den lijve gaat voelen.

Geschenk uit de hemel

‘Pas op dat je straks niet in een zwart gat valt,’ zeggen vrienden bezorgd. ‘Straks is je moeder overleden en wat ga je dan doen? Denk je daar wel eens over na?’ ‘Ja, natuurlijk wel, maar wat moet ik? Ik wil er nu zoveel mogelijk voor haar zijn, en die zorg slokt me nu op, dan kan ik me toch moeilijk zorgen gaan maken over de dag van morgen?’ Als zelfstandig regisseur is het gedurende de mantelzorg niet gemakkelijk werk te vinden in het tv-wereldje. Ik moet bij wijze van spreken 24 uur per dag beschikbaar zijn en als je dat niet bent is er voor mijn regiewerk snel een ander te vinden. Dus doe ik af en toe korte klussen voor AT5. Eerlijk gezegd heb ik ook wel een beetje mijn buik vol van de manier waarop het in het wereldje gaat. Bij mijn moeder lees ik in de krant dat mijn programma-idee (format) van een serie over de Onderzeedienst is gepikt. Daar ben ik erg verbolgen over en teleurgesteld in degene die ermee aan de haal is gegaan. Aanvechten heeft geen zin, maar al te vaak zegt de rechter: ‘Het kan voorkomen dat twee mensen onafhankelijk van elkaar hetzelfde idee hebben.’ Bij thuiskomt blijkt dat ik het programmavoorstel heb geschreven op de laptop van degene die het uiteindelijk gemaakt heeft, dus ik had juridisch ook geen poot om op te staan. Al kan ik letterlijk vertellen wat er in de derde aflevering te zien zal zijn. Nee, ik heb schoon genoeg van dat achterbakse gedoe. Natuurlijk maak ik me wel zorgen wat ik na de dood van mijn moeder wil en ga doen. Fulltime terug in de wereld van de televisie is niet mijn eerste keus, maar wat dan? Redacteur bij een uitgeverij, krabbel ik met drie grote uitroeptekens in een mindmap, als ik in een verloren uurtje toch maar eens over dat zwarte gat nadenk. Ik heb een aantal mensen geholpen bij het schrijven van een boek en heb daar veel plezier in en vind het leuk om te doen. Via een nichtje kom ik in contact met Marijke van Dijk. Zij is bezig met haar eerste boek en heeft het idee dat het net niet lekker loopt, terwijl iedereen die het leest enthousiast is en zegt dat ze het moet uitgeven, maar zelf heeft ze haar twijfels. Ze weet niet wat er precies mis is met het manuscript. Ik bied aan er eens kritisch naar te kijken. Het is een interessant verhaal, en het doet me denken aan Dan Brown. Haar dialogen zijn prachtig, maar ik snap waar haar aarzeling zit. Samen sleutelen we aan het verhaal zodat opbouw en spanningsboog beter lopen. Na de bewerking van het manuscript trekt Marijke de stoute schoenen aan en geeft ‘Bittere Erfenis’ in eigen beheer uit. Op de avond van de boekpresentatie regent het. Ik rij naar Boornbergum en denk dat ik de locatie heb gevonden, maar het is erg rustig bij het kerkgebouw. Terwijl ik bezig ben met het instellen van de navigatie wordt er op de autoruit getikt. Een vriendelijke man vraagt waar ik naartoe wil? Ik noem de naam van de kerk. ‘O, kom je voor de boekpresentatie?’ ‘Ja, klopt.’ ‘Wie ben je dan als ik vragen mag?’ ‘Jan Meints.’ ‘Oh, wat leuk, ben jij Jan. Ik ben Onno, de man van Marijke. Ik stap bij je in dan rijden we er samen naartoe.’ In de auto vertelt Onno dat ze het aan de keukentafel de laatste weken veel over me hebben gehad. Want ik heb Marijke met mijn adviezen bemoedigd om verder te gaan. Het is een prachtige presentatie en trots verlaat ik de kerk met mijn exemplaar van het boek, een ingebonden versie. Ik vraag nog aan Marijke of ze plannen heeft voor een nieuw boek? ‘Ja, ik ben bezig met een trilogie.’ ‘Nou, je weet me te vinden, mocht je me nodig hebben trek maar aan de bel.’ Ik ga door met de mantelzorg voor mijn moeder en het blijft stil in Boornbergum. Tot ik Ina, mijn nicht, spreek die me vertelt dat Marijke een uitgever heeft gevonden in Zwolle en dat binnenkort het eerste deel van de trilogie uitkomt. O, dat verklaart alles, dan zal ze daar wel een redacteur hebben die het manuscript leest. Een tijdje later krijg ik per mail een uitnodiging voor de boekpresentatie van Gebroken cocon. Mijn moeder is net overleden en het is een erg drukke en emotionele tijd en ik denk in eerste instantie: Ik ga niet opnieuw naar het noorden. Ik ben daar de laatste maanden zo vaak naartoe gereden, ik ga een avondje van mijn rust genieten. Maar op donderdagavond kriebelt het, goh het was een leuke avond de vorige keer, en ik ben ook wel benieuwd naar het nieuwe boek. Laat ik toch maar gaan morgen, want thuis zitten kniezen heeft ook geen zin. Met open armen word ik ontvangen. Leuk dat je er bent! In de zaal loopt een meneer, keurig in pak met mooie schoenen. We kijken elkaar aan, verder niks. Ik ga naast Ina en haar man zitten. Bij de opening van de avond blijkt de meneer met de opmerkelijke schoenen, Cees Scholten te zijn, de nieuwe uitgever van Marijke. Cees neemt het woord en zegt out of the blue dat hij eerst iemand in de zaal moet bedanken, omdat die persoon ervoor gezorgd heeft dat zijn nieuwste auteur weer zin kreeg in het schrijven. Waar zit Jan? Ik denk wat gebeurd hier en sta op. Ik krijg me daar een paar veren in mijn reet geduwd en Cees zegt: ‘Wij moeten straks even met elkaar praten.’ Nou, hoe wil je het krijgen? Het redacteurschap komt op een presenteerblaadje op mijn pad. We hebben een goed gesprek en krijgen de indruk dat we wel iets voor elkaar kunnen betekenen. Zaterdag stuur ik mijn cv en een motivatie naar de uitgeverij en maak maandag een afspraak voor een kopje koffie. Als ik veertien dagen later naar Zwolle ga, staat Cees daar in informele outfit en de beroemde chesterfield met de uitzakkende kussens. Ik neem erop plaats. Mijn oog valt op de whiskey op het bijzettafeltje. ‘Cees, ik dacht dat ik hier kwam voor een bakje koffie?’ ‘Ben je een liefhebber van whiskey?’ ‘Jazeker!’ Het ijs dat al gebroken was op die vrijdagvond, breekt nog verder open. Wederzijdse voorliefde voor de Schotse hooglanden, boeken, het geloof… En ik verlaat het pand aan de singel met een grote glimlach op mijn gezicht. Ik ga de redactie doen van de manuscripten die bij Scholten Uitgeverij binnenkomen. Omdat ik me afvraag hoeveel scripts dat zullen zijn, stort ik me als Taalmens ook op de markt als schrijfcoach voor mensen die een verhaal te vertellen hebben, maar niet weten hoe ze dat moeten aanpakken. Motto van mijn werk is de vraag ‘Wat doen mensen met hun leven en wat doet het leven met mensen?’ Ik probeer auteurs een heldere en duidelijke stem te geven, zet daarbij mijn talent in om hun vertelling nog meer glans te geven, zodat ze zich op de best mogelijke manier uiten en hun boodschap duidelijk in de publiciteit brengen. Nou, er komen genoeg scripts ter beoordeling binnen en het is het begin van een prachtige samenwerking die ik als een groot geschenk uit de hemel ervaar.

Spelen met vuur…

‘Een moment van onbedachtzaamheid kan maken dat men het jaren spijt’ is een gezegde dat mijn moeder vaak hanteert. Ze bedoelt er waarschijnlijk iets seksueels mee, maar iedere keer als ze die zin uitspreekt denk ik terug aan die ene gebeurtenis uit mijn jeugd. Die woensdagmiddag in de vroege lente, vrij van school… Ik zit in de derde klas en twee vriendjes komen vanmiddag spelen. We kennen elkaar van de lagere school, maar het is niet zo dat we nu dikke vrienden zijn. En misschien heeft het fatale verloop van deze middag wel roet in het eten gegooid van een mooie vriendschap. We weten eigenlijk niet wat we zullen gaan doen. En wie op het idee is gekomen kan ik me niet meer voor de geest halen, maar we besluiten een hut van stro te gaan bouwen in een kapschuur die ongeveer achthonderd meter van onze boerderij staat. Het is van een familie die hier geen land heeft, maar wel die schuur heeft gekocht voor opslag van landbouwmachines en andere dingen zoals stro. De kapschuur is aan drie zijden open en heeft een dak van golfplaten. Je kunt er dus makkelijk binnenkomen. Ik neem een doosje lucifers mee. Ze liggen in het aanrechtkastje van de oude keuken in de woonkamer, naast de Bijbel en de gebutste bus vol naaigaren en knopen. Ongezien weet ik een zwaluwdoosje in mijn broekzak te steken en we verlaten de boerderij. Volgens mij heb ik nog nooit eerder gespeeld in die kapschuur en waarom nu deze middag dan wel? Mijn vader houdt er niet van als we hutten op zijn hooizolder maken, dat zal een reden zijn om stiekem uit te wijken naar deze locatie. We beklimmen het stro en maken door een paar balen weg te halen een ingang en stapelen een muurtje. Door er weer stropakken overheen te leggen ontstaat een afdakje over de holte in het stro. En klaar is onze hut. We zetten een baal als deur voor de ingang en zo kunnen we vanaf de weg ongezien spelen in onze nieuwe woning. Het is natuurlijk niet erg handig om in zo’n vlambare omgeving lucifers af te gaan steken, maar het gebeurt wel. Lange tijd is er niks aan de hand. Door de kleine ruimte en het gebrek aan zuurstof gaan de meeste lucifers meteen weer uit. Dan is het is wellicht handig om een plukje stro aan te steken in deze duisternis…. en dat is het begin van de dramatische gebeurtenis. Overmoedig worden de bosjes steeds groter, totdat we op een gegeven moment het strovuur niet meer uitkrijgen. Het is kurkdroog en de vlammen likken in een mum van tijd om zich heen en vinden voedsel in de opgestapelde balen om ons heen. We weten meteen dat het foute boel is, dit krijgen we niet meer uit! We moeten hier weg! Het lukt ons alle drie zonder brandwonden uit de brandende hut te ontsnappen. Zeker voor de jongen die over het vuur heen moet kruipen is dat een hachelijke zaak. Als we veilig op de