Telefoonterreur

Hoe vervelend is het als je je net lekker op de bank hebt geïnstalleerd met een bord eten op schoot en je huistelefoon gaat. In eerste instantie denk je nog wie zal dat zijn? Maar aan het geroezemoes op de achtergrond weet je meteen dat het iemand van zo’n callcenter is. Vaak gaat het over de krant of over een energiebedrijf. Of tegenwoordig is het een slecht Engelssprekend persoon uit India die over Microsoft begint. Zelfs mijn moeder die geen internet noch computer heeft wordt door deze lieden gebeld.

‘Ik had vandaag toch zo’n raar telefoontje, ik kon die mevrouw helemaal niet verstaan, ze was zo ver weg. Ik heb maar gezegd dat ze verkeerd verbonden was.’

‘Goed zo ma, de volgende keer gewoon sorry zeggen en meteen de hoorn erop gooien.’

Vroeger kon ik voor dit soort telefoontjes nog wel geduld opbrengen, maar nu ga ik het steeds irritanter vinden. Te meer omdat ik in het Bel-me-niet Register sta en ze mij eigenlijk niet mogen bellen. Ja, tenzij ze een eerdere relatie met je hebben. Zo word ik op een avond gebeld door iemand van het Parool – iemand van een callcenter die namens het Parool belt natuurlijk. Ik had de afgelopen weken een spotgoedkoop proefabonnement gehad op hun krant. Vier weken voor vier euro, nou dat kun je toch niet laten lopen! En dan heb je ’s avonds ook nog es een krant in de bus en vanwege sommige televisieklusjes bij AT5 blijf je een beetje op de hoogte van het Amsterdamse nieuws. Dat leg ik allemaal vriendelijk aan de jongedame uit, als ze me vraagt hoe het proefabonnement bevallen is.

‘Nou dan heb ik goed nieuws voor u, meneer. Ik mag u namelijk een mooi aanbod doen. U kunt het Parool drie jaar lang blijven lezen voor maar 16 euro per maand. Is dat niet geweldig?’

In mijn hoofd reken ik met haar mee, het is inderdaad goedkoper dan mijn huidige Volkskrantabonnement. ‘Mevrouw, uw aanbod is erg verleidelijk, maar ik ben al jarenlang geabonneerd op de Volkskrant en ik blijf trouw aan mijn dagblad, want eerlijk gezegd is het een prettiger krant om te lezen.’

Ze geeft zich niet snel gewonnen en begint over een digitale versie van het Parool door de week naast mijn huidige krant en dan bijvoorbeeld alleen de papierenkrant op zaterdag met het mooie kleurrijke magazine PS erbij. Ik zeg dat ik daar geen interesse in heb. Ze blijft volhouden: ‘Het is toch geen geld, meneer. Als u de zaterdagkrant een paar keer los koopt bent u meer kwijt.’

Ik laat me ontvallen dat ik het merkwaardig vind dat ik als trouwe lezer het dubbele voor mijn abonnement betaal.

‘Meneer, ik zie dat u inderdaad al heel lang de Volkskrant leest, dat is ook een krant van de Perscombinatie, ik kan dat abonnement voor u omzetten in een driejarig contract waarin u ook voor 16 euro per maand uw vertrouwde krant kunt blijven lezen.’

Now we are talking, dit klinkt als muziek in mijn oren, ik zou een dief van mijn eigen portemonnee zijn als ik die 19 euro winst per maand drie jaar lang niet zou aannemen. Dus ik stem toe.

‘Ik maak het voor u in orde, meneer. Het enige dat u moet doen is morgenvroeg zelf even met de Volkskrant bellen om uw huidige abonnement op te zeggen en dan krijgt u over een maand de Volkskrant voor een prikkie in de bus.’

Nou, dat is snel verdiend, helemaal in mijn sas warm ik mijn maaltijd op in de magnetron, want die is inmiddels koud geworden.

De volgende ochtend bel ik met de klantenservice van de Volkskrant.

‘Maar meneer wie heeft u dit aanbod gedaan, dan kan helemaal niet, u heeft al een abonnement op de Volkskrant, u komt helemaal niet in aanmerking voor dit soort acties.’

Ik ben verontwaardigd en vraag hoe ik daarvoor dan wel in aanmerking kom?

‘Nou, als u een half jaar de Volkrant niet hebt gelezen.’

‘Dat is raar, ik ben al vanaf de jaren tachtig abonnee kom ik dan niet in aanmerking voor een trouwe lezers korting?

‘Nou nee, meneer, zo werkt dat niet.’

Ik vind het merkwaardig: alles om nieuwe klanten te werven, maar een beetje service naar vaste lezers zit er niet in. Na wat aandringen zegt hij: ‘Wacht even ik ga hier overleggen wat ik voor u kan doen.’ Na een irritant wachtdeuntje is de meneer weer terug aan de lijn. ‘Ik mag u een driejarig abonnement aanbieden voor 27,50 euro per maand en dan doe ik er ook nog een wijncoupon van 50 euro bij als welkomstgeschenk.’

Ik accepteer de deal.

‘Meneer, ik maak het voor u in orde. U ontvangt per mail een bevestiging van onze afspraak. Vanaf volgende maand gaat uw nieuwe abonnement in.’

‘Hoe zit het dan met het contract van gisteravond?’

‘Die cancel ik voor u.’

Een maand later: twee Volkskranten in de bus. Bellen met de klantenservice.

‘Ja, ik zie inderdaad dat vandaag uw driejarig contract is ingegaan, lekker goedkoop, hè, 16 euro?’

‘Ja dat zeker, maar daar kom ik als trouwe lezer niet voor in aanmerking, dat is een vals contract.’

‘… O ja, ik zie dat op uw adres nog een ander abonnement is ingegaan. Goh, wat raar hoe komt dat?’

Ik leg het geduldig uit. Ik probeer nog of ik toch niet voor die 16 euro versie in aanmerking kom, maar nee zo werkt het niet.

Je raadt het natuurlijk al. De volgende dag weer twee Volkskranten en dat gaat nog een paar dagen zo door. Er is menig telefoontje met de klantenservice gepleegd om het euvel van de twee abonnementen op te lossen. Inmiddels is er al 16 euro en 27,50 euro via een incasso van mijn bankrekening gehaald. Als ik denk dat het nu eindelijk is opgelost heb ik de volgende dag geen krant in de bus. Weer bellen, weer uitleggen… en zo blijft dat veertien dagen dooretteren totdat ik een ‘dure’ Volkskrant in de bus krijg en mijn goedkope – onechte – abonnement met bijbehorende betaling uit het systeem is verdwenen, en 16 euro teruggestort is op mijn rekening.

Nadien heb ik mijn buik een beetje vol van die telefonische verkoopacties en kap ik de gesprekken meteen af. Maar dat is vaak niet gemakkelijk, de jongens en meiden zijn getraind om daar geen genoegen mee te nemen en vragen naar de reden waarom ik geen goedkopere energierekening wil afsluiten et cetera. Ze blijven maar doorgaan. Je vraagt nog vriendelijk of ze wel goed hebben geluisterd naar wat je zojuist hebt gezegd en dat je echt niet geïnteresseerd bent!

‘Maar waarom, meneer…’

Mijn irritatie loopt op en ik merk dat de adrenaline door mijn bloed giert. Ik word steeds kwader en begin met stemverheffing te spreken. Niet goed voor mijn bloeddruk en het resulteert in een bot de hoorn op de haak gooien, om van dat irritante gedram af te zijn.

