‘Wie goed doet, goed ontmoet,’ is het spreekwoord. Het is ook de naam van de kapperszaak waar ik de laatste jaren naartoe ga. Verwacht geen flashy kapsalon met neonlichten, spiegelwanden en rekken met shampoos, gels en andere haarverzorgingsproducten van hippe merken. Hier geen foto’s met trendy modellen en dito kapsels. Nee, het is meer vergane glorie. De kapsalon ziet er uit als een huiskamer. Alles is beige, een bankstel uit de jaren ’70 en planten die hun beste tijd hebben gehad. Het is een eenmanszaak en de kapper komt uit Georgië.
Eerste klant
Zaterdagochtend, het is nog vroeg en ik ben de eerste klant. Als ik binnenkom, hangt de kapper met zijn jongere vriendin op de bank. Moeizaam komt hij overeind. Hij nodigt me uit om plaats te nemen in de stoel bij het raam en slaat het helblauwe schort om me heen. Mijn benen zoeken naar steun van het houten bankje.
De vriendin vult een plantenspuit, geeft hem aan de kapper en neemt daarna weer plaats op de grote bank. Ze runt achter het kamerscherm een nagelsalon, maar al die keren dat ik hier kom, heb ik geen klanten gezien.
‘De oren bloot, hè?’ De kapper weet inmiddels hoe ik het wil hebben.
Goudkleurig
Op de spiegel voor me prijken allerlei visitekaartjes van kleine zelfstandigen die op deze manier reclame voor zichzelf mogen maken. Op het bijzettafeltje eronder liggen miniem de spullen die de kