Lookalike Renault

Auto’s en ik dat is niet altijd een gelukkige combinatie. Als ik bij Praal Media werk zoek ik een eigen auto. De broer van een vriend heeft een Japanner te koop. De fikse deuk die in het linker achterportier zit neem ik er op de koop bij, want dan hoef ik minder voorzichtig te zijn. Gekscherend noem ik de grijze auto mijn Nissan Sunny Deuk. Met veel plezier rij ik een aantal jaren in mijn makker. Maar dan blijkt bij een verplichte Apk-keuring dat de kosten voor vervanging en herstel hoger liggen dan de dagwaarde en ik besluit de reparaties voorlopig even uit te stellen. In een opwelling rij ik op die donderdagavond naar Weesp. In de Gooi- en Eembode staat een paginagrote advertentie van tweedehandsauto’s, ik besluit een kijkje te nemen. Zo’n echte louche autoverkoper komt enthousiast op me aflopen en vraagt of hij me kan helpen. Ik zeg dat ik even rondkijk. De hal staat propvol met auto’s in allerlei soorten en maten. Ik loop rond en mijn oog valt op een witte Renault 5 GT Turbo. Het karretje ziet er sportief uit. De verkoper houdt me nauwlettend in de gaten en staat direct naast me. ‘Lijkt je dit wat?’ ‘Ja, ik vind dit altijd wel geinige autootjes.’

Ik weet nog steeds niet wat me die avond mankeerde, maar alles wat je fout kunt doen bij het kopen van een tweedehandsauto heb ik die avond gedaan. Geen proefritje gemaakt, want ‘ja dat was niet mogelijk omdat de auto midden in de hal stond en voordat hij eruit is, dat gaat nu even niet, meneer.’ Ik heb niet onder de motorkap gekeken (niet dat ik dan ontdekt zou hebben wat er met het sportieve karretje aan de hand was). Ik besluit in een onverklaarbare opwelling de Renault 5 te kopen en de handelaar is zo vriendelijk om me naar de pinautomaat bij de Rabobank te rijden zodat ik contant kan afrekenen. De afspraak is dat ik hem maandagmiddag kan komen halen, ze zullen hem nog even een goede poetsbeurt geven. Als ik de auto maandag kom ophalen staat hij inderdaad glimmend voor de deur. Ik laat mijn Deuk achter en rij terug naar Hilversum. De auto maakt een hels kabaal en rijdt niet erg comfortabel. Ik denk dat zal de turbo dan wel zijn. Als ik de nieuwe aanwinst aan collega’s laat zien zijn ze verbaasd. Het is wel een Renault 5 maar absoluut geen GT Turbo, er zit een totaal andere motor in. Ik besluit terug te gaan om de koop te ontbinden, maar ik word regelrecht de deur uitgestuurd. ‘De auto is prima, u zult even moeten wennen en trouwens uw Nissan Sunny is al weg, de koop kan niet meer ongedaan worden gemaakt.’ Ik word zelfs agressief benaderd. Samen met een vrouwelijke collega doen we een dag later nog een poging om de zaak op te lossen en van die Lookalike Renault af te komen. Ondanks dat mijn collega haar mannetje staat wordt het gewenste resultaat niet bereikt. Ik schakel via een andere collega een advocaat in die zich op de zaak werpt, maar dan blijkt de autohandel spoorloos verdwenen te zijn en is er helemaal geen auto meer in de hal te vinden. De mannen zijn met de noorderzon vertrokken.

Het wordt een langslepende kwestie. Om in de rechtszaak sterk te staan laat ik de auto door de ANWB keuren. De keurmeester overhandigt me hoofdschuddend een lange lijst met gebreken. Vanuit Utrecht rij ik in de avondspits terug naar huis. Halverwege de rit begint de lookalike te schudden en te pruttelen. Plotseling komt er enorm veel rook uit de motorkap, ik kan nog net de vluchtstrook bereiken en bel de wegenwacht. Die wil me naar mijn garage slepen, want zijn inschatting is dat ik de motor heb opgeblazen. Maar ik vraag hem om de auto naar mijn parkeerplaats te slepen. Ik ga geen geld meer aan deze auto uitgeven. Een half jaar later wordt mijn klacht via de rechtbank erkentelijk verklaard en moet de koop ontbonden worden, alleen is het vervelende van deze hele zaak dat de malafide mensen waarvan ik deze auto heb gekocht een spoor van dit soort incidenten door heel Nederland hebben getrokken. Ze duiken in menig consumentenprogramma op. Het laatst zijn ze in Noord-Brabant getraceerd. Overal cashen ze in korte tijd met middelmatige tweedehandsauto’s en verdwijnen dan van de radar. Ze zijn op het moment van de uitspraak al meerdere malen failliet verklaard. En van een kale kip kun je niet plukken. Ik weiger wegenbelasting te betalen voor een auto die officieel niet van mij is en waarin je niet kunt rijden. De boetes vallen op de deurmat, want de auto staat op de openbare weg. Een jaar na de aankoop valt er niks anders te doen dan de witte Renault 5 GT Turbo, die inmiddels groen is uitgeslagen van de bomen waaronder hij geparkeerd staat, naar de sloop te brengen en daar nog een schamele vijfentwintig gulden voor oud schroot te beuren.

 

Wat is er met je ogen?

Waarschijnlijk heb ik van jongs af aan al last van een lui oog, maar is dat door niemand opgemerkt, of misschien bezit ik het vermogen om het verborgen te houden zonder het zelf door te hebben. Maar ik heb altijd een loensend oog gehad en dat had met zo’n fleurige pleister moeten worden afgeplakt om het te corrigeren. Als ik twintig ben merk ik dat ik plotseling dubbel zie. Ik denk eerst dat het door de drank komt, zo is het dus als je dronken bent. Maar ik heb het ook ‘s ochtends vroeg als ik geen druppel heb aangeraakt. Mensen gaan me vreemd aankijken en vragen wat is er met mijn oog? Ik weet het niet, de oogarts wel, een latent lui oog. Er zijn twee mogelijkheden, een operatie om de oogspieren te corrigeren of een prismabril die de lichtinval kan aanpassen. Beide geen prettig vooruitzicht, maar ja ik moet veel lezen en als je de regels steeds tweemaal boven elkaar ziet is dat erg vermoeiend. Dus maar die bril. Mijn luie ogen – ze hebben beiden een afwijking – denken dat is makkelijk het prisma past het beeld aan en wij hoeven ons niet meer in te spannen dus ze gaan onafhankelijk van elkaar in een ooghoek hangen. Als ik de bril afzet blijven ze daar hangen en kan ik ze er niet meer op eigen kracht bijtrekken. Als een vriendin uit mijn eetgroep per ongeluk op mijn jas gaat staan waar mijn bril in zit en roept: ‘Goh heb jij chips in je jaszak? weet ik wat er is gebeurd, de dure glazen zijn gebroken. Dus dan toch maar eens nadenken over die operatie, want ik voel me niet op mijn gemak met die oogafwijking, het is alsof mensen je niet voor vol aan zien. Er zal wel iets aan die jongen mankeren, hij zal ze wel niet allemaal op een rijtje hebben en daar moet je dan hard voor werken om dat vooroordeel op te heffen.