grond staan, kijken we om ons heen. Wat moeten we doen? Als kwajongens sluipen we door de afwatering terug naar de boerderij. Nog in de veronderstelling dat we ermee zullen wegkomen als niemand ons bij die kapschuur heeft gezien. Als ik achteromkijk zie ik dat de vlammen uit het dak slaan. Vrij snel is de buurt gealarmeerd door de flinke rookontwikkeling. Ik tril over mij hele lichaam. Wat heb ik gedaan? Ik ben degene geweest die de fatale lucifer bij het bosje stro heeft gehouden. Ik ben de pyromaan. De rest van die hectische middag gaat in een waas voorbij. Sirenes van de brandweer hoor ik nog. De blauwe VW Kever met de twee politieagenten die ons een verhoor afnemen, staat op mijn netvlies gegrift. Alle vingers wijzen naar mij. Ik ben de schuldige! Ik had lucifers bij me. Als de agenten weg zijn kruip ik diep onder de tafel en wil er nooit meer onder vandaan komen. Maar dan hoor ik de dwingende stem van mijn moeder dat ik nu moet ophouden met die gekkigheid en mee moet naar de stal, want de koeien moeten nog wel gemolken worden, dekselse jongen dat je bent. Trillend kom ik onder het tafelkleed vandaan, bang dat ze me zal gaan knijpen, maar ze jaagt me voor zich uit de stal op. Haar stilzwijgen voelt als een grote straf. En daar zit je dan weggedoken op een melkkrukje, schuldig aan brandstichting. O, wat wil ik graag alleen zijn. Niet die blikken zien van mijn ouders die me vol verwijt aankijken. Nog voel ik de schaamte. Deze schandvlek heeft me jaren dwarsgezeten. Kijk daar gaat die jongen die een schuur in de fik heeft gestoken. In de klas, op straat als ik door het dorp fiets, altijd hoor ik die stemmen en voel ik de priemende ogen die me nakijken. Dat brandmerk heb ik lang als een drukkend stempel op mijn rug meegezeuld. Misschien voelt het als kleine jongen wel dubbel zo erg, te meer omdat er natuurlijk nooit meer over gesproken mag worden. De verzekering zal het allemaal met de eigenaar van de kapschuur hebben afgehandeld. De schuur is voor de helft herbouwd. De hoek met nieuwe golfplaten blijft voor mij een pijnlijke herinnering aan die woensdagmiddag, aan die ene seconde, waar ik inderdaad veel spijt van heb gehad. Het gezegde van mijn moeder is voor mij persoonlijk meer waarheid geworden dan me lief is.

Schoolfotograaf


Laten we wel wezen, al die smartphones hebben een eind gemaakt aan het edele beroep van schoolfotograaf. Er worden geen portretten meer van de kinderen gemaakt, omdat te weinig ouders die bestellen. Soms worden er alleen klassenfoto’s geschoten. Het einde van een tijdperk. Elke moderne ouder heeft nu wel duizenden foto’s van zijn kinderen. Ze kunnen zichzelf zien groeien op die foto’s. Ze zien hun tanden uitvallen en aangroeien, hun haar langer worden, het eerste dons groeien op het gezicht of ze zien de neten in het haar zitten die bestreden moeten worden door de luizenmoeder– zo scherp zijn die foto’s tegenwoordig ook nog eens. Ik ken een man van ver in de vijftig, die heeft ongeveer tien foto’s van zichzelf als kind. Mijn ouders hadden geen fototoestel dus zoveel werd er niet op de gevoelige plaat vastgelegd bij ons thuis. Kwam er dan eens een tante of kennis met een fototoestel op bezoek dan was leiden in last. Als kind had ik blijkbaar al een hekel aan foto’s van mezelf.
Ik herinner me de dag waarop we als gezin voor het huis van mijn oma moesten poseren. Eerst moest je je omkleden in je zondagse tenue, weer die kriebelende korte broek aan, of dat belachelijk geruite jasje met die vlinderstrik. Nee, het was iedere keer huilen of stampvoeten en dus geen ‘gezellige’ foto.En wie wil er nou een chagrijnig kind aan de muur of in het fotoalbum? Grappig dat er twee van dit soort geënsceneerde foto’s tussen zitten. Als ik het familiealbum doorblader zie ik ook niet veel foto’s van de schoolfotograaf. Ik koester de groepsfoto van de hele Gereformeerde lagere school toen ik in de eerste klas zat. Als je het weet kun je me zien zitten, maar het is in die grote menigte een zoekplaatje. De klassenfoto van de zesde klas, voor de inmiddels niet meer in gebruik zijnde Gereformeerde kerk, bekijk ik met een glimlach. Wat is er geworden van al die twaalfjarigen, die daar keurig in het gelid staan opgesteld? Een heel merkwaardige foto zit er ook tussen, een fotograaf met een wat andere opvatting over schoolfoto’s, geschoten in het wild op het schoolplein. Zo te zien was het een dag waarop het regende en we gymles hadden, want ik heb mijn proportioneel grote witte gymschoenen een beetje verloren in de hand. Niet echt een flatteuze foto van deze tienjarige, ik voelde me ook toen een beetje overvallen, een beetje kwetsbaar.Daarmee is het eigenlijk een niet-alledaags beeld uit het dagelijks leven van mijn lagere school geworden, in zwart-wit vastgeklonken.