Sinds kort is de terreur ook via mijn mobiel begonnen, dus ook die maar aangemeld voor het Bel-me-niet Register. Toch gebeurt het dat er weer zo’n vlotte babbelaar belt. Ik vraag meteen hoe hij aan mijn mobiele nummer komt en dat ik vermeld sta, maar dat is tegen dovemansoren gesproken. Er moet verkocht worden, want denk aan de bonus, aan de kans om de medewerker van de maand te worden, of aan de baas die meeluistert of de verkoper wel doortastend genoeg is… Het eindigt weer met een stemverheffing. Ik breek het gesprek op een brute en onvriendelijke manier af. ‘Goedendag jongeman, ik heb hier geen zin in, nog een fijne dag!’ Maar uren later zeurt het gesprek nog na in mijn hoofd. Hoe komt het dat ik gebeld word? En dan herinner ik me die kans op de GAMMA cadeaubon van 500 euro en die paar vragen die je mobiel moest beantwoorden, en toen ze vroegen wie mijn energieleverancier was, ging er een lampje branden. Dit moet ik niet willen, dit is een truc om aan mijn gegevens te komen, hiermee gaan ze me lastig vallen! Ik heb het invullen gecanceld, maar toch is mijn nummer bij de marketeer terecht gekomen. Oh, die telefoonterreur zuigt het bloed onder mijn nagels vandaan… ik moet stoppen, want ik merk dat ik weer kwaad word.

Edsilia, you’re my hero

Het is een spannend weekend. Zondag zijn de studio-opnamen van het SBS6 programma You’re My Hero en het is de zaterdag van het Eurovisiesongfestival met de deelname van Edsilia Rombley. Haar lied ‘Hemel en aarde’ is een catchy song en zou best eens hoge ogen kunnen gaan gooien. Zeker omdat de componisten Fluitsma en Van Tijn Europees goed in de markt lagen met Vrede van Ruth Jacott. Vijf jaar geleden zesde.

Maar ik moet eerst nog als gastheer fungeren. Op zaterdagmiddag landen vier mensen uit Quebec, Canada. Ze zijn de grote verrassing voor een van mijn hoofdpersonen in het televisieprogramma dat mensen die iets speciaals gedaan hebben in het zonnetje zet. Ik moet ze opvangen op Schiphol en ‘vermaken’ en voorbereiden op de kennismaking met hun halfbroer. Probleem is dat ze Franstalig zijn en mijn Frans houdt niet over, en hetzelfde geldt voor hun Engels. Maar de intensie is goed en ze zijn benieuwd naar hun halfbroer, al sloeg het nieuws van een ‘achterblijvertje’ wel in als een bom. Ze wisten dat hun vader zich had ingezet om Nederland van het juk van de Duitsers te bevrijden, maar niet dat er nog een oudere halfbroer in Nederland bestond.

Tom had altijd het idee dat er ‘iets’ was dat zijn leven bepaalde maar hij kon er zijn vinger niet volledig achter krijgen. De verwijten dat hij een ‘bastaardkind’ was deed hem vermoeden dat zijn vader niet zijn vader was. Maar dat werd door zijn moeder van de hand gewezen. Door een bekeuring met zijn brommer kwam hij bij toeval achter het werkelijke verhaal. Hij bleek de zoon van een jong meisje dat tijdens de bevrijdingsdagen zwanger raakte van een Canadees. Zijn pleegmoeder biechtte uiteindelijk het hele verhaal van zijn adoptie op. Daarna zocht Tom contact met zijn biologische moeder. Zij noemde de naam van zijn vader: Yvon Pelletier. Na haar dood ging Tom, die inmiddels letterlijk en figuurlijk in de goot was beland, op zoek naar zijn echte vader. Maar het spoor loopt dood totdat Olga Rains, een Nederlandse vrouw die met een Canadese bevrijder getrouwd is en zich samen met haar man Lloyd inspant om ‘bevrijdingskinderen’ met hun Canadese vader en familie te herenigen, achter het adres zijn echte vader komt.

Tom heeft zich aangemeld om Olga via het programma You’re my hero te bedanken voor alles wat ze voor hem heeft gedaan. Zijn vader blijkt al jaren overleden te zijn, maar Tom heeft twee halfbroers en drie halfzussen. Hij zou graag naar Canada willen om ze te ontmoeten, maar heeft niet de middelen om naar ze toe te gaan. Als grote surprise hebben we dus een deel van zijn familie uitgenodigd en die zal hij tijdens de opnamen voor het eerst zien. Tom denkt zelf dat hij Olga gaat bedanken in het programma.

Gelukkig zijn de Canadezen door de sensatie van de ontmoeting en de jetlag moe en willen ze na een korte site-seeing en een etentje in Amsterdam naar hun hotelkamer om morgen fris te zijn voor de opnamen.

Ik ga snel naar huis om naar het songfestival te kijken. Terry Wogan (voor Engeland Mr. Eurovision) heeft net de aftrap gedaan in The National Indoor Arena in Birmingham en stelt de presentatrice van de avond voor: Ulrika Jonsson. Er doen vijfentwintig landen mee aan deze editie en de meest in het oog springende inzending is Israël met Dana International, die tot voor kort nog als man door het leven ging. Er wordt over niks anders gesproken. Dana International treedt als achtste op en ze draagt niet de verenjurk die Jean Paul Gaultier voor haar heeft ontworpen. Het is uiteindelijk een grijs niemendalletje, en ze is ook niet helemaal zuiver bij stem. Dat verhoogt onze kans! Maar de Israëli in de zaal zijn dolenthousiast.

De zenuwen gieren me door de keel. Er is even ontspanning als Gildo Horn voor Duitsland letterlijk het podium afklimt (dat is nog nooit eerder gebeurd) en al zingend tussen het publiek doorkruipt. Een gekke bijdrage, wat misschien wel het begin is van iets wat we nu vaker zien, hoe kan ik opvallen tussen alle andere bijdragen? Hij heeft er succes mee, want ondanks het matige liedje eindigt hij uiteindelijk op de achtste plaats. Mijn persoonlijke favoriet- naast Edsilia- is Imaani met Where are you? die voor Groot-Brittannië uitkomt. Zij kan natuurlijk rekenen op een enthousiast onthaal van het thuispubliek.

Edsilia Rombley krijgt bij de eerste klanken van het orkest ook meteen een aanmoedigend applaus en luid gefluit uit de zaal. Dat is een goed teken. ‘Nederland is koel…’ Ze heeft charme en haar optreden gaat erg goed. Ze flirt met de camera als ze ‘…wat ik in jouw ogen las, ontstak bij mij het vuur’ zingt en daarbij een subtiele knipoog geeft. Halverwege roept ze het publiek toe: ‘Come on everybody.’ Duizenden handen gaan in de lucht. Het is klasse en commentatoren spreken van de jonge Aretha Franklin uit Amsterdam.

Nu is het afwachten. Haar lot ligt in de handen van de televoting (dus geen vakjury meer, alleen de Hongaren kunnen nog niet inbellen). Als de lange bekendmaking van de uitslag per land begint en de gebruikelijke complimenten worden gemaakt over de fantastische show, wordt snel duidelijk dat het erg spannend is. Edsilia haalt meteen 10 punten binnen en na drie landen staan we zelfs bovenaan. Wat voor avond gaat dit worden? Ik kruip bijna in de televisie. Wogan spreekt van de ‘most exiting edition in years’. En daar is geen woord aan gelogen. Nog nooit lagen vier landen zo dicht bij elkaar en is er een outsider die af en toe de rangorde in de top vijf verstoord. Het elfde land dat de stemmen uitbrengt is Hongarije en we krijgen onze eerste ‘doize points’. Sterker nog, we zijn met tien punten los van de rest en zijn ‘in the lead’. Arme onderburen, ik kan niet meer stilzetten en juich alles bij elkaar. Maar o wee, Slovenië gooit meteen roet in het eten. Geen enkel punt voor Nederland. Het scorebord toont: Israël 80 punten, Nederland 79, Malta en Kroatië beide 78 en Groot-Brittannië zakt iets weg naar 73. Too close to call.

Edsilia blijft scoren, maar nog drie landen geven geen enkel punt (dank je wel Roemenië, Cyprus en Estland). Als het laatste land aan de beurt is om de uitslag bekend te maken is de stand onvoorstelbaar. Malta en Israël hebben beide 166 punten, Groot-Brittannië heeft er 157 en Nederland 148. Winnen kunnen we niet meer, maar we zouden met de volle pot nog derde kunnen worden. FYR Macedonië maakt snel korte metten met die droom: Nederland 3 punten, totaal 151 punten en een vierde plek, het beste resultaat na de overwinning van Teach-In in 1975(!).

Maar wie gaat er winnen? Israël krijgt van de drie potentiële kandidaten 8 punten. Een zucht gaat door het publiek, zal het dan geheel onverwacht de mierzoete liefdesballade van Malta worden, of toch Groot-Brittannië? Nog 10 en 12 punten te vergeven. De tijd lijkt even stil te staan. Groot-Brittannië krijgt er 10 en komt op 167 punten. De 12 punten gaan naar… outsider Kroatië, waardoor Malta geen enkel punt krijgt en derde wordt. Een knotsgekke avond. De winnares Dana International laat op zich wachten, want ze wil dan toch wel het winnende liedje ‘Diva’ zingen in haar verenjurk.

Met een kater gaat de volgende ochtend vroeg de wekker. Ik rijd naar de studio in Almere voor een intensieve dag, want we nemen twee volledige uitzendingen op, en ik heb naast ‘De Canadezen’ nog een ander item dat mijn aandacht verdient. Hoe zal Tom reageren? Ik gun hem zo graag deze ontmoeting met zijn nieuwe familie! Het komt voor hem totaal onverwacht. Zakdoeken graag… niemand houdt het droog. Het is goed om vijf mensen in een innige omarming te zien. Toch iets moois tussen hemel en aarde.

Vergeten inzet

Lunchen bij een viskraam in IJmuiden kan grote gevolgen hebben. Op een bankje zitten een paar oude vissersmannen. We raken in gesprek en een van hen begint over de oorlog toen hij als 18-jarige jongen met een paar boterhammen van zijn moeder in een rode knapzak een vissersboot naar Engeland moest varen om te voorkomen dat de boot in Duitse handen zou vallen. De Tweede Wereldoorlog is uitgebroken. De jongen komt echter niet terug, maar wordt in de Engelse haven Plymouth opgewacht door de Nederlandse Marine. De vissersboot wordt geconfisqueerd en omgebouwd tot mijnenveger. Hij krijgt een marinepakje aan en moet met gevaar voor eigen leven mijnenvegen in de zeeën rondom Groot-Brittannië. Pas vijf jaar later komt hij met zijn Engelse verloofde terug in IJmuiden. Het begin van de documentaire ‘Vergeten Inzet’.

Op een zaterdag vertelt Piet in een voorgesprek het hele verhaal over die vijf lange jaren in Engeland. Hij loopt helemaal leeg. Ik eet een boterhammetje mee, zijn vrouw heeft inmiddels ook plaatsgenomen aan de keukentafel. Tijdens de thee laat ze zich ontvallen dat ze nu dingen hoort die ze nooit heeft geweten. Piet is niet te stoppen, in detail vertelt hij zijn belevenissen. Ik spreek af dat ik volgende zaterdag terugkom, want de oorlog is nog lang niet afgelopen en er valt nog zoveel te vertellen. Aan het einde krijg ik een lijst met namen en adressen mee van jongens die er ook bij waren, en graag hun verhaal -dat bij mij onbekend was, en in het standaardwerk van Loe de Jong over WOII slechts een paar pagina’s vult, terwijl hij notabene zelf met een vissersboot naar Engeland is uitgeweken- willen vertellen.

Het wordt een intensief proces. De EO is geïnteresseerd in het verhaal, maar heeft er naar rato weinig geld voorover. ‘Als we dit bij de BBC aankopen zouden we er 15.000 euro voor betalen.’

‘Oké, prima ga maar naar de BBC, maar die hebben dat verhaal niet. Voor dit bedrag is de documentaire niet te maken, zeker niet als er ook reconstructies en archiefmateriaal moet worden gebruikt, omdat je niet alleen pratende hoofden in beeld wilt.’

We komen in een subsidietraject terecht om de opnames gefinancierd te krijgen. Al met al duurt het vijf jaar. Inmiddels heb ik de meeste verhalen op camera vastgelegd omdat de mannen op leeftijd raken en nu nog hun verhaal kunnen doen. Zo ook de 102-jarige Rosier die nog goed bij de pinken is. Hij is door koningin Wilhelmina in London tijdens de oorlog geridderd vanwege een heldhaftige reddingsactie.

Als de documentaire in de zomer van 2006 op de televisie komt zijn inmiddels vier van de zeven hoofdrolspelers overleden. In de weken voor de uitzending geef ik achtergebleven familieleden de kans om samen de documentaire te bekijken voordat hij op de tv te zien is. Meteen na de eerste woorden van man, vader of opa breekt steevast een van de aanwezigen in huilen uit. We zetten het programma op pauze, drinken even koffie, troosten en kijken verder. Veel kleinkinderen begrijpen nu pas echt, nadat ze daadwerkelijk hebben gezien wat hun geliefde opa in Engeland heeft gedaan, welke angsten hij heeft meegemaakt of hoe eenzaam hij moet zijn geweest. Alleen al daarom is het zinvol om deze vergeten groep een stem te geven en ervoor te zorgen dat ook hun makkers die de pech hadden om op een mijn te varen, worden herdacht tijdens de nationale herdenking op 4 mei.

Vrijmarkt

We besluiten de zestigste verjaardag van koningin Beatrix te vieren op de vrijmarkt in Utrecht, Omdat enkelen al de nachtelijke versie hebben bezocht komen we iets na het middaguur bij mij thuis samen om vervolgens de trein te pakken. Een van mijn vrienden heeft wiet meegenomen omdat hij Koninginnedag ziet als een uitstekende gelegenheid om dat voor een eerste keer te proberen. Hij kan niet wachten om de softdrugs te gebruiken en steekt de joint die iemand anders voor hem moet draaien, enthousiast in de brand. De ketser gaat al snel van mond tot mond. Het blijkt een zware te zijn. Nu moet ik zeggen dat wiet op mij geen uitwerking heeft. Als ik een trekje neem merk ik er weinig van. Maar bij hem komt het echt binnen. Het duurt niet lang of hij geeft aan dat hij even moet liggen voordat we de trein pakken. Hij verdwijnt naar de slaapkamer. En ach het is nog vroeg, dus waarom niet. Op bed is hij in het walhalla, hij ziet nog net geen sterren, maar hij is er niet ver van af. Hoe je van één stikkie al zo high kunt zijn.

De rest van het gezelschap wil uiteindelijk wel weg en we besluiten hem uit zijn roes te halen en rechtop te zetten. Hij zweeft mee naar de trein en blijft de rest van de dag stoned.

In Utrecht is het gezellig druk. Vette walmen verwelkomen ons. Alle oude meuk is weer van zolder gehaald en ligt op straat uitgestald. Ook dit jaar zal er sprake zijn geweest van territoriumdrift. Mensen hebben met tape de stoep bezet gehouden, of hebben zelfs hun nachtrust opgeofferd en zijn met een slaapzak op straat gaan liggen, om zeker van een goed plekkie te zijn. Hoe graag wil je dan een paar centen verdienen? Of hoe groot is de behoefte om van je oude spullen af te komen?

We schuifelen door de oranje menigte. Iedereen is uitgelaten en omdat het al wat later op de dag is zie je om je heen ook de eerste tekenen van overmatig alcoholgebruik. Even halt houden bij een bandje, of een aandoenlijk meisje dat een strijkstok over een viool haalt. Haar kleedje is redelijk bedekt met muntjes. Creatief vind ik de ‘piepshow’ van een meisje dat een grote doos om haar middel meetorst waarin zich een nest jonge muizen blijkt te bevinden. We kunnen het niet laten om bij een studentenhuis voor een paar gulden een student in een schavot met eieren te bekogelen.

Het is druk en als de straat smaller wordt, komen we in een fuik terecht. Wat zijn we toch een kuddedieren. Je voelt alle klamme lijven tegen je aandrukken en moet blij zijn dat je er na een poosje ongeschonden uitkomt en niet onder de voet bent gelopen. Mensen vermanen tot rust of rechtshouden zou in deze hitsige sfeer geen goed idee zijn.

We houden stil bij een uitstalling van elektronica. Stonie is geactiveerd. Hij is op zoek naar een draagbare telefoon, die daar te kust en te keur te koop liggen. Zo’n Profoontoestel met druktoetsen in de hoorn. Vijfendertig euro. Maar is dit een goede deal? We betwijfelen het, en garantie tot de volgende stoeptegel. De kunst van het afdingen is hem niet gegeven en apetrots loopt hij de rest van de dag met zijn aanwinst rond op de vrijmarkt.

Als we weer in Hilversum terug zijn en de nieuwe telefoon uit de verpakking gaat, blijkt er geen enkel leven in te zitten. De verkoper is natuurlijk allang met de oranjezon vertrokken. De kater is groot, en je kunt je afvragen of het van de wiet komt of van de impulsaankoop!

Pa aan de knoppen

‘SMILDE- In het elektronische- en computertijdperk gaan de ontwikkelingen bijzonder snel. Alles is vrijwel elektronisch aangestuurd en overal zitten knoppen aan waar op gedrukt moet worden om het ‘ding’ in werking te stellen. Of het nu gaat om het halen van geld, een dagje weg met de trein, of gewoon even met de kinderen telefoneren. Overal zitten knoppen aan. De een nog gecompliceerder en ingewikkelder dan de ander. Veel mensen lopen hier heden ten dage tegen aan. Vooral ouderen die al deze ontwikkelingen aan zich voorbij hebben zien gaan, worden in deze tijd met veel vernieuwingen geconfronteerd. Niemand kan er omheen, je moet er verstand van hebben tegenwoordig. Om aan dit dilemma iets te doen ontwikkelde de Stichting Welzijn Ouderen Smilde (SWOS) in samenwerking met de ouderenbonden ANBO en PCOB een themamiddag over het onderwerp ‘Ouderen aan de knoppen’.

In de straten van het Beurtschip stonden diverse informatieve stands om de ouderen op weg te helpen. Zo was de NS aanwezig met een kaartjesverkoopbord. Tegenwoordig is er praktisch geen loket meer op de stations waar een kaartje voor de trein gekocht kan worden, maar moeten de tickets van zo’n verkoopmachine getrokken worden. De PTT had informatie over bijvoorbeeld speciale telefoons voor slechthorenden. Middels een lichtflits kan worden waargenomen dat de telefoon overgaat. Aardig was ook de telefoon met foto-druktoetsen van de kinderen. Eén druk op de juiste foto en daar zijn de kinderen aan de andere kant van de lijn. Ook zijn er telefoons met speciale grote druktoetsen in de handel. Bij de stand van de Rabobank kon geleerd worden hoe met de chipknip elektronisch boodschappen betaald kunnen worden. De bibliotheek demonstreert het internet en de SWOS organiseert computerlessen voor ouderen.’

Zo luidt het verslag in de Drents en Asser Courant van 19 februari 1998. Op de foto die erbij gepubliceerd is staat mijn vader nieuwsgierig toe te kijken hoe uitleg over de computer gegeven wordt. Hij wil zich zelfs aanmelden voor de cursus. Dat lijkt hem interessant en hij wil toch een beetje bijblijven. ‘Zou je dat nu wel doen? Dat is helemaal niks voor jouw,’ is het enige wat mijn moeder daarop te zeggen heeft. De cursus komt er niet.

Mijn vader is de laatste jaren van zijn leven voor zover mogelijk meegegaan met zijn tijd. Hij koopt de kaartjes als ze samen met de trein reizen, want hij heeft geleerd hoe het werkt. Hij bedient de nieuwe televisie, omdat hij heeft geleerd hoe het werkt. Ook de nieuwe videorecorder kent geen geheimen voor hem! Hij vraagt aan mij om het hem uit te leggen en hij oefent onder mijn toeziend oog. Hij vraagt of ik het ook stap voor stap op papier wil beschrijven wat hij moet doen als hij vergeten is hoe het ook al weer moest, voor het geval ik niet in de buurt ben. Zo kan hij zich altijd redden.

Mijn vader is onder de indruk van wat je allemaal op het internet kunt vinden en als ik hem eenmaal laat skypen met zijn jongste kleinzoon is hij helemaal om. ‘Wat moet ik hebben/leren om dat ook zelf te kunnen doen?’ Andermaal is mijn moeder repressief. ‘Dat is nergens voor nodig.’ Jammer, want mijn vader vindt het geweldig om op zo’n manier contact te kunnen hebben met zijn kinderen en kleinkinderen. Hij is al jaren mobiel en kan er prima mee bellen en tekstberichten sturen. Hij is leergierig genoeg om ook deze nieuwe techniek onder de knie te krijgen. Wat dat betreft zit hij thuis aan de knoppen.

Na zijn overlijden weigert mijn moeder pertinent om te leren hoe ze mobiel kan bellen of de videorecorder moet programmeren om haar favoriete programma’s op te nemen. Ze blijft hardleers  om wat vaardigheden aan te leren, waarmee ze zich zou kunnen redden. Daarmee ontzegt ze zichzelf een hoop gemak. Ik ben redelijk in paniek als de radio kapot gaat, hoe moet ik haar leren dat ze zelfstandig op de nieuwe radio de juiste zender kan vinden om naar de muzikale fruitmand te luisteren of haar andere favoriete-programma’s. De enige methode is de stekker in het stopcontact te steken, zodat alles meteen werkt. Leiden is in last als de verzorging de radio heeft afgestoft of anderszins de knoppen, en daarmee de juiste instelling, zijn verschoven. Als ze dan belt dat de radio het niet doet, moet ze wachten tot ik weer langskom om het opnieuw in te stellen.

 

Achter de schermen

Televisie is voor mij als kleine jongen magisch. Op de hooizolder organiseer ik mijn eigen tv-programma’s. Als ik midden jaren ‘80 contact opneem met de Vereniging Lokale Omroep in Dronten (VLOD) omdat ik nieuwsgierig ben naar hun uitzendingen, mag ik een zaterdagmiddag komen kijken hoe ze televisie maken. Liftend ga ik vanuit Kampen naar de Flevopolder. Elke zaterdag is er een live-uitzending van ongeveer een uur. Die middag heeft de politieke productieploeg dienst. Een wethouder wordt scherp aan de tand gevoeld over zijn politieke portefeuille. Kijkers mogen met vragen of klachten bellen naar de studio. Ik waan me meteen in het walhalla. Dit is gaaf, dit is wat ik wil! Terugliftend weet ik het zeker, dit is het begin van jarenlang vrijwilliger zijn bij deze lokale omroep.

Ik neem deel aan een productieteam, om één keer in de zeven weken een programma te maken en ga in opleiding voor studiocamera. Erg fijn als iets waar je jaren van gedroomd hebt, werkelijkheid wordt. Iedere zaterdagmiddag mag ik proefdraaien onder begeleiding van een mentor tijdens de continuity, de repetitie voor de werkelijke uitzending en op woensdagavond na de wekelijkse vergadering, moet ik allerlei cameraoefeningen doen, waaronder scherpstellen op de beroemde traptreden. Na een aantal maanden slaag ik voor mijn cameraexamen.

De logische volgende stap zou locatiecamera zijn, maar dat is net een stap te ver. Want nu moet je met de camera op je schouder naar buiten en kijk je steeds door een kleine viewfinder om het te filmen object te zien en met het andere oog houdt je de actie om je heen in de gaten. Met mijn oogafwijking blijk ik levensgevaarlijk te zijn. Ik moet kiezen welk oog ik gebruik, dus ik kijk door de viewfinder, mijn andere oog knijp ik dicht om scherp door het oculair te kunnen zien. Bij een plaatselijke wielerronde weet iemand me nog net op tijd in de kraag te grijpen. Ik heb de vroege aanvallers die voor het peloton uit racen in het geheel niet gezien en sta hinderlijk op het parcours. Dus laat ik het maar lekker bij studiowerk houden, want daarbij kijk je in een grote viewfinder en heb ik dat probleem met mijn loensende ogen niet.

Het is iedere zaterdagmiddag spannend, er kan van alles misgaan tijdens de live-uitzending. Een presentatrice die met stoel en al van het prakje (een verhoging) valt. Ik zie nog dat plotseling lege kader in mijn beeldscherm en het hulpeloos, beduusde hoofd dat er uiteindelijk in tevoorschijn komt. Of de presentatrice die haar tekst kwijt is en tot de ontdekking komt dat het vervolg op de grond ligt en de cameraman vraagt om het van de vloer op te pakken, waarna ze ongestoord verder gaat met haar verhaal alsof er niks aan de hand is.

Na een tijd lonkt het regiewerk. Via regieassistentie doorloop ik uiteindelijk de regiecursus. In het kwartier voorafgaand aan de uitzending wordt een soort evenementenkalender met twee camera’s in beeld gebracht. Terwijl camera 1 actual is, kan de floormanager het blaadje met info voor camera 2 klaarzetten, waarna de regie kan schakelen. Altijd een crime om de twee vellen precies op gelijke hoogte en grootte te krijgen. In dat kwartier mag de geluidsman zich uitleven op de keuze van de muziek. Tijdens mijn examenuitzending klinkt de debuut-cd van Simple Red, Picture Book, mijn lievelingsmuziek op dat moment. Erg lief, een soort morele ondersteuning.

Het is een prachtige tijd, vrijwel alles is mogelijk. Je kunt volop pionieren. Op een zaterdag wordt de hele set bekleed met aluminiumfolie. Door de hitte van de studiolampen begint het folie echter hinderlijk te knisperen en zorgt zo voor een ongewenste stoorzender. Op een andere middag wordt het decor in krantenpapier verpakt en terwijl een lokaal bedrijf dat er malafide praktijken op nahoudt, hardhandig wordt ondervraagt, laten één voor één de plakbandjes los en komt het originele grijze decor onbedoeld tevoorschijn. Je moet ook een keer een interviewsetting hebben gebouwd met twee schommels. Tijdens de generale repetitie is het nog grappig. De wat oudere meneer die uiteindelijk op de schommel moet plaatsnemen vindt het minder prettig. Als de twee mensen die met elkaar in gesprek zijn, ook nog in een ander ritme schommelen, zijn de rapen helemaal gaar. Hoe breng je dit nog in beeld? Of de keer dat je een mooi chromakeyeffect hebt bedacht (iemand voor een blauwe wand, waarop je een ander beeld kunt projecteren; bekend van de weerman van het Journaal). Het interview gaat over een feest in de Meerpaal, dus uit archiefmateriaal maken we een mooie instart (filmpje). Blijkt de organisator die iets komt vertellen een zwarte huid te hebben. Hij valt helemaal weg in de donkere achtergrond, je ziet alleen het oogwit en zijn prachtig witte tanden. Zo lijkt het over een horror-feest te gaan. Over het instarten van filmpjes gesproken, schiet me te binnen dat een van de bandmachinisten steevast voor verwarring zorgt. Als je hem vraagt: ‘Hoeveel minuten nog voordat we weer live naar de studio gaan?’ steekt hij zijn hand op, maar je weet niet of hij nu twee of toch drie minuten aangeeft, omdat hij een vinger mist.

Niks is te gek. Regelmatig wordt voor een jongerenprogramma een lokale popgroep uitgenodigd om live een mini-concert te geven. De herrie op de vloer is oorverdovend, duidelijke regieaanwijzingen via de headsets van de cameramensen zijn onmogelijk, dus dan schakel je maar met een -god-zegene-de-greep naar een van de camera’s en maar hopen dat die ondertussen geen rare dingen gaat doen terwijl hij actual is. De laatste zaterdag voor de zomerstop wordt de hele studio naar het winkelcentrum verplaatst om daar onder het oog van het winkelende publiek een uitzending te maken. Als het kan met een modeshow, het liefst met badkleding.

Het zijn mooie tijden, waarin je spelenderwijs veel ervaring opdoet. Later heb ik weleens heimwee naar deze leerzame en uiterst gezellige periode.

Vanavond om 10.48

Bij het opruimen vind ik tussen allerlei spullen een beduimeld boekje met daarin een losliggend vel. “Programma van de schoolavond van de Christelijke Scholengemeenschap Assen in Bellevue op 6 april 1979. Aanvang 20.00 uur.’ De rolverdeling op het stencil vermeldt: jan meints als hotelhouder. Wat gaat hier aan vooraf?

Ik zit in de vijfde klas van het atheneum. Best wel een verlegen jongen, die zich niet graag op de voorgrond begeeft. Ook een jongen met een innemende glimlach, markant gezicht en hunkerend naar aandacht om uit de schaduw te komen. Vlak voor de kerstvakantie hangt er een mededeling om het prikbord dat er leerlingen worden gezocht die een rol willen spelen in het toneelstuk dat op de jaarlijkse schoolavond zal worden opgevoerd. Op aanraden van mijn mentor meld ik me aan.

Op een zaterdagochtend moeten we in de aula bijeenkomen. Anja Knol, de vrouw van mijn voormalige wiskundeleraar is de regisseuse. Haar man zei altijd dat ik een getallenfobie had en ik was blij dat ik het vak kon laten vallen na de vierde klas. Ook herinner ik me van hem nog het krijtjesbombardement. Hij gooide namelijk altijd met zijn schoolkrijtje als hij de indruk had dat iemand niet oplette tijdens de les. Paul die voor me zat was een dromer en vaak niet met zijn gedachten bij algebra of kansberekening. En dat moest ik vaak bekopen met een krijtje tegen mijn hoofd, omdat de wiskundige niet echt zuiver kon gooien. Als ik het hoofd van Paul voorover zal dutten, schoof ik alvast een paar decimeter naar achter om uit de gevarenzone te blijven. Maar dat terzijde.