Ik besluit me in het streekziekenhuis van Kampen te laten opereren. Achteraf niet zo’n goed idee, maar ja achteraf is het gemakkelijk om een koe in de kont te kijken… Ik geef me in vertrouwen over aan de oogarts. Ze gaan mijn beide ogen rechtzetten. In afwachting van de ingreep kan ik alvast op de kamer liggen waar ik die nacht zal slapen. Ziende kan ik de omgeving verkennen en mijn kamergenoten leren kennen. Ik vind het spannend en eng, want het zijn toch je ogen die ze uit hun kas gaan halen, een stukje spier verzetten of inkorten en weer aannaaien. Maar ja je moet je overgeven.

Na de operatie heb ik een groot zwart gat in mijn geheugen: tussen elf uur in de ochtend het tijdstip van de operatie en ergens midden in de nacht (naar later blijkt). Ik word wakker met m’n beide ogen in het verband, ik kan niks zien en moet nodig plassen. Ik weet nog van de ochtendverkenning waar de deur van de wc is en stap op de tast uit bed en loop naar de wc. ‘Wat zijn we van plan jongeman?’ hoor ik de nachtzuster vragen. ‘Ik moet nodig plassen.’ ‘Ja, maar dan moet je niet rondgaan zwerven, ik zal je even brengen en roep maar als je klaar bent.’ Ik doe mijn plas en wordt naar mijn bed teruggebracht. Weer een grote leegte tot ik ’s ochtends wakker word gemaakt. ‘Hoe gaat het hier?’ ‘Ja, goed wel, ik heb alleen het gevoel alsof mijn ogen in een korset zitten, ze staan erg strak en het is pijnlijk.’ ‘Ik geef je wel een paracetamol.’ Mijn kamergenoten moeten lachen. ‘Zo ben je er weer?’ ‘Hoezo?’ ‘Nou, je bent lekker bezig geweest gisteravond en vannacht!’Ik weet van niks, ik kan me niks herinneren. ‘Weet je dan ook niet meer dat je vrienden langs zijn geweest?’ ‘Nee.’ ‘Nou je voerde het hoogste woord. Ze hebben een cadeautje voor je meegebracht, het ligt in het bovenste laadje van je nachtkastje.’

Op de tast zoek ik naar de la. Er ligt een walkman in. Goh wat lief, ze hebben zelfs een bandje met m’n favoriete muziek voor me opgenomen. Terwijl ik lig te luisteren denk ik, goh wat raar ik kan me helemaal niet herinneren dat ze langs zijn geweest en wie het precies zijn geweest. En wat heb ik dan allemaal gedaan vannacht en vooral wat heb ik gezegd? Ik ben een beetje bang dat ik me misdragen heb of dingen heb gezegd die ik liever niet wil zeggen. Ik weet alleen dat ik naar de wc ben geweest. Voorzichtig informeer ik nog eens bij mijn buurman. ‘Ja, je was lekker druk vannacht.’ ‘En ik heb ook gewoon zitten praten?’ ‘Ja, je was niet stil te krijgen.’ Beschaamd kruip ik dieper weg onder het dunne ziekenhuislaken. Wat heb ik gedaan? Ik ben blij als mijn huisgenoot me de volgende dag komt halen en me naar huis begeleid. Hij wast mijn ogen uit, druppelt ze en legt een nieuw verband aan, zoals hem die ochtend is aangeleerd. Helaas is de operatie niet gelukt, dat wil zeggen dat mijn ogen niet rechtstaan en ik nog steeds een dubbelbeeld heb, ditmaal een nieuw beeld waar ik opnieuw aan moet wennen…

Anderhalf jaar later besluit ik tot een tweede operatie, maar nu bij een specialistisch ziekenhuis, het Ooglijdersgasthuis in Utrecht. Bij de anesthesist geef ik aan dat de vorige operatie een beetje vervelend was en dat ik pas laat tot besef kwam. Hij belooft er rekening mee te houden. Ik heb het slaapmiddel en de anesthesiemiddelen toegediend gekregen maar ben nog volledig bij bewustzijn. Ik maak zelfs mee dat ik uit mijn bed op de operatietafel in de OK ga liggen. Om mijn heen is iedereen druk bezig ik zie mijn oogarts en groet haar zelfs nog. Ik lig vastgegespt op de tafel en krijg het ineens Spaans benauwd. Als de dokter in mijn blikveld verschijnt vraag ik met een benepen stemmetje: ‘Het is toch wel de bedoeling dat de operatie onder volledig narcose gaat plaatsvinden?’‘Ja, meneer,’ zegt de arts geruststellend. ‘Dat is wel de bedoeling maar u weigert zich over te geven en ik denk dat we de dosis toch iets hoger moeten maken. Kunt u voor mij van tien naar nul tellen?’ ‘Tien, negen, acht… zeeeve….en,  z…’

In de uitslaapkamer kom ik langzaam weer bij en ik weet dat ik naar mijn kamer word gebracht. Ik maak alles bewust mee, ook mijn brakende buurman. Gelukkig kan ik door het verband niks zien, maar het geluid komt des te meer binnen. Het lukt me om zelf niet mee te gaan kotsen. De volgende ochtend komt de oogarts langs. Ze vertelt dat het een gecompliceerde operatie was omdat er veel littekenweefsel van de vorige operatie was waardoor de precies berekende nieuwe aanhechtpunten moeilijk te realiseren waren. ‘We hopen maar het beste!’ Ik realiseer me dat ik de vorige keer bij de slagerij van Kampen ben geweest en hoop er inderdaad maar het beste van. Tevergeefs, de oogstand is iets gecorrigeerd maar ik kan nog steeds niemand met beide ogen tegelijk aankijken en zie nog steeds dubbel. Ik baal er enorm van!!

Pas jaren later als ik in Hilversum werk doe ik een derde poging in het AZU, want het hindert me wel. Aan het dubbelbeeld wen je en ik knijp altijd m’n rechteroog dicht om de afstand goed in te kunnen schatten wat niet wil zeggen dat ik niet naast het glas wijn in schenk of tegen de verkeerde deurpost aan loop. Maar het meest zit me de reactie van mensen dwars, als ze plotseling omhoogkijken besef ik oh ze denken dat ik daar iets zie, maar dat is gewoon een van mijn luie ogen. ‘Met welk oog kijk je me aan?’ is vaak de vraag. ‘Degene die je recht probeert aan te kijken, die ander ziet je ook wel maar onder een andere hoek.’ Ik heb een breed blikveld, dat dan weer wel.

Ook de derde operatie heeft niet het gewenste resultaat. Ik maak inmiddels samen met professor Bob Smalhout het programma ‘Medische Missers’ en ben me nu bewust wat er allemaal mis kan gaan in de operatiekamer. De professor heeft me gerustgesteld, mijn oogarts is de beste op haar vakgebied. En met zijn typerende humor heeft hij me ook geleerd dat het heel precies komt hoe de hand waarin de naald van de anesthesie zit op het steunbalkje ligt. Als de elleboog niet vrij ligt kan de operatie wel geslaagd zijn maar heeft de patiënt voor zijn leven een verlamde hand. Dus ik let erg goed op hoe ik op de tafel kom te liggen. De operatietechnieken zijn verbeterd en ik mag zelfs aan het einde van de dag alweer naar huis. Natuurlijk nog met de twee verbanden op de ogen, maar mijn ouders zijn naar Hilversum gekomen en ze verzorgen me goed. Helaas ook deze operatie heeft niet het gewenste resultaat. Als ik me erg concentreer kan ik even met twee ogen één beeld krijgen, maar dat kost erg veel moeite. Van een volgende operatie zie ik af. Ik leer hiermee te leven, want de oogarts geeft aan dat er weinig ruimte meer is en als er te veel oogspier wordt verwijderd zou ik blijvend tegen mijn neus aan moeten kijken. Dan heb ik liever dit brede blikveld.