Nu dan schuilt er in mijn zus een betere fotograaf. Ze heeft me met haar nieuwe toestel vastgelegd in een klassieke pose, waar ik wel erg blij mee ben. Tegen een misschien wat te drukke achtergrond legde zij haarscherp mijn weelderige sproetjes vast. Kundig ving ze mijn jeugdig enthousiasme terwijl ik daar zit in mijn hemelsblauwe T-shirt dat al een unicum op zich was. ‘In zo’n werkhemd laat je je toch niet fotograferen!’ zal mijn moeder ongetwijfeld hebben uitgeroepen toen ze het resultaat zag. Maar ach, het was in de jaren zeventig aan mijn flower-power-peace ketting te zien. En ik ben trots op deze foto!

Neus vol pollen

Veel mensen zijn blij wanneer het voorjaar wordt, de zon gaat schijnen, bomen en planten komen in bloei. Voor anderen is dit juist een tijd van niezen, snotteren en tranende ogen. Ze krijgen last van pollinose, beter bekend als hooikoorts. Ik ben een van die 2,5 miljoen slachtoffers in Nederland van de gevolgen van de noodzakelijke voortplanting in de natuur. Ik had nooit last van hooikoorts totdat ik eind jaren negentig in het voorjaar zo ineens geplaagd werd door rode, jeukende ogen, heftige niesbuien en een loopneus, de symptomen van hooikoorts dus. Kan je dat dan zomaar krijgen? Ik ben in Indonesië geweest en sindsdien heb ik hooikoortsklachten. Maar klopt dat? In diezelfde periode werkte ik bij D&D Producties en hun kantoor was in het bos naast de Wisseloordstudio’s in Hilversum, heeft dat de hooikoorts getriggerd? Wie zal het zeggen? Het blijkt dat hooikoorts niet plotseling komt opzetten. Je slijmvlies raakt in de loop der jaren steeds gevoeliger, totdat de maat vol is en er allergische reacties ontstaan. Of dit gebeurt, is onder meer erfelijk bepaald. Nu weet ik dat mijn beide ouders geen hooikoorts hadden, maar ik ben blijkbaar wel in de snotter- en jeukprijzen gevallen. Ouderdom komt met gebreken, ik zal ermee moeten leren leven. Maar hoe kan ik zorgen dat ik er minder last van heb? Ik blijk allergisch te zijn voor boompollen, type B, dat staat voor onder andere de hazelaar en de elzen, de vroege bloeiers. De huisarts had dit vlug via een huidtest ontdekt toen ik met rode en opgezwollen slijmvliezen bij hem kwam en klaagde over een continu koortsig gevoel alsof ik griep onder de leden had. Dus nu weet ik wat ik in de gaten moet houden. Zo gauw het koude weer vertrekt en de zon een beetje doorbreekt is het raak. Er is maar één manier en dat is het lijdzaam te ondergaan en bij de huisarts je antihistaminepilletjes te halen en trouw iedere ochtend te slikken. Als de winter zacht is, begint het al eind januari, maar soms nog eerder. Tegenwoordig begin ik rond de kerst maar uit voorzorg de pilletjes te slikken. De klachten verschillen per jaar, zowel qua sterkte als soort klacht. Soms moet je steeds niezen en dan heb je een periode last van jeukende ogen. De hoeveelheid stuifmeel kan meer of minder zijn, maar ook spelen de weersomstandigheden een rol. Als het veel regent, blijft er minder stuifmeel in de lucht hangen. Droog weer en wind zorgen juist weer voor veel stuifmeelpollen in de lucht en ernstiger klachten. Het gaat dit jaar een nat voorjaar worden dus dat is gunstig! Met het mooie weer van de vorige week was het echter ellende. Via mijn huisarts heb ik meegedaan aan een landelijk onderzoek. Hooikoortspatiënten kregen een doos met canules (Slit one, desensibilisatievloeistof) en die moest je elke dag uitknijpen onder je tong, de vieze vloeistof daar even laten liggen en dan doorslikken. Bij iedere nieuwe doos nam de sterkte van het preparaat toe. Dat heb ik ruim drie jaar gedaan, naast de normale medicatie. Toen was er plotseling een dame bij de huisarts en moest ik langskomen om mijn bevindingen met haar te delen. ‘Ik merk geen effect, dat wil zeggen de klachten zijn niet minder geworden sinds ik de canules gebruik, maar als ik het niet had gedaan waren de niesbuien en jeuk misschien nog erger geweest, je weet het niet,’ was mijn reactie. Uiteindelijk pakte het onderzoek nadelig voor me uit. Mensen die last hebben van graspollen bleken er wel baat bij te hebben. Voor allergie bomen type B, gaf het geen meetbare positieve resultaten. Ik ben toen ook meteen met de immunotherapie gestopt, want het was een kostbare kuur, die op de eigen bijdrage van de zorgkosten drukte. Mijn moeder kwam met een oude wijsheid: doe dagelijks een theelepel honing in je thee. Hierdoor zou je aan de pollen wennen. In honing zitten namelijk vaak kleine hoeveelheden pollen. Je moest dan wel honing van de plaatselijke imker nemen, waardoor je resistent zou worden voor de bomen in jouw omgeving. Nou, honing is lekker, maar het effect is nul. Trouwens bomen zijn windbestuivers daar komen geen bijen aan te pas. Pure onzin dus. Een ander advies was het contact vermijden waarvoor je allergisch bent. Nu wil het geval dat er in de loop der jaren een boom in de tuin van mijn onderbuurvrouw een groeispurt heeft ingezet en inmiddels ter hoogte van mijn achterbalkon (driehoog) reikt. Gezellig uitzicht op zoveel groenigheid vanuit het keukenraam, maar tot mijn schrik blijkt het een hazelaar te zijn. Bloeiende onschuld, maar ramen en deuren dicht, zeker als de wind uit die hoek waait. En nog zo’n leuke tip: breng wat crème of vaseline aan rond je neus als je naar buiten gaat. Dit beschermt je slijmvlies tegen directe prikkeling van de pollen. Ik had het idee dat het juist stuifmeel aantrok en onder mijn neus vasthield. Het was ook nog eens een erg raar gezicht om over straat te lopen met zo’n vette neus! Dan is een preventieve neusspray een beter idee. Afgelopen week las ik nog een ander fabeltje: het eten van levende pissebedden. Voordat je nu meteen de tegels in je tuin gaat omdraaien op zoek naar een pissebed, het is totale onzin. Mensen die zeggen er baat bij te hebben zijn blijkbaar gevoelig voor het psychologische placebo-effect. Tegenwoordig haal ik mijn pilletjes maar gewoon bij de Lidl, want die tabletjes uit het groene doosje blijken net zo goed of slecht te werken als de veel duurdere pillen van de huisarts. Ik ben blij als een goede vriend begint te niezen, dat is namelijk goed nieuws voor mij. Hij is allergisch voor graspollen en dat betekent dat mijn hooikoortsklachten snel voorbij zijn, omdat mijn boosdoeners klaar zijn met het verspreiden van hun spermacellen in het luchtruim.

Hotelmug

Even een kleine break. Waar kies jij voor bij een stedentrip? Een hip modern hotel in een glazentoren aan de rand van de stad, of een kamer in een familiehotel in de binnenstad? Dat laatste heeft mijn voorkeur. Parkeerproblemen neem ik dan maar voor lief. Zo’n hotel dat al jaren door dezelfde familie wordt gerund en waarin elke muur een verhaal kan vertellen. Waar geen rechttoe rechtaan wanden en gangen zijn die er allemaal hetzelfde uitzien en waarbij het nummer van de etage het enige verschil is. Nee, geef mij maar zo’n kruipdoor- sluipdoorgangetje waarbij je moet opletten dat je op de trap niet je hoofd stoot of waarvan de traptreden versleten zijn en met een net andere kleur tapijt de ergste slijtage is vervangen. Of een piepende kamerdeur omdat hij klemt. Ik check-in bij de bruine kroeg die ook onderdeel van het hotel is. De eigenaresse is aan het stofzuigen en heeft in eerste instantie niet door dat er een gast op haar staat te wachten. Ze neemt de formaliteiten met me door. ‘Tussen zeven uur en half tien ontbijt in de eetzaal. Na twaalf uur ’s nachts niet meer douchen.’ Waarschijnlijk vanwege de dunne wandjes en de gehorigheid. Vervolgens brengt ze me naar mijn kamer. Ze heeft de pas er goed in en met mijn weekendtas over de schouders moet ik opletten dat ik haar niet kwijtraak door de gangetjes en vele bochten. Of per ongeluk de kitschschilderijtjes van de muur stoot. Op de eerste etage krijg ik kamer nummer zes. Twee hoge ramen kijken uit over de binnentuin die een bomenrij toont in herfsttinten. ‘U kunt kiezen waar u wilt slapen,’ zegt ze terwijl ze naar de twee eenpersoonsbedden wijst die door een nachtkastje worden gescheiden. ‘Kan ik verder nog iets voor u doen?’ ‘Nee, dank u,’ zeg ik terwijl ik mijn bagage op het bed tegen de muur gooi en daarmee mijn keuze voor een slaapplek heb gemaakt. Eén raam staat wijd open, de stadsgeluiden dringen binnen. Misschien om de geur van de vorige tijdelijke bewoner te verwijderen. In de badkamer staan twee luchtverfrissers, als ik goed snuif ruikt het inderdaad een beetje muf. Kortom een kamer met karakter. Ik installeer me. De gemakkelijke stoel schuif ik naar het openstaande raam. Het tafeltje met twee stoelen wordt mijn bureau voor de laptop. Vanwege het enige beschikbare stopcontact moet het verschoven worden omdat het snoer niet lang genoeg is. Ik kan nu nog net achter het tafeltje zitten, terwijl de stoel klem zit tussen tafel en bed. De eerste nacht word ik wakker omdat ik nodig moet plassen. Op de tast vind ik het knopje van de schermerlamp boven het bed. Als