Zijn vrouw is een deftige, aimabele dame. Haar oog valt bij de selectie op mij, omdat ik zo’n mooie duidelijke en luide stem heb. Ze heeft een prachtige rol voor mij in gedachte als hotelhouder. Ik laat me overhalen en zit zo ineens in een totaal nieuwe groep van twaalf leerlingen waarmee ik elke zaterdag in een school in Witten repeteer voor ‘een onwaarschijnlijke historie in drie bedrijven’ met de titel ‘Vanavond om 10.48.’ Het is een vertaling van een Engelse komedie en daar heet het ‘Meet a body.’

Even kort een idee van het toneelstuk: William is een vertegenwoordiger die huis aan huis stofzuigers verkoopt. Op een dag klopt hij bij een huis aan, ontmoet wie volgens hem de eigenaar van het huis is, en probeert die een stofzuiger aan te smeren. Diegene verdwijnt echter plots in de keuken. William gaat naar hem op zoek, maar man is verdwenen. Terwijl hij alleen is, merkt William dat er een bloedvlek op het tapijt zit en dat er bloed aan de poot van de piano druppelt. Dan komt Ann binnen. Zij blijkt de echte eigenares van het huis te zijn en kijkt verbaasd naar William. William legt de situatie uit en zegt dat hij denkt dat iemand vermoord is in het huis. De twee komen een complot op het spoor om een bekend persoon te vermoorden. Ze beginnen een zoektocht in de hoop de moord te kunnen voorkomen. U raadt het al… De ontknoping is natuurlijk in mijn hotel.

Bij de eerste lezing van het stuk -we lezen allen onze rol hardop voor- en de volgende repetitiedagen groei ik langzaam in mijn rol van hotelhouder, die op onverwachte momenten opduikt en zorgt voor droge humor in het stuk. Ik moet dus de lachers op mijn hand zien te krijgen. Ik krijg er lol in en de zeven lange repetitiedagen zijn geen straf. Begin april hebben we de eerste doorloop in het echte decor op het toneel van Bellevue. Compleet met de kleding en attributen die we nodig hebben. De hotelhouder krijgt een forse snor. En dat is wel een dingetje. Bij de generale repetitie is de snor niet de juiste kleur dus er moet nog een betere geregeld worden. Ik mag snorloos mijn rol vervullen, maar op vrijdagavond krijg ik in de grime wel mijn echte grote snor op. Het ding zit vastgeplakt, maar ik ben bang dat hij tijdens mijn acties los zal laten en voel me verkrampt. Anja, de regisseuse, heeft het door dat ik mijn mond houd en continu aan de snor zit te voelen, ze probeert me aan het lachen te maken om me te laten voelen dat de snor wel blijft plakken. Ik ben er nog niet zo zeker van. Gelukkig hoef ik pas later die avond op.

Het derde bedrijf. De klok geeft 10.20 aan. De komende achtentwintig minuten moet ik de rol van mijn leven spelen. Het grote rode doek gaat open. Ik kom samen met een medespeler de gelagkamer van mijn achttiende-eeuwse hotel binnen. Een lach rolt door de zaal. Mijn eerste lange zin: ‘Deze kant op meneer. Dit is de conversatiekamer. Als u hier uit het raam in de richting van Brighton kijkt, kunt u de lichten van de pier zien. We zitten hier op het uiterste eindje van de klippen. Aan dit balkon is nog een treurige geschiedenis verbonden: verleden jaar is een onzer gasten er in een vlaag van zwaarmoedigheid vanaf gesprongen. Hij was hier om bij te komen, maar het hotelleven scheen geen goede uitwerking op hem te hebben.’ (Hoe vaak heb ik die zin wel niet hardop gezegd, de afgelopen weken.)

De snor blijft zitten…! Met het verhaal over de pier zal ik nog menig gast in mijn hotel verwelkomen, het wordt zo’n zinnetje dat het publiek uiteindelijk kan aanvullen… Ook heb ik een ongezonde fixatie met een plant, een aspidistra (waar ik voordien nog nooit van gehoord had). Door klunzigheid lukt het me om de aanslag die om 10.48 in mijn hotel gepleegd zal worden, te voorkomen. Maar wel wordt een groot deel van de klippen (het unieke sellingpoint van mijn hotel) weggeslagen door de bom die uiteindelijk in een transistorradio blijkt te zitten.

Het publiek haalt opgelucht adem. Wij als amateurspelers ook. Het doek valt en in de kleedkamer heerst een uitgelaten stemming. Het was een succes. We vliegen elkaar in de armen. Het is nog een pijnlijke kwestie om mijn snor waarvan ik bang was die tijdens het spel te verliezen, van mijn bovenlip te krijgen. 

Jongetje met het rode haar

Een bericht op Facebook grijpt me aan: een bezorgde en boze moeder vraagt om een mededeling zoveel mogelijk te delen. Haar 7-jarige zoon Julian heeft een mooie bos rood haar. Op de foto zie je een prachtig, stoer joch, maar hij is absoluut niet blij met zijn haarkleur. Hij haat het, wil het liefst naar de kapper om het kort te laten knippen of te verven. Eigenlijk gaat het bij Julian niet om het rode haar, maar om de reacties die hij krijgt uit zijn directe omgeving. Hij wordt ermee gepest, mag buiten niet meespelen. Dat is toch van de pot gerukt. Dat moet stoppen en daarom deel ik graag het bericht van zijn moeder! Het brengt mij terug in het verleden. In mijn jeugd vind ik het ook niet fijn om rood haar te hebben. In de klas word ik er gelukkig nooit mee gepest, maar het naroepen ‘hé rooie!’ op straat vind ik vreselijk. We fietsen in een lange colonne naar school, dat is gezellig en het scheelt wind. Meestal gaan we rechttoe rechtaan langs de Drentse Hoofdvaart naar Assen, maar op vrijdagmiddag nemen we vaak de toeristische route langs Witten. In Baggelhuizen is men bezig met de bouw van een nieuwe woonwijk, de in mijn ogen uitzonderlijke witte huizen met een dak van golfplaten (hoezo aanpassen aan de landelijke omgeving?). Ik heb een hekel aan deze route, want onvermijdelijk klinkt het vanaf de steiger: ‘hé rooie!’ Mijn moeder geeft het advies om mij er niks van aan te trekken. Ja, dat is makkelijk gezegd, maar wildvreemde mensen schelden je wel uit. Vervolgens zegt ze: ‘Roep terug, het is beter mijn haar op goede grond dan jouw haar op een ezelkont!’ Ik heb het wel eens geroepen, maar het was veel te lang. Het enige effect is dat het misschien oplucht dat je het er niet bij laat zitten. Maar het naroepen en uitschelden wordt er niet minder om. Het begin van een nieuw schooljaar is een verzoeking. Met een makkelijk te onthouden naam en rood haar ben ik een doelwit voor elke juf of meester, en later leraar. Want ze willen geen buil vallen door een verkeerde naam te noemen, dus in die eerste weken krijg ik vaak de beurt. Met het maken van mijn huiswerk houd ik er rekening mee.  In mijn studententijd probeer ik het haar met behulp van een vriendin te verven. Het lijkt me heerlijk om een andere haarkleur te hebben. Eerst moet het pigment eruit; best wel opmerkelijk zo’n kop met spierwit haar. Welke kleur moet het dan krijgen? Zwart verven gaat niet, want met een blanke huid gaat dat juist erg opvallen en ziet het er heel onnatuurlijk uit. Dan een tint donkerder rood bij bruin af proberen. Het resultaat is peenhaar, geen vooruitgang dus. Kort knippen en hopen dat het haar zo snel mogelijk weer zijn oorspronkelijke kleur heeft. De eerste keer naar Ierland is een openbaring. Ik vergeet nooit die zondagmiddag in St. Stephen’s Green. De ene rooie na de andere komt voorbij. Het voelt als een grote familie. Allemaal lotgenoten! ’s Avonds in de kroeg begint men in het Gaelic tegen me te praten en wil men niet geloven dat ik niet Iers ben. Het is een soort opbeurende thuiskomst. Het heeft lang geduurd voordat ik zelf die rode haardos leuk ging vinden. Ik zie nu wel de jaloerse blikken en hoor de opmerkingen: ‘Ik zou willen dat ik jouw haar had.’ Vroeger zei ik: ‘Hoeveel bied je? Het is te koop.’ Nu zou ik het niet willen missen en ben ik er best trots op. Als ik mijn krullen bij de kapper heb gelaten, roept men -meestal de vrouwen- ‘wat heb je nu gedaan!?’ Ik reageer: ‘Wacht maar, het groeit vanzelf weer aan!’ (tot nu toe gelukkig tenminste). Tegenwoordig heeft de herkenbaarheid door je rode haren ook zijn voordelen. In het filmtheater ben ik mijn Cinevillepas vergeten, maar de meneer aan de kassa zegt meteen: ‘Oh geen probleem, ik weet dat je er een hebt. Ik geef je een kaartje van een vrijwilliger. Als je de volgende keer even een extra kaartje met je pas bestelt, is er niks aan de hand.’ Best handig! Ik hoop voor Julian dat hij -net als ik- trots mag worden op zijn rode haren, en de voordelen van zijn uniek-zijn aan den lijve gaat voelen.