Stoppen met roken

Doe je deze maand ook mee met STOPtober? Een half miljoen mensen doen een poging om te stoppen met roken. Zelf ben ik vrij laat met deze slechte gewoonte begonnen. Pas in mijn studententijd leerde ik een shagje te draaien en te consumeren. Ik en m’n blauwe pakje Drum waren daarna onafscheidelijk. Als kleine jongen vond ik roken fascinerend. Bij ons thuis werd er niet gerookt, behalve op verjaardagen of als er anderszins visite langskwam. Dan pakte mijn moeder een zwarte koker uit de mooie kast waar in het midden de dikke sigaren zaten en in de buitenrand de Caballero’s zonder filter. Sigaretten waren toen zoals het koekje bij de thee. Artsen stimuleerden het zelfs als middel tegen stress.

Op een middag denk ik dat het tijd is om stiekem mijn eerste sigaret te roken. Uit de koker neem ik een paar sigaretten mee en een doosje lucifers. Ik verstop me tussen de bessenstruiken en probeer een Caballero aan de praat te krijgen. Luid kuchen krijg ik de eerste rook binnen. Het smaakt nergens naar en het tabaksgruis gaat tussen mijn tanden zitten, of erger in mijn keel. Toch geef ik me niet gewonnen en rook ik straf door. Echt een succes vind ik het niet! Zeker niet als mijn moeder me voor het eten vraagt of ik misschien bij de sigaretten heb gezeten? ‘Nee, helemaal niet,’ antwoord ik beschaamd, me ondertussen afvragend hoe die moeder van mij dat nu weer haarscherp in de gaten heeft. Heeft ze de rook tussen de bosjes omhoog zien kringgelen? Ik heb er helemaal geen idee van dat ik vreselijk uit mijn mond stink en dat de rooklucht nog in mijn kleding zit. Ik baal, ze heeft ook altijd alles door, en ik biecht dan maar eerlijk op dat ik inderdaad een sigaret heb gerookt. Ze is er niet blij mee en verbiedt me nog eens aan de koker te komen.

Ver van mijn moeder vandaan probeer ik in mijn studententijd de schade in te halen. Als ik daarna werk vind in de televisiebranche besef ik dat het niet gebruikelijk is om shag te roken en ga ik over op de Marlboro’s. Het aantal sigaretten stijgt en op een gegeven ogenblik paf ik drie pakjes per dag. ‘Niet over mijn longen hoor,’ zeg ik er altijd vlug bij, maar ik betwijfel of dat werkelijk zo is. Het is meer een gewoonte geworden dan dat het nu echt lekker is. Ja, die eerste sigaret bij de koffie in de ochtend en die ene na een heerlijke warme maaltijd, maar de rest is handenvulling en gewenning.

Zo merk ik dat ik tijdens een voormontage voor een tv-item gewend ben om bij het maken van een beslissing er maar weer eentje op te steken. Totdat mijn hand naar de asbak gaat en ik zie dat er nog een halfopgerookte Marlboro ligt te dampen, terwijl ik de enige in het montagehok ben. Als twee uur later iemand komt kijken hoe het met de montage vordert, kun je met een mes het opgetrokken rookgordijn aan stukken snijden. Dagenlang blijft het hok vergiftigd met die rooklucht, daar helpt geen wc-verfrisser tegen!

Een bevriende cameraman gaat een weddenschap met me aan: als ik een halfjaar niet rook krijg ik van hem honderd gulden. De cameraman denkt kat in het bakkie dat gaat hem nooit lukken, die kan nog geen dag zonder. Hij pakt me het pakje sigaretten af en vraagt zich verwonderd af wanneer ik hem die dag zal smeken om een sigaret. Ik houd mijn kop stijf en rook niet meer… Na een half jaar is de honderd gulden voor mij. Ik vind het niet fair om meteen weer te gaan roken en hou het nog een half jaartje vol, totdat de stress zo hoog is dat ik een trekkie biets van een vriend en de volgende week weer een pakje sigaretten haal bij de snackbar.

Uiteindelijk stop ik nog twee keer, cool turkey, nu zonder weddenschap, omdat ik het zelf wil en af en toe een raar gevoel op de borst heb – met een geschiedenis van hartfalen in de familie niet echt een goed plan om straf door te blijven roken. De tweede keer houd ik het langer dan een jaar vol, maar ook dan ga ik in een zwaktemoment toch weer voor de bijl. Het is tenslotte een verslaving. Gelukkig lukt het een aantal jaren later echt om er van af te blijven. Inmiddels ben ik na elke stoppoging wel steeds vijf kilo aangekomen, dus dat is een extra motivatie om er nu echt mee te kappen, ik wil niet nog verder dichtgroeien.

Het is soms moeilijk, in het begin – zo’n tien jaar terug – ben ik in staat om iemand die een pakje sigaretten bij mij thuis heeft laten liggen op te bellen om het alsnog op te komen halen, want ik sta niet voor mezelf in. Immers niemand anders thuis, niemand die dat eentje sigaretje merkt (zelfs mijn moeder niet). Als ze het niet komen halen, maak ik het nat en gooi het in een prullenbak buiten, omdat ik anders weet dat er misschien midden in de nacht een moment van zwakte komt en dat ik er toch stiekem eentje opsteek.

Nu kan ik ze rustig zien liggen en kom ik gelukkig niet meer in de verleiding er eentje te willen paffen.

De geest van moeders

Met dierendag voor de deur is het verhaal over dikke Tinus een bijzondere. In Kampen woon ik een jaar lang als onderhuurder in een huis met een tuin. Het is een erg gezellig huis en dat is ook de mening van de katten uit de buurt. Er zijn twee zwarte kittens die het leuk vinden om bij ons binnen te wippen. Zo het jonge katten betaamt springen ze speels door de woonkamer, van de bank op de tafel, via de kast op de schommelstoel. Mijn zorgzame huisgenoot geeft ze melk en koopt kattenvoer en zo is het een dolle beestenboel bij ons thuis. Maar als je echt wilt studeren en je moet je concentreren is dit kattenvertier soms erg storend. Als voor de zoveelste keer een bloempot uit de vensterbank valt, is het mooi geweest en je zet in volle overtuiging twee zwarte exemplaren buiten in de tuin en sluit de deur af. Na een kwartier klinkt een zielig miauwtje in de kamer. Rara hoe kan het? – toch staat er weer een zwart mormel binnen om aandacht te vragen. Bij een nadere analyse blijkt dat je tweemaal dezelfde zwarte poes buiten de deur hebt gezet. Dit exemplaar heeft zich slim in de boekenkast verstopt. Middels haar uitgekiende aanpak heeft ze een streepje voor en mag ze binnenblijven. Later krijgt zij daarom de bijnaam ‘Slimmie’ en is ze jarenlang mijn trouwe metgezel. Maar er is ook nog een dikke rode buurtkater, die via de tuin naar ons toekomt en zich rustig op de bank in het zonnetje nestelt en zich verder de gehele dag niet met zijn jongere soortgenoten bemoeit. Omdat de rode kater geen overlast bezorgt mag hij bij het uitzetbeleid lekker binnen blijven liggen.

’s Avonds vinden we het moeilijk om hem naar buiten te gooien, dus blijft hij overnachten. Maar ’s ochtends om vijf uur begint de kater klaaglijk te miauwen en voor de achterdeur heen en weer te lopen. Hij maakt zoveel lawaai dat je wel uit je bed moet kruipen om te zien wat er aan de hand is. Waarom wil die rooie kat op dit onchristelijke tijdstip naar buiten? Het is een merkwaardige situatie; je kan er echt de klok op gelijk zetten, elke ochtend is het raak. Als je dan uiteindelijk de deur opent, holt de kater voor zover zijn vadsige lijf het toelaat door de heg naar de achterburen. Om vervolgens later die ochtend weer terug te keren om op zijn vertrouwde stekkie op de bank plaats te nemen.

Op een dag staat er een kleine gezette vrouw voor de deur met een behoorlijke bontkraag. Ze stelt zich voor als onze achterbuurvrouw. ‘Ik zie dat jullie Tinus in huis nemen en verzorgen, daar ben ik heel blij mee dat jullie dat voor hem doen, want die kater is voor mij persoonlijk erg belangrijk. Ik woon namelijk hierachter samen met mijn twee ongetrouwde broers. Zij zijn hondenliefhebbers en hebben het niet zo op katten. Maar… en u zult het misschien niet willen geloven, de geest van onze overleden moeder huist in Tinus sinds hij in haar leunstoel heeft geslapen. Ik kan het niet verdragen dat Tinus, oftewel moeder buiten rond zou moeten zwerven.’ Mijn huisgenoot en ik kijken elkaar aan en proberen ons gezicht in de plooi te houden. ‘We vinden het geen probleem dat Tinus hier woont. Er is echter een minpuntje iedere ochtend wil hij om vijf uur naar buiten.’ ‘O, dat kan kloppen. U moet weten ik sta altijd vroeg op en omdat mijn broers het niet mogen weten, geef ik Tinus iedere ochtend een biefstuk bij de achterdeur.’ We kijken elkaar nogmaals aan. ‘Ah, dat verklaart alles.’ ‘Ik ben erg blij dat Tinus hier een goed huis heeft gevonden en ik wil jullie graag geld geven om eten voor hem te kopen voor de rest van de dag.’

Mijn huisgenoot reageert kordaat. ‘Dat is goed, maar is het een idee dat u dan ook de biefstuk hier naartoe brengt zodat we het vlees zelf aan Tinus kunnen geven en we ‘s morgens lekker door kunnen slapen?’ De buurvrouw stemt in met het idee. ‘Dan breng ik één keer in de week de biefstukjes voor Tinus en als ik jullie dan nog vijftig gulden geef voor de verdere onkosten, is dat goed?’ Wij knikken instemmend. Zo wordt Tinus onze goudmijn want de biefstuk ziet er zo goed uit dat het malse vlees in onze eigen pan verdwijnt als aanvulling op het studentenmaal. Tinus en de beide andere buurtkatten eten vorstelijk van het geldpotje van de achterbuurvrouw. Na een jaar moeten we het huis verlaten. Met de achterbuurvrouw en de nieuwe bewoners treffen we een regeling dat Tinus met de biefstukdeal in het huis mag blijven. Slimmie neem ik mee naar mijn nieuwe flat en we maken samen nog menige verhuizing mee. Dagelijks een biefstukje is er echter niet meer bij!

Werkweek in Oost-Duitsland

Zoals bij veel middelbare scholen is er in 5 VWO een werkweek. De Christelijke Scholengemeenschap Assen biedt een vrij unieke studiereis aan. Om de twee jaar wordt er een trip naar de DDR georganiseerd. We verplaatsen ons met drie personenbusjes om minder op te vallen. Door de jaren heen hebben de leraren contact opgebouwd met lokale gezinnen die een dag lang fungeren als gastgezin voor de jonge westerlingen. Officieel logeren we op een vakantiepark in de buurt van Erfurt.

Op zondag is de geplande ontmoeting. Midden op de markt staan we in twee groepen tegenover elkaar opgesteld. Het is een soort rare koemarkt. De jongeren uit de DDR kiezen een jongen of meisje uit die met hen mee gaat naar huis. Zo wordt ik die zondag aan Ute Vollrath gekoppeld. Ik leer haar vader en moeder, broers en zusje kennen en zij laat me Kölleda, het dorp waar ze woont zien. Het is mijn eerste kennismaking met het leven achter het IJzeren Gordijn. Ze zijn uiterst gastvrijheid. Tijdens de maaltijd vertelt de vader dat hij al jarenlang spaart om over een tijdje eventueel een eigen tweetakt Trabant te kunnen kopen. Het bezoek aan de familie maakt indruk. Later in de week komen de Oostblokjongeren een avondje buurten in ons vakantiepark en is er een kampvuur met disco. Muziek van Michael Jackson die ze officieel niet mogen luisteren.

Ook gaan we naar Weimar, de stad van Goethe en Schiller. Weimar is prachtig, lieflijk met veel historische gebouwen. Een paradijsje van cultuur, architectuur en muziek. Maar eind jaren zeventig ligt er ook een grauwe DDR-waas over de stad. Op tien kilometer afstand ligt het voormalig concentratiekamp Buchenwald, in een bosrijke omgeving op de Essenberg. We bezoeken het kamp en de steengroeve waar de gevangenen te werk werden gesteld. Over de door de gevangenen zelf aangelegde weg, de zogenaamde ‘Bloedstraat’, komen we bij het kamp aan. We passeren de poort met het bekende opschrift ‘Jedem das Seine’, ieder het zijne, of losser vertaald ‘ieder krijgt wat hij verdient’. Het bezorgt je kippenvel. Op het terrein zijn alleen de contouren van de barakken over. Het oog wordt getrokken naar de strafpaal. Waar de gevangenen aan de polsen werden opgehangen, achter de rug vastgebonden. En de enorme kar met rotsen en ijzeren wielen die rondgezeuld moest worden. Ook als straf. In de zijgebouwen bevinden zich de strafgevangenis en de dienstvertrekken van de SS-leiding. Twee van de tweeëntwintig wachttorens zijn bewaard gebleven. We lopen naar de enorme appelplaats, waar iedere ochtend en avond de gevangenen werden geteld, waar straffen werden uitgedeeld en executies plaatsvonden. Het crematorium met de ovens is geen prettig gezicht, zeker niet als je erbij nadenkt welke gruwelen zich hier hebben voltrokken. Er is een expositie waarin de geschiedenis van en de terreur in het kamp wordt getoond met afschuwelijke foto’s van opgestapelde lijken, films en voorwerpen, waarbij de schermerlampen die in de kantoren van de SS stonden de meeste afschuw inboezemen. Iemand uit de groep vraagt of ik weet waarvan ze zijn gemaakt? Dat blijkt mensenhuid te zijn. Bij nog een keer kijken zie ik dat de versiering een menselijke tatoeage is. Ziek, misselijk, een ware nachtmerrie – er tuimelt van alles door mijn hoofd, je wilt er geen voorstelling van maken. Ik heb behoefte aan frisse lucht.