ik weer probeer te slapen, klinkt het irritante zoemen van een mug die ergens boven me cirkelt. Ik probeer het te vergeten en kruip dieper onder het dekbed. De mug zal me niet te pakken krijgen. Het insect blijft maar zoemen, soms ver weg en dan weer dichtbij. Ik kan de slaap niet meer vatten en doe het lampje weer aan. Maar de rotmug houdt zich schuil en is natuurlijk nergens te vinden. Ik geef het op en ga terug in bed. Van een afstand begint het zoemen opnieuw. Je hebt het idee dat je ieder moment geprikt kunt worden. In de eetzaal heeft de tijd ook stil gestaan. In de hoek hangt een tv, die op CNN staat afgesteld, terwijl er volgens mij geen buitenlandse gasten zijn. Alleen mannen die straks naar hun gedetacheerde klus gaan. Buiten regent het, mijn lange haren vallen voor mijn ogen en in een opwelling besluit ik dat de schaar erin gaat. Gisteren zag ik een barbershop en gelukkig kan ik de plek terugvinden. Ik heb nog ruim twee uur voordat mijn uitgekozen film begint. Ik hang mijn jas op het knaapje en neem plaats. Er is één wachtende voor mij en de twee kappers zijn druk bezig. Dat moet allemaal lukken. Al snel heb ik door dat het vakmannen zijn die hun tijd voor het knippen en snijden nemen. Alles gebeurt in een volledige rust, gesproken wordt er niet. Er is drie kwartier verstreken en de situatie is nog niet veranderd. Als het schort om een klant wordt verwijderd komt er schot in de zaak. De volgende jongeman geeft aan dat z’n al korte haar aan de zijkanten opgeschoren moet worden, maar ook dat is niet in tien minuten gebeurd heb ik al snel in de gaten. Uiteindelijk mag ik plaatsnemen in de stoel. De jonge kapper vraagt hoe ik het wil hebben? ‘Heel kort, het mag er allemaal af.’ Via de spiegel kijkt hij me aan, hij schrikt volgens mij. ‘Je mag het opscheren tot vlak boven de oren en bovenop moet het iets langer blijven, een screwcut, zeg maar.’ Hij knikt, een rigoureuze ingreep. Eerst begint hij met een tondeuse maar pakt vanwege de lengte en compactheid van het haar vrij snel de schaar om eerst de langste haren te verwijderen. De kapper begint over het weer, ik ga erin mee. ‘Ja, jammer dat het regent, maar dat is wel lekker knipweer.’ Hij vraagt of ik in de stad woon? Ik zeg dat ik op visite bent voor een lang weekend. ‘Dit is helemaal mijn stad,’ zegt hij. ‘Woon je hier al lang? vraag ik voorzichtig. ‘Nee,’ zegt hij, ‘drie jaar.’ ‘Waar ben je dan geboren?’ ‘In Syrië.’ ‘Oh, dan heb je denk ik een bewogen tijd achter de rug.’ Hij knikt in de spiegel. Ik durf bijna niet door te vragen. ‘Mis je Syrië?’ ‘Ja, soms…, mijn familie en vrienden die achter zijn gebleven, hè.’ ‘Wil je ooit terug?’ ‘Moeilijke vraag. De oorlog is nog niet voorbij en daarna moet het land weer opgebouwd worden. Het is een grote puinhoop. Lastig…’ Na enige aarzeling zegt hij: ‘Ik heb het hier goed, ik zie wel.’ Op het schort is het inmiddels een rode zee van verloren krullen. Diverse scharen en tondeuses worden gebruikt. ‘Het wordt heel anders,’ zegt hij. Voor de zekerheid toont hij me met de handspiegel de gekortwiekte achterkant. Ik beaam het. ‘Lekker kort, prima hoor!’ Mijn grijzende stoppelbaard is het laatste onderdeel dat de ingeburgerde kapper onder handen neemt. Het gaat op traditionele wijze met kwast en knipscheer. Ook dat gebeurt minutieus. Hij heeft er een kunstwerkje van gemaakt en we zijn beiden trots. Net op tijd haal ik de film. Op de laatste dag is het ontbijtpubliek veranderd, het is weekend en nu zijn er met name moeders met dochters die aan het buffet aanschuiven. Achter mij leest een vrouw op leise toon een verhaal voor. Eerst denk ik dat het de horoscoop is, maar het blijkt een verhaaltje over de film te zijn die ze vandaag samen gaan bezoeken. Als ik boven de wasbak in mijn kamer mijn tanden poets, zie ik op de licht verschenen witte muur een mug bewegingloos zitten. Hé, daar is die rakker die me al twee nachten uit mijn slaap heeft gehouden. Ik aarzel geen moment, met mijn vlakke hand haal ik uit met de kans een smerige, rode vlek op de wand achter te laten. Het vervelende insect is me andermaal te slim af. Het enige resultaat is dat het toch wel een solide oude muur blijkt te zijn. Ik schud met mijn hand om de pijn te verdrijven en spuug kwaad het tandpastaresidu in de wasbak. Als ik later die dag in de auto naar huis rijdt, jeukt het in mijn opgeschoren nek. Ik voel een bultje. Wel heb ik jou daar, heeft die lijpe mug me uiteindelijk toch te pakken gehad!