Geschenk uit de hemel

‘Pas op dat je straks niet in een zwart gat valt,’ zeggen vrienden bezorgd. ‘Straks is je moeder overleden en wat ga je dan doen? Denk je daar wel eens over na?’ ‘Ja, natuurlijk wel, maar wat moet ik? Ik wil er nu zoveel mogelijk voor haar zijn, en die zorg slokt me nu op, dan kan ik me toch moeilijk zorgen gaan maken over de dag van morgen?’ Als zelfstandig regisseur is het gedurende de mantelzorg niet gemakkelijk werk te vinden in het tv-wereldje. Ik moet bij wijze van spreken 24 uur per dag beschikbaar zijn en als je dat niet bent is er voor mijn regiewerk snel een ander te vinden. Dus doe ik af en toe korte klussen voor AT5. Eerlijk gezegd heb ik ook wel een beetje mijn buik vol van de manier waarop het in het wereldje gaat. Bij mijn moeder lees ik in de krant dat mijn programma-idee (format) van een serie over de Onderzeedienst is gepikt. Daar ben ik erg verbolgen over en teleurgesteld in degene die ermee aan de haal is gegaan. Aanvechten heeft geen zin, maar al te vaak zegt de rechter: ‘Het kan voorkomen dat twee mensen onafhankelijk van elkaar hetzelfde idee hebben.’ Bij thuiskomt blijkt dat ik het programmavoorstel heb geschreven op de laptop van degene die het uiteindelijk gemaakt heeft, dus ik had juridisch ook geen poot om op te staan. Al kan ik letterlijk vertellen wat er in de derde aflevering te zien zal zijn. Nee, ik heb schoon genoeg van dat achterbakse gedoe. Natuurlijk maak ik me wel zorgen wat ik na de dood van mijn moeder wil en ga doen. Fulltime terug in de wereld van de televisie is niet mijn eerste keus, maar wat dan? Redacteur bij een uitgeverij, krabbel ik met drie grote uitroeptekens in een mindmap, als ik in een verloren uurtje toch maar eens over dat zwarte gat nadenk. Ik heb een aantal mensen geholpen bij het schrijven van een boek en heb daar veel plezier in en vind het leuk om te doen. Via een nichtje kom ik in contact met Marijke van Dijk. Zij is bezig met haar eerste boek en heeft het idee dat het net niet lekker loopt, terwijl iedereen die het leest enthousiast is en zegt dat ze het moet uitgeven, maar zelf heeft ze haar twijfels. Ze weet niet wat er precies mis is met het manuscript. Ik bied aan er eens kritisch naar te kijken. Het is een interessant verhaal, en het doet me denken aan Dan Brown. Haar dialogen zijn prachtig, maar ik snap waar haar aarzeling zit. Samen sleutelen we aan het verhaal zodat opbouw en spanningsboog beter lopen. Na de bewerking van het manuscript trekt Marijke de stoute schoenen aan en geeft ‘Bittere Erfenis’ in eigen beheer uit. Op de avond van de boekpresentatie regent het. Ik rij naar Boornbergum en denk dat ik de locatie heb gevonden, maar het is erg rustig bij het kerkgebouw. Terwijl ik bezig ben met het instellen van de navigatie wordt er op de autoruit getikt. Een vriendelijke man vraagt waar ik naartoe wil? Ik noem de naam van de kerk. ‘O, kom je voor de boekpresentatie?’ ‘Ja, klopt.’ ‘Wie ben je dan als ik vragen mag?’ ‘Jan Meints.’ ‘Oh, wat leuk, ben jij Jan. Ik ben Onno, de man van Marijke. Ik stap bij je in dan rijden we er samen naartoe.’ In de auto vertelt Onno dat ze het aan de keukentafel de laatste weken veel over me hebben gehad. Want ik heb Marijke met mijn adviezen bemoedigd om verder te gaan. Het is een prachtige presentatie en trots verlaat ik de kerk met mijn exemplaar van het boek, een ingebonden versie. Ik vraag nog aan Marijke of ze plannen heeft voor een nieuw boek? ‘Ja, ik ben bezig met een trilogie.’ ‘Nou, je weet me te vinden, mocht je me nodig hebben trek maar aan de bel.’ Ik ga door met de mantelzorg voor mijn moeder en het blijft stil in Boornbergum. Tot ik Ina, mijn nicht, spreek die me vertelt dat Marijke een uitgever heeft gevonden in Zwolle en dat binnenkort het eerste deel van de trilogie uitkomt. O, dat verklaart alles, dan zal ze daar wel een redacteur hebben die het manuscript leest. Een tijdje later krijg ik per mail een uitnodiging voor de boekpresentatie van Gebroken cocon. Mijn moeder is net overleden en het is een erg drukke en emotionele tijd en ik denk in eerste instantie: Ik ga niet opnieuw naar het noorden. Ik ben daar de laatste maanden zo vaak naartoe gereden, ik ga een avondje van mijn rust genieten. Maar op donderdagavond kriebelt het, goh het was een leuke avond de vorige keer, en ik ben ook wel benieuwd naar het nieuwe boek. Laat ik toch maar gaan morgen, want thuis zitten kniezen heeft ook geen zin. Met open armen word ik ontvangen. Leuk dat je er bent! In de zaal loopt een meneer, keurig in pak met mooie schoenen. We kijken elkaar aan, verder niks. Ik ga naast Ina en haar man zitten. Bij de opening van de avond blijkt de meneer met de opmerkelijke schoenen, Cees Scholten te zijn, de nieuwe uitgever van Marijke. Cees neemt het woord en zegt out of the blue dat hij eerst iemand in de zaal moet bedanken, omdat die persoon ervoor gezorgd heeft dat zijn nieuwste auteur weer zin kreeg in het schrijven. Waar zit Jan? Ik denk wat gebeurd hier en sta op. Ik krijg me daar een paar veren in mijn reet geduwd en Cees zegt: ‘Wij moeten straks even met elkaar praten.’ Nou, hoe wil je het krijgen? Het redacteurschap komt op een presenteerblaadje op mijn pad. We hebben een goed gesprek en krijgen de indruk dat we wel iets voor elkaar kunnen betekenen. Zaterdag stuur ik mijn cv en een motivatie naar de uitgeverij en maak maandag een afspraak voor een kopje koffie. Als ik veertien dagen later naar Zwolle ga, staat Cees daar in informele outfit en de beroemde chesterfield met de uitzakkende kussens. Ik neem erop plaats. Mijn oog valt op de whiskey op het bijzettafeltje. ‘Cees, ik dacht dat ik hier kwam voor een bakje koffie?’ ‘Ben je een liefhebber van whiskey?’ ‘Jazeker!’ Het ijs dat al gebroken was op die vrijdagvond, breekt nog verder open. Wederzijdse voorliefde voor de Schotse hooglanden, boeken, het geloof… En ik verlaat het pand aan de singel met een grote glimlach op mijn gezicht. Ik ga de redactie doen van de manuscripten die bij Scholten Uitgeverij binnenkomen. Omdat ik me afvraag hoeveel scripts dat zullen zijn, stort ik me als Taalmens ook op de markt als schrijfcoach voor mensen die een verhaal te vertellen hebben, maar niet weten hoe ze dat moeten aanpakken. Motto van mijn werk is de vraag ‘Wat doen mensen met hun leven en wat doet het leven met mensen?’ Ik probeer auteurs een heldere en duidelijke stem te geven, zet daarbij mijn talent in om hun vertelling nog meer glans te geven, zodat ze zich op de best mogelijke manier uiten en hun boodschap duidelijk in de publiciteit brengen. Nou, er komen genoeg scripts ter beoordeling binnen en het is het begin van een prachtige samenwerking die ik als een groot geschenk uit de hemel ervaar.