Het is een bezoek om diep stil van te worden. Of eigenlijk wil je schreeuwen: ‘Hoe is dit mogelijk? Wie verzint zoiets?’ Het heeft een diepe indruk op me heeft gemaakt. Van Buchenwald kom je tot het bot verkild terug. Omdat de schoolleiders weten dat het bezoek diepe sporen zal nalaten, hebben ze in de namiddag een bezoek aan een komedie bedacht, zodat de zinnen verzet kunnen worden. Maar je lacht toch een beetje als een boer met kiespijn na die verschrikking eerder die dag.

Ik heb nog jaren een levendige correspondentie met Ute gevoerd. En ik realiseer me nu dat ik haar daarmee in een lastig parket heb gebracht. Volgens mij is het haar uitdrukkelijke wens geweest om contact te onderhouden. Ik weet zeker dat onze brieven door de censuur gingen en open werden gemaakt. Misschien heeft ze wel een loopbaan gemist door haar briefwisselingen met die jongen uit het westen. Wie weet…

Total loss

‘Is dat onze auto?’Uiterst verbouwereerd kijk ik mijn huisgenoot aan. Voor de deur staat een gifgroen monster. ‘Dat meen je niet. Ik dacht dat we dit weekend samen langs een aantal garages zouden gaan.’ Ik deel een huis samen met een goede vriend. Het lijkt ons praktisch om samen een tweedehandsauto te kopen. Ik werk als vrijwilliger bij een lokale omroep en daarvoor is eigen vervoer wel handig en hij heeft veel basketbalwedstrijden buiten Kampen. Het is midden in de zomer en ik logeer doordeweeks bij mijn ouders omdat ik een vakantiebaantje heb op de afdeling rijbewijzen en paspoorten van het provinciehuis in Assen.

Als ik op vrijdagavond in Kampen thuiskom staat er een Opel Kadett Irmscher voor de deur, gespoten in het groen van de oude PTT-telefooncellen. Ik vraag me af wie er op visite is. Mijn huisgenoot vraagt spontaan of ik de verrassing heb gezien? Hij drukt me de autosleutels in de hand en we maken meteen een proefritje. Ik moet er wel aan wennen. Het is een soort gepimpte sportauto en eigenlijk wil je in zo’n pooierbak niet gezien worden. Hij heeft hem voor een schappelijk prijsje bij een bevriende garagehouder op de kop weten te tikken. Ik merk meteen dat de auto moeilijk start. ‘Ja, dat heeft ie erbij gezegd, de startmotor is niet helemaal jofel.’

Nou, dat hebben we geweten! Als ik met het groene monster naar Dronten ga om opnames te maken, verrekt het ding vaak te starten. Er zijn allerlei methodes om de auto aan de praat te krijgen. Met een hamer op de startmotor slaan, maar de meest effectieve manier is om de Opel aan te duwen als je met meerdere mensen bent. Dus na de opnames – we zijn met z’n drieën – zit ik achter het stuur, de andere twee moeten duwen en als de motor aanslaat rij ik een rondje om eerst de ene passagier op te pikken die via de voorstoel op de achterbank klimt. De auto moet langzaam blijven doorrijden want zodra je stilstaat slaat hij af. Vervolgens moet je nog een derde keer langsrijden om de laatste passagier op te pikken. Het zorgt voor veel hilariteit, maar het is vooral erg irritant.

Na een aantal maanden besluiten we de spaarcentjes bij elkaar te leggen en te investeren in een nieuwe startmotor. De garagehouder behandelt ons uiterst vriendelijk en hij haalt een startmotor van de sloop. Bij het eerste sleutelcontact loopt de Opel als een zonnetje. Wij zijn in onze nopjes en besluiten bij de bakker een taart te kopen voor de goede service. Nadat we hem hebben afgeleverd en de man een prettig weekend hebben gewenst, rijden we terug naar huis. Mijn huisgenoot zit opgelaten achter het stuur. We spreken over de goede deal, dit hadden we eigenlijk meteen moeten doen, dat had ons een hoop ellende bespaard. Het is druk in Zwolle en ik denk dat hij wel doorheeft dat het stoplicht op groen is gesprongen maar dat de auto’s voor ons erg langzaam optrekken. ‘Pas o…!’ sterft op mijn lippen. Het is te laat, met volle vaart rijden we op de voorligger. Rook uit de motorkap. De impact is enorm. We komen gelukkig met de schrik vrij, maar onze auto is total loss. De sleepdienst wil hem meteen naar de sloop brengen.

Nu hadden we de afspraak gemaakt dat degene die achter het stuur zit verantwoordelijk is voor de eventuele schade. Mijn huisgenoot baalt enorm, rijdt de auto net lekker en nu dit… Hij besluit dat de Opel gerepareerd moet worden en weer zal rijden. Het kost hem drie keer de oorspronkelijke aanschafprijs. Veertien dagen later staat de gifkikker weer voor de deur, maar of de duvel ermee speelt opnieuw kampt de auto met startproblemen. Als ik alleen naar Amsterdam ga moet ik de Kadett noodgedwongen parkeren op een brug op de gracht om hem bij vertrek een duwtje naar beneden te kunnen geven, in de hoop dat hij in één keer zal starten anders moet ik om duwkracht bedelen.

Een vriend van ons moet catechisatie geven in Raalte en hij vraagt of hij de komende weken elke dinsdagavond de auto mag lenen. Dat is prima en we stellen dezelfde voorwaarde: zelf betalen bij schade. Het is in het staartje van de winter en op een dinsdagavond is het onverwacht glad. De leerling predikant komt met de Opel Kadett Irmscher in de sloot terecht en de auto wordt door de hulpdiensten opnieuw total loss verklaard. Ook nu is de halsstarrige reactie dat de groene pechvogel opnieuw zal worden opgekalefaterd. Weer een duur grapje! Na deze reparatie vertoont de auto nog steeds allerlei kuren. Als de huisgenoot na de zomer naar het buitenland gaat voor zijn studie biedt hij mij het groene monster aan. Ik bedank voor de eer. Ik kan die auto niet meer zien. Voor een habbekrats verkopen we hem aan een Turkse man die hem gelukkig wel meteen kan starten…

Vuelta in Assen

Voor de eerste keer start de Vuelta, de wielerronde van Spanje, in Nederland. En dan nog wel in de achtertuin van mijn ouders, op het Asser TT-Circuit. Als je de wielrenners volgt en ze komen zo dichtbij dan moet je daar natuurlijk bij aanwezig zijn. Als vipgasten van de Rabobank ga ik samen met mijn zus en zwager naar het evenement. De stad is al een aantal dagen in Spaanse sferen. Gisteravond heeft Ilse DeLange op de kop van de Vaart een schitterend concert gegeven. Lekker op de fiets ernaartoe, en ervaren hoe een provinciestad uit haar dak kan gaan.