Jeugdidool

Buiten is het guur, binnen brandt de gashaard. De vlammen kleuren oranje met af en toe een scheut blauw. In een van de glazen in het kachelraam zit een barst. Is de kachel ooit eens te hoog gezet, of is er een voorwerp tegen aan gekomen en is daardoor het glas gebroken? Puckie krult zich nog eens kreunend om en laat de andere kant van zijn kleine hondenlijfje verwarmen, terwijl hij het witte puntje van zijn korte staart knus tussen zijn achterpoten steekt. Als tienjarige zit ik gespannen voor de zwart-wittelevisie, het is zaterdagmiddag 19 februari 1972, het wereldkampioenschap schaatsen allround voor mannen is zojuist begonnen. Een flauw zonnetje schijnt op de ijsbaan van het Bislett stadion in Oslo. Het kampioenschap wordt verreden in de openlucht op natuurijs. De afscheiding tussen de banen is gemaakt met een richeltje sneeuw. Het stadion is uitverkocht, het staat volgepakt, achtentwintigduizend toeschouwers, waaronder veel Nederlandse fans. Ard Schenk moet zijn titel die hij vorig jaar in Göteborg heeft geprolongeerd verdedigen. Hij verkeert in topconditie en heeft net de Olympische Winterspelen in Sapporo, Japan, achter de rug. Als hij daar bij de start van zijn 500 meter niet gevallen was, had hij misschien wel op alle afstanden goud gewonnen, nu moest hij tevreden zijn met drie gouden medailles. Hij is daarmee veruit de beste olympiër van die spelen. Met deze goldrush reikt de faam van Schenk inmiddels verder dan de traditionele lage landen. Ard Schenk is mijn jeugdidool: lang, zwaar gebouwd met brede monsterdijen,blonde haren en blauwe ogen. Niet dat ik zelf een fanatiek schaatser ben en in hem mijn grote voorbeeld zie. Nee, ik ben verre van sportief, maar ik kijk wel tegen hem op. Ook hij is een boerenzoon en in die zin voel ik me met hem verwant. Het Noord-Hollandse plaatsje Anna Paulowna waar hij geboren is, zit niet in het rijtje dat we op de lagere school bij topografie moeten leren, maar het is wel in mijn geheugen gegrift. Ik bewaar alle artikelen uit de Drents- en Asser Courant over zijn prestaties en als er ook nog een foto van de schaatser bij staat, ben ik helemaal gelukkig. Hij spreekt meer tot mijn verbeelding dan de kleinere en fanatieke Kees Verkerk, waarin Ard in de voorliggende jaren vaak zijn meerdere moest erkennen, maar nu komt Verkerk steeds meer in de schaduw van de grote blonde reus te staan. Het wereldkampioenschap begint met een rel. Overal in Noorwegen hangen levensgrote posters van Ard Schenk waarop hij reclame maakt voor een in dat land populair frisdrankmerk. De schaatser staat met een brede glimlach op de poster met in zijn rechterhand een flesje. In vette rode letters: SOLO, FRISK SPORTY en daarnaast de vijf Olympische ringen. De reclame-uitingen hangen ook op de luchthaven. Het brengt de bobo’s van de KNSB in grote verlegenheid, want commerciële activiteiten zijn maar mondjesmaat toegestaan en moeten vooraf in overleg met de ISU, de internationale schaatsbond, worden genomen. De financiën moeten in een trainings- en studiefonds worden gestort. Later blijkt dat de firma Solo aan Schenk zelf geen vergoeding heeft betaald. De zaterdagmiddag begint met de eerste afstand: de 500 meter. Schenk houdt het spannend. Hij moet de zege delen met de Noor Roar Grønvold. Bij de loting voor de 5000 meter heeft Ard samen met zijn coach Leen Pfommer een opmerkelijke gok genomen. Hij heeft zich laten indelen bij de tweede helft, dat is een risico op natuurijs waar de eerste paren logischer wijze in het voordeel zijn, maar ze maken een bewuste keuze. Zo groot is het zelfvertrouwen. En als alle concurrenten voor hem geweest zijn laat Schenk ze allemaal een poepje ruiken door op het uitgetrapte ijs de snelste tijd te rijden. Zeven seconden sneller dan de nummer twee, ook een Nederlander, de Hoogevener Jan Bols. Op zondag volgen de 1500 en 10000 meter. De zon laat zich bij ons de gehele dag niet zien. Ondanks dat het niet vriest, voelt het wel erg koud aan met die straffe wind. Na de kerkdienst snel op de fiets naar huis, gelukkig geen tegenwind op die open vlakte de laatste twee kilometer richting Fochtelooerveen. In het stadion in de Noorse hoofdstad scanderen de fans luidkeels zijn naam: ‘Heya Ard Schenk, heya Ard Schenk, heya, heya, heya Ard Schenk!’ Opnieuw is Ard met zijn schitterende rijstijl waarin hij al zijn kracht demonstreert ongenaakbaar, hij wint de beide afstanden. Het wereldkampioenschap is vooral een krachtmeting met zichzelf, de concurrentie heeft het nakijken. Als hij na zijn laatste race wordt opgevangen door de ploegarts, die hem iets toestopt, is dat op maandagochtend de kop in de VG, de grootste Noorse krant: HVA SLAGS PILLER fǻr Schenk av legen? (WAT VOOR PILLEN krijgt Schenk van de dokter?) waarbij ze de suggestie van dopinggebruik wekken, ondersteunt door drie grote foto’s waarop te zien is hoe dokter Lap Schenk aan de rand van de ijsbaan iets in de hand drukt. Dat bijna alle schaatsers, ook de Noren, na een inspannende race van hun ploegarts een tabletje kregen om de pijn in de keel te verzachten, wordt er niet bij vermeld. Het is niet de eerste keer dat een Scandinavische krant suggereert dat zoveel machtsvertoon wel uit een potje moet komen. In een Adidasjack – zijn persoonlijke sponsor – neemt Ard op het podium zijn trofee in ontvangst, terwijl de Noorse zon langzaam is ondergegaan. Zo superieur als dit weekeinde zal Schenk nooit meer worden. Hij beschouwt achteraf deze zege als zijn mooiste en indrukwekkendste overwinning. Met zijn derde wereldtitel op rij schaart hij zich in het gezelschap van Oscar Mathisen en Hjalmar Andersen, twee vermaarde Noorse legenden, die eerder hetzelfde kunstje hebben geflikt. Ard is voor mij de reden dat ik het schaatsen met grote interesse ben blijven volgen. Na een wat tegenvallende periode nemen Rintje Ritsema, Sven Kramer en Kjeld Neus het stokje van mijn tomeloze bewondering voor hun prestaties van hem over.