Spelen met vuur…

‘Een moment van onbedachtzaamheid kan maken dat men het jaren spijt’ is een gezegde dat mijn moeder vaak hanteert. Ze bedoelt er waarschijnlijk iets seksueels mee, maar iedere keer als ze die zin uitspreekt denk ik terug aan die ene gebeurtenis uit mijn jeugd. Die woensdagmiddag in de vroege lente, vrij van school… Ik zit in de derde klas en twee vriendjes komen vanmiddag spelen. We kennen elkaar van de lagere school, maar het is niet zo dat we nu dikke vrienden zijn. En misschien heeft het fatale verloop van deze middag wel roet in het eten gegooid van een mooie vriendschap. We weten eigenlijk niet wat we zullen gaan doen. En wie op het idee is gekomen kan ik me niet meer voor de geest halen, maar we besluiten een hut van stro te gaan bouwen in een kapschuur die ongeveer achthonderd meter van onze boerderij staat. Het is van een familie die hier geen land heeft, maar wel die schuur heeft gekocht voor opslag van landbouwmachines en andere dingen zoals stro. De kapschuur is aan drie zijden open en heeft een dak van golfplaten. Je kunt er dus makkelijk binnenkomen. Ik neem een doosje lucifers mee. Ze liggen in het aanrechtkastje van de oude keuken in de woonkamer, naast de Bijbel en de gebutste bus vol naaigaren en knopen. Ongezien weet ik een zwaluwdoosje in mijn broekzak te steken en we verlaten de boerderij. Volgens mij heb ik nog nooit eerder gespeeld in die kapschuur en waarom nu deze middag dan wel? Mijn vader houdt er niet van als we hutten op zijn hooizolder maken, dat zal een reden zijn om stiekem uit te wijken naar deze locatie. We beklimmen het stro en maken door een paar balen weg te halen een ingang en stapelen een muurtje. Door er weer stropakken overheen te leggen ontstaat een afdakje over de holte in het stro. En klaar is onze hut. We zetten een baal als deur voor de ingang en zo kunnen we vanaf de weg ongezien spelen in onze nieuwe woning. Het is natuurlijk niet erg handig om in zo’n vlambare omgeving lucifers af te gaan steken, maar het gebeurt wel. Lange tijd is er niks aan de hand. Door de kleine ruimte en het gebrek aan zuurstof gaan de meeste lucifers meteen weer uit. Dan is het is wellicht handig om een plukje stro aan te steken in deze duisternis…. en dat is het begin van de dramatische gebeurtenis. Overmoedig worden de bosjes steeds groter, totdat we op een gegeven moment het strovuur niet meer uitkrijgen. Het is kurkdroog en de vlammen likken in een mum van tijd om zich heen en vinden voedsel in de opgestapelde balen om ons heen. We weten meteen dat het foute boel is, dit krijgen we niet meer uit! We moeten hier weg! Het lukt ons alle drie zonder brandwonden uit de brandende hut te ontsnappen. Zeker voor de jongen die over het vuur heen moet kruipen is dat een hachelijke zaak. Als we veilig op de grond staan, kijken we om ons heen. Wat moeten we doen? Als kwajongens sluipen we door de afwatering terug naar de boerderij. Nog in de veronderstelling dat we ermee zullen wegkomen als niemand ons bij die kapschuur heeft gezien. Als ik achteromkijk zie ik dat de vlammen uit het dak slaan. Vrij snel is de buurt gealarmeerd door de flinke rookontwikkeling. Ik tril over mij hele lichaam. Wat heb ik gedaan? Ik ben degene geweest die de fatale lucifer bij het bosje stro heeft gehouden. Ik ben de pyromaan. De rest van die hectische middag gaat in een waas voorbij. Sirenes van de brandweer hoor ik nog. De blauwe VW Kever met de twee politieagenten die ons een verhoor afnemen, staat op mijn netvlies gegrift. Alle vingers wijzen naar mij. Ik ben de schuldige! Ik had lucifers bij me. Als de agenten weg zijn kruip ik diep onder de tafel en wil er nooit meer onder vandaan komen. Maar dan hoor ik de dwingende stem van mijn moeder dat ik nu moet ophouden met die gekkigheid en mee moet naar de stal, want de koeien moeten nog wel gemolken worden, dekselse jongen dat je bent. Trillend kom ik onder het tafelkleed vandaan, bang dat ze me zal gaan knijpen, maar ze jaagt me voor zich uit de stal op. Haar stilzwijgen voelt als een grote straf. En daar zit je dan weggedoken op een melkkrukje, schuldig aan brandstichting. O, wat wil ik graag alleen zijn. Niet die blikken zien van mijn ouders die me vol verwijt aankijken. Nog voel ik de schaamte. Deze schandvlek heeft me jaren dwarsgezeten. Kijk daar gaat die jongen die een schuur in de fik heeft gestoken. In de klas, op straat als ik door het dorp fiets, altijd hoor ik die stemmen en voel ik de priemende ogen die me nakijken. Dat brandmerk heb ik lang als een drukkend stempel op mijn rug meegezeuld. Misschien voelt het als kleine jongen wel dubbel zo erg, te meer omdat er natuurlijk nooit meer over gesproken mag worden. De verzekering zal het allemaal met de eigenaar van de kapschuur hebben afgehandeld. De schuur is voor de helft herbouwd. De hoek met nieuwe golfplaten blijft voor mij een pijnlijke herinnering aan die woensdagmiddag, aan die ene seconde, waar ik inderdaad veel spijt van heb gehad. Het gezegde van mijn moeder is voor mij persoonlijk meer waarheid geworden dan me lief is.