We zijn absoluut niet de enige bezoekers die komen kijken naar de proloog, een individuele tijdrit van bijna 5 kilometer over het bochtige racecircuit. We gaan vroeg weg want we houden rekening met files op de toegangswegen en het vinden van een parkeerplek. Het loopt allemaal vlotjes, want Assen is dankzij de TT, waar jaarlijks 70.000 mensen op afkomen, goed voorbereid op zo’n massa-evenement. De auto parkeren we in een weiland vlak achter het circuit en daarna betreden we het walhalla. Als vips hebben we toegang tot het middenterrein waar de bussen van de diverse wielerploegen staan. Renners lopen en fietsen daar in het wild rond. Sommige wielrenners zijn al met hun voorbereiding begonnen, zoals het warmfietsen op de rollerbaan. Anderen delen driftig handtekeningen uit. Nog nooit zijn Tom Boonen, Andy Schleck, de flamboyante Ivan Basso of de te kloppen man in deze ronde, Alejandro Valverde, zo tastbaar geweest.

In het begin van de middag prikt de zon nog door de wolken maar men verwacht tijdens de proloog een fikse bui. Typisch Nederlands weer dus. Uit voorzorg hebben de sponsoren veelvuldig regencapes uitgedeeld. Daarnaast word je bedolven onder promotiemateriaal zoals pennen, folders, blocnotes, petjes, flesjes water en opblaasbare rode applausstaven met Vuelta 2009 erop.

Als de eerste rijder start om 15.30 uur begint het te regenen en wordt het tijd om de gekregen bescherming tevoorschijn te halen, al zitten we op de viptribune onder de nieuwe overkapping toch nog wel een beetje droog. De regen heeft invloed op de wedstrijd. Het parcours is te glad om een goede tijd neer te kunnen zetten, of je moet het risico van een uitglijer durven nemen. De diverse ploegleiders hebben het slechte weer voorzien en laten de topfavorieten laat in de middag starten als het hopelijk weer droog is. Wanneer een van de renners letterlijk van het startblok glijdt, wordt er uit de catacomben een groen tapijt geregeld dat moet voorkomen dat er meteen bij de start ongelukken gebeuren. Een staaltje Drentse slimheid.

De sfeer is ondanks de stromende regen fantastisch. Iedere keer als er een Nederlander start en voor de tribune langsrijdt, klinkt er een orkaan van geluid. De renners moet dat wel een adrenalinekick geven. Ik krijg er in ieder geval kippenvel van. Jongens als Johnny Hoogerland, Tom Leezer, Michael Bogert, Robert Gesink en Lars Boom rijden door een haag van oorverdovende decibellen. We klappen onze handen rood en gillen onze kelen schor. Nog nooit heb ik zo’n golvende muur van geluid meegemaakt. Echt overweldigend. Een belevenis. Het publiek is helemaal niet partijdig in haar aanmoedigingen of zo hoor, iedereen krijgt applaus maar de Nederlanders toch net een beetje meer. Ook laat men duidelijk blijken wie minder populair is. Dopingzondaar Alexander Vinokourov wordt na zijn schorsing met boegeroep onthaald.

Uiteindelijk is het een nipte strijd tussen Tyler Farrar, Tom Boonen en Fabian Cancellara, die net negen tellen sneller is en daarmee de eerste gouden trui aan mag trekken. Hij krijgt een minutenlange ovatie van het uitzinnige publiek. Cancellara laat het zich allemaal aanleunen, hij heeft zijn doel bereikt, niemand is vandaag sneller. De sympathieke Zwitser rondt het circuit in 5 minuten en 20 seconden. Jens Mourik van de Vacansoleilploeg is de snelste Nederlander en wordt vierde. Het is een magnifiek feest waar ruim 40.000 mensen van hebben genoten. De eerste keer dat de Spaanse wielerronde buiten de grenzen van het Iberisch schiereiland start is een groot succes. Het sluit prima aan bij het verlangen van Drenthe om zich als een sportieve provincie op de kaart te zetten, een plek waar je prima kunt fietsen.

Het is een onbezorgd familieweekend. Een maand later zal het leven van mijn ouders echter in een rollercoaster veranderen…

Tienertoer

Op mijn zestiende mag ik met een nichtje op tienertoer. Of eigenlijk is het omgekeerd, zij mag van haar vader, mijn lievelingsoom, op tienertoer als ik mee ga. Het is een groot avontuur. We beginnen op maandagochtend vroeg vanaf het treinstation in Assen. We gaan richting Friesland om met de boot van Stavoren de oversteek naar Hoorn te maken. Het weer zit niet mee, het regent pijpenstelen, maar het heeft geen invloed op ons humeur. We genieten volop en kweken extra zeebenen op de woeste golven van het IJsselmeer. ’s Avonds komen we op Texel bij ons eerste logeeradres, een traditionele jeugdherberg. We hebben niet in de gaten dat je eigenlijk lid moet zijn van de jeugdherbergcentrale om er te kunnen overnachten. Foutje in de voorbereiding maar gelukkig mogen we blijven slapen, maar moeten we wel meedraaien in het corveerooster, zodat we ’s avonds nog garnalen zitten te pellen.

De volgende ochtend zoals wel vaker op een eiland, klaart het weer op en gaat er zowaar een flauw zonnetje schijnen. Het hoofddoel vandaag is Amsterdam, de grote stad waar we altijd een beetje bang voor zijn gemaakt. Ze noemen het niet voor niks Sodom en Gomorra. Alhoewel dat maakt het juist woest aantrekkelijk. We voelen ons super als we de rondvaartboot nemen en alle dingen doen die je doet als je voor het eerst in de hoofdstad bent.

Onze volgende overnachting is bij een oom en tante in Leiden. Op woensdag is het echt prima weer voor een bezoekje aan het strand van Scheveningen. Letterlijk een dagje pierewaaien. Het is mijn eerste kennismaking met zee en strand. De aanrollende golven, het vergezicht over eeuwig donkergrijs is indrukwekkend. Aan de horizon doemt soms een kustvaarder op. Zeemeeuwen krijsen. Mensen liggen te zonnebaden en kinderen graven kuilen. Het vakantiegevoel slaat om als we de trein terug willen nemen naar Leiden. Waar is mijn tienertoerkaart? Voelen in alle zakken, alle tassen maar nergens een kaart te vinden. Hoe nu verder? We zijn eigenlijk nog maar net onderweg. Een nieuwe deelkaart is de enige oplossing. Daarvoor moet je een pasfoto hebben. De vriendelijke mevrouw aan de balie zegt dat er op het station Hollands Spoor wel een mogelijkheid is om er eentje te maken en ze wijst naar een blauw hokje met een grijs gordijn. Gelukkig is de kaart het enige onderdeel dat mist, dus een paar guldens voor het apparaat is er nog wel. Ik neem plaats op het krukje. Eigenlijk gun ik mezelf geen tijd om precies de gebruiksaanwijzing te lezen. De guldens verdwijnen in de gleuf, het duurt en duurt voordat er iets gebeurt. Net op het moment dat ik verbaasd om me heen kijk wordt het hokje felverlicht. Ik schrik… als een konijn dat gevangen zit in de schijnwerper van een autolamp. Mijn nichtje kijkt door het gordijn, ik wil wat zeggen. Flats weer een flits… foto twee prachtig van de zijkant. En voordat ik het echt in de gaten heb… flats nog een keer. Keurig Jan, je onderkin is goed in beeld. In totaal is er in de paniek niet één van de vier foto’s goed gelukt, laat staan identiek. Verbazing en schrik zijn echter feilloos vastgelegd. Gelukkig doet de mevrouw aan de balie niet moeilijk, ze selecteert de meest bruikbare foto voor het nieuwe vervoersbewijs, voorziet het van een stempel en overhandigt me het glimmende document. We kunnen weer verder…