Definitief afscheid

Als ik niet bij mijn moeder ben bel ik iedere ochtend met de verpleging hoe het met haar gaat. Gisteren had ze echt een zorgelijke lage bloeddruk van 49/35. Ze was nauwelijks aanspreekbaar of wakker te krijgen. Vandaag geeft de zuster aan dat ze opmerkelijk helder is. Tijdens het wassen heeft ze een kloppend, samenhangend verhaal. Zou dit dan de spreekwoordelijke opleving voor haar dood zijn? Ik geef aan dat ik mijn zus ga bellen en dat we meteen naar Assen komen. Bij binnenkomst noemt mijn moeder mijn naam. ‘Hey Jan, fijn dat je er bent.’ Ze ziet er beter uit dan de laatste keer dat ik bij haar was. Ze herkent ook mijn zus en zwager bij naam. We hebben voor zover daar sprake van kan zijn een goede dag met haar. Het afscheid nemen valt zwaar. Ze zorgt voor opschudding door te zeggen dat ze verbaasd is dat we nu al weg willen. ‘Zet es even koffie, zo vaak zijn jullie niet hier.’ Terwijl we de deur zowat platlopen… en de gehele dag bij haar bed hebben gezeten. Verwarring alom. Zondags is de situatie totaal anders. Ze is extreem onrustig, geeft geen enkele reactie meer op prikkels. Ze herkent ons niet, ligt tijdens ons verblijf vier uur lang in bed te woelen. Ze wil steeds haar kleren uittrekken. Het dekbed gooit ze voortdurend van zich af. Het blijft een worsteling om haar een beetje decent in bed te laten liggen. Als ze zichzelf bezig zou zien, zou ze dat absoluut niet zo willen. Ze mompelt dat als ik een man was, ik haar hier weghaalde. Wat kan ik doen…? De zuster vraagt of we het goed vinden dat ze morgenvroeg met de dokter overleg pleegt om haar een pilletje tegen de extreme onrust te geven. We stemmen toe. Als ze door geestelijke muziek in slaap is gesust, ga ik naar huis. Een vermoeiende, emotionele dag zo. Buiten is het een witte wereld, ook dat nog, een lastige terugreis. Wat ik me eigenlijk niet zo goed heb gerealiseerd is dat het pilletje tegen de onrust dormicum is waardoor ze in slaap wordt gehouden, en we nooit meer met haar kunnen praten… De palliatieve sedatie is nu echt ingezet. Als de zuster op Valentijnsdag 2017 zegt dat ze nergens meer op reageert en dat haar tenen blauw beginnen te worden, weet ik genoeg. Ik bel mijn zus en we blijven bij haar waken. Ze ligt vredig op haar rug te slapen en reageert nergens meer op. Haar handen zijn ijskoud, evenals haar wangen. De mond hangt open, ze heeft haar kunstgebit niet meer in en ze ademt met korte stootjes. Zal ze ons nog kunnen horen? Je hoort vaak dat het gehoor het langst intact blijft.  Om twee uur ’s middags wordt mijn moeder onrustig, ze tilt haar linkerarm op. Als laatste groet? Heeft ze pijn, is ze benauwd? De zuster komt haar een nieuwe dosis slaapmiddel brengen en wil haar eerst even op haar favoriete zijde leggen. Maar aan de gelaatstrekken zien we dat ze niet lekker ligt en we besluiten haar terug te leggen. Om haar geen pijn te laten lijden wil de zuster de morfinevlinder zetten. Ze waarschuwt ons dat mensen soms meteen overlijden. Terwijl ze nog met de voorbereidingen bezig is, doet mijn moeder beide ogen wijd open, het is net of de felle blauwe kijkers nog wat zien. Ze spuugt bloed, of een rare stinkende slijmsubstantie. O, dit is niet goed! Ik schrik, dit komt onverwachts. We pakken een tissue om haar mond vrij te maken. Mijn moeder stort nog drie ademstoten uit. We kijken elkaar aan. Ma ademt niet meer… het is volbracht, ze is overleden. We willen haar mond sluiten, maar dat mag niet. Eerst moet de dokter haar natuurlijke dood constateren. Wij kunnen jankend de rauwe werkelijkheid tot ons laten doordringen. Wezen zijn we nu! Dan komt alles in een stroomversnelling: er valt veel te regelen en te bellen. Waardoor het besef dat je moeder dood is naar de achtergrond wordt gedrongen. Je handelt op een soort automatische piloot. De uitvaartondernemer komt en we leggen mijn moeder zelf af en draperen haar in de kist. Als we via de lift beneden komen worden we overvallen met een eerbetoon voor haar. In de gang staat een erehaag van personeel, vrijwilligers en bewoners van de Vijverhof om het ontzielde lichaam van mijn moeder uitgeleide te doen. Het is prachtig en emotioneel. Een waardig afscheid van haar laatste aardse huis. We rijden achter de lijkbus aan om haar naar de aula te brengen. Ze komt te liggen in hetzelfde kamertje waar ook mijn vader lag. Over vier dagen wordt ze onder het kruis begraven naast haar geliefde, onze prachtige, liefdevolle vader.