Natuurlijk niks vertellen aan het thuisfront. Alles gaat goed, er is niks aan de hand. Alleen er is een eerlijke vinder die het vakantieplezier van een reislustige tiener niet wil bederven, dus de verloren tienertoerkaart is per post eerder thuis dan zijn voormalige bezitter. Oeps…

We reizen via Zeeland door naar het zuiden van het land. Het weer betrekt als we aankomen in Valkenburg. De reisafstand is zo groot dat we ternauwernood een overnachtingsplek vinden. We hebben ons voorgenomen dat we alle vervoersmiddelen willen uittesten: bus, boot, tram, metro, etc. We nemen een kabelbaan naar boven. Prachtig uitzicht over het Limburgse heuvelland, maar we hebben geen rekening gehouden met de terugweg. We moeten door de blubber afdalen en houden ons aan de struiken vast om niet op de poeperd naar beneden te glijden. Leuk, maar dat nooit weer.

Tegen het weekend komen we aan in de Achterhoek en logeren bij mijn zus. Onze laatste dag sluiten we waardig af. Het vliegtuig hebben we nog niet gehad. Een rondvlucht vanaf vliegveld Teuge lijkt ons wel wat. Het ligt op de route dus wat let ons. Het is een klein veldje en de vliegende voorwerpen lijken net iets groter dan de zweefvliegtuigen die ik ken van de vliegclub in Witten die je elke zondag ziet zweven boven de Drentse hei.

We nemen plaats achter de piloot, gorden ons vast en daar gaan we. Het vliegtuigje maakt vaart over het hobbelige weiland, een verharde start- of landingsbaan is er niet. We gaan steeds sneller, het vliegtuig schudt en trilt, maar echt los komen we niet. De sloot die het einde van het weiland markeert komt verdacht dichtbij. We kijken elkaar eens aan, was dit wel een goed idee? Och… gelukkig, we scheren over de sloot en vliegen. Een reuze belevenis! We voelen ons zo vrij als een vogel. Het uitzicht over de Veluwe is prachtig en de sensatie te vliegen magnifiek. Geen van beide hebben we tot opluchting van de piloot de neiging de lunch te droppen in de speciale zakjes die hij ons heeft getoond voor het geval dat.

Het zijn acht fantastische, avontuurlijke dagen. Goed dat ouders niet altijd weten wat hun kinderen op vakantie doen.

Op kamers

Achttien jaar en op kamers. Eindelijk!! Mijn moeder vindt het allemaal maar niks. ‘Je bent nog veel te jong, daar kan niet veel goeds uitkomen.’ Maar ik zie er smachtend naar uit. Op de Dr. Damstraat in Kampen huur ik de kleine kinderkamer van een vierkamerflat. Zo werkt het in de studentenwereld, je groeit vanzelf door naar een grotere ruimte en als je het goed met elkaar kunt vinden, annexeer je vrij snel de grote woonkamer om daar samen te eten, tv te kijken of een spelletje te spelen. We zijn echt Barricadekoningen en houden Blup, de goudvis van de oudste student in de flat, de hele avond gezelschap.

In het weekend voordat de introductieweek begint verhuis ik naar Kampen. Mijn zus en aanstaande zwager helpen mee. De Ford Fiesta wordt volgeladen. Bed, bureau en stellingkast zijn eerder in de Hanzestad aan de IJssel gekocht en zullen vandaag bezorgd worden en door mijn zwager vakkundig in elkaar gezet. Het studentenleven kan beginnen.

Een van mijn huisgenoten is tevens een jaargenoot, ondanks dat hij al een jaar in de flat woont. Hij heeft namelijk het voorbereidende jaar gevolgd, dat ik ook gedeeltelijk moet doen. Ik heb op het vwo wel examen Latijn gedaan, maar nog nooit een letter Grieks gelezen, dus daar moet ik voor worden bijgeschoold. Om studenten te lokken naar de theologiestudie is er een speciaal cursusjaar waarin studenten die geen klassieke talen hebben gedaan alsnog hun gebrek kunnen bijspijkeren. Ik ben een apart geval. Om nu een jaar lang alleen maar een paar uurtjes Grieks te doen per week daar word je alleen maar lui van, je begint maar gewoon aan je propedeuse en die Griekse lessen doe je er maar bij. Dus ik moet wel meteen aan de bak. Tot groot vermaak van classicus Schelhaas volg ik bij hem zowel klassiek Grieks als het koine Grieks waarin het Nieuwe Testament is geschreven. Ik krijg altijd honend de beurt met de opmerking: ‘Meneer Meints mag het proberen maar is zover nog niet.’ Toch heb ik mijn tentamen Nieuwtestamentisch Grieks eerder gehaald dan de bijscholingscursus.

In de Dr. Damstraat woon ik samen met twee andere theologen en een jongen die door omstandigheden uit huis is geplaatst en onderdak moest hebben. We hebben het prima naar onze zin. In het trappenhuis wonen enkele oudere gezinnen die geen kinderen meer thuis hebben en wij worden beschouwd als hun nieuwe kroost. Iedere week moet het trappenhuis schoon worden gemaakt en wij rouleren mee in het rooster. We bedenken zelfs een schoonmaaklied in het Kampers: ‘Wie moaken trapphueze skone, ja, ja, ja. Met vrau Kist, vrau Bast en vrau Christoffelsen. Ja, wie moake trapphueze skone, ja, ja, ja.’ Zo gooien we de emmers sop van driehoog naar beneden en zwabberen er al zingend achteraan. Het is de beste manier om de namen van je voormalige buren te onthouden. Ik zal ze niet gauw vergeten.

De huisgenoot, die ook jaargenoot is, kan niet koken dat wil zeggen, hij gaat ieder weekend naar huis waar zijn moeder hem dan een recept aanleert dat hij op maandagavond voor ons kan bereiden. Het is wel grappig te merken dat het zo werkt. Maar als hij op een maandag een verrukkelijke macaronimaaltijd maakt, geven we hem het advies om dit maar elke week klaar te maken, want het is wonderwel de lekkerste macaroni die ik ooit geproefd heb. Wij kijken er zelfs met z’n allen naar uit als we weer voor de macaroni kunnen aanschuiven.

Het is ook de eerste keer dat ik te diep in het glaasje kijk. Er is een dispuutsavond op mijn piepkleine kamertje. Ja, je staat er versteld van hoeveel mensen in een ruimte van 2,5 bij 4,5 meter gaan. De berenburg met jus smaakt prima, en de dispuutsgenoten hebben op een gegeven moment door dat ik niet helemaal normaal meer reageer. De sessie wordt afgebroken en ik word met een emmer naast mijn bed onder de lakens gestopt. Voor het geval dat! De volgende ochtend word ik met een barstende koppijn wakker, ik kan me nauwelijks nog herinneren wat er de avond daarvoor allemaal gebeurd is. Vaag staat me bij dat het erg gezellig was. In mijn kamertje zwerven nog de stille getuigen. Plichtsgetrouwd als ik ben, sta ik op, want ik heb immers college. Op de fiets merk ik dat de alcohol nog door mijn bloed giert maar de frisse buitenlucht werkt ontnuchterend.

Op college wordt me gevraagd hoe ik me voel. Prima, niks aan de hand. Toch blijk ik erg grauw te zien. Ik neem plaats achter in de collegezaal om me achter mijn medestudenten te kunnen verschuilen, voor het geval ik mijn ogen niet open kan houden. We hebben kerkgeschiedenis van professor Jelsma. Met zijn enorm grote gestalte en zwierende grote handen ondersteunt hij zijn betoog. Ik voel me toch een partij beroerd en heb het idee dat ik van mijn stokje ga. Ik heb het warm en moet kotsen, maar hoe en waar? Ik moet naar buiten, de deur is echter naast de professor, onopvallend naar buiten sluipen is onmogelijk. Als ik nu opsta kan ik niet in een rechte lijn naar de deur afdalen, laat staan de boel binnen houden. Rustig blijven, Jan. Het is zo pauze dan kun je weg, maar het college over de diverse kerkscheuringen lijkt wel eeuwig te duren. Als Jelsma voorstelt om even te pauzeren ben ik opgelucht. Ik probeer tussen de schuifelende studenten zo snel mogelijk het toilet te bereiken. Als dat ternauwernood lukt, spuug ik alle berenburg met de geconsumeerde hapjes in de pot. Bij het doortrekken denk ik: hè hè, dat lucht op. Ik spoel mijn mond een aantal maal, een boterzure smaak blijft mijn pupillen teisteren.

Het lijkt me geen goed idee weer terug te gaan. Ik laat mijn spullen in de collegezaal. Ik wil zo snel mogelijk naar buiten en naar huis om mijn roes uit te slapen. Ik vertrouw erop dat mijn huis- en klasgenoot mijn spullen wel meeneemt als hij merkt dat ik niet meer op het college verschijn. Hoe heb ik zo dom kunnen zijn om überhaupt naar college te willen…? Nooit meer neem ik me voor. Krijgt mijn moeder toch nog gelijk.

 

De onthullende strijkplank

Mijn ouders hebben de boerderij verkocht en zijn aan de rand van het dorp gaan wonen, zoals mijn vader het uitdrukt. Voor hen beiden begint een ander leven. Ze hoeven niet meer vroeg op om de koeien te melken of andere zwaar lichamelijke arbeid te verrichten. Bij het nieuwe huis moet natuurlijk wel een moestuin komen, want het telen van eigen groenten zijn ze zo gewend, en het geeft ze iets om handen. Toegegeven de groenten uit eigen tuin smaken toch veel lekkerder. Het liefst zou mijn vader nog wat kleinvee houden, maar daarvoor kan hij gelukkig zijn kennis delen met, en zijn hart ophalen bij een hobbyboer in de buurt.

Maar ze hebben nu ook tijd om eropuit te trekken. Dagelijks maken ze een behoorlijke fietstocht met z’n tweetjes als het weer het toelaat. Of ze gaan met de trein om de vrije reisdag van hun 65+-pas te gelde te maken. Zo komen ze ook weleens een dagje naar Hilversum. Mijn moeder kan slecht stilzitten en ze vraagt of ze nog iets kan doen, stofzuigen of een ander huishoudelijk klusje? Laat ik nu een bloedhekel hebben aan strijken. Ik weet dat het een noodzakelijk kwaad is, want de vouwen moeten toch uit een overhemd, dat staat een stuk verzorgder, maar ik heb er een broertje dood aan. Dus het aanbod van mijn moeder grijp ik met beide handen aan. Ik zeg dat er nog een strijk op me ligt te wachten. Ik geef eerlijk toe, als ik weet dat ze komt verzamel ik met alle liefde een grote berg strijkwerk die zij dan al keuvelend weg kan werken.

Nu heb ik op mijn verjaardag van vrienden een speciaal via internet bestelde strijkhoes cadeau gekregen. Op de hoes staat een bevallige jongeman, als je begint te strijken ‘smelten’ langzaam de spaarzame kledingstukken totdat hij uiteindelijk in Adamskostuum ligt te prijken. Wanneer ze spontaan de plank uit de gangkast pakt, schiet me te binnen dat ik iets vergeten ben. Maar het is te laat… Ze kijkt even naar de nieuwe hoes. ‘Wat was er mis met die ouwe met de bloemetjes?’

Ik verzin dat ik de bout op de plank heb laten staan toen de telefoon ging en dat ik er zo een gat in heb gebrand. Met een verhoogde hartslag breng ik haar de wasmand. Als de bout op temperatuur is, begint ze vol enthousiasme aan de klus. Het eerste overhemd verdwijnt over de man, die al klaarligt om opgewarmd te worden. Zal ik even boodschappen gaan doen? Even weg hier want dit wordt natuurlijk een dingetje. Maar ja weglopen helpt niet, ze zal er zeker later een opmerking over maken. Er valt gewoon niet aan te ontkomen. Ik moet de gifbeker leegdrinken, had ik maar beter moeten opletten! De enige truc is om haar af te leiden en dus aan de praat te houden. Nou is dat bij mijn moeder niet zo’n probleem. De linker voorkant is klaar, ze gooit de mouw over de plank en schuift de achterzijde van het shirt op het werkveld. Ik kijk angstig naar de plank. De seconden lijken voor mij uren… Nu is de achterkant glad, het moment om het overhemd op te pakken en om te keren. Gelukkig, de man op de strijkhoes heeft zich nog niet geheel ontkleed.

Mijn moeder strijkt vrolijk verder. Ik kan er eigenlijk niet langer bij blijven stilstaan en zet thee voor straks. Met een hoogrode kleur kom ik terug in de kamer. Mijn moeder is nog steeds druk bezig. Ze moet inmiddels wel iets gemerkt en gezien hebben. Tot mijn stomme verbazing geeft ze geen kick. Ze strijkt onbewogen de berg was weg en hangt tenslotte de overhemden op een stokje in de kast. Vlug klap ik de strijkplank in en verstop hem in de gangkast.

We drinken thee met z’n drieën. Wanneer zal ze beginnen? Wonderwel maakt ze er geen woord aan vuil. Doet ze het om de sfeer niet te verpesten of heeft ze het echt niet gezien, of beter heeft ze het niet willen zien? Ook bij het afscheid, later die dag als ik ze naar het treinstation breng, rept ze met geen woord over het strijkincident, wat ze normaliter wel zou doen als haar iets dwars zit. Ik kom er met een kloppend hart vanaf, maar zorg er in het vervolg wel voor dat het oude bloemetjesmotief om de strijkplank zit als mijn moeder op visite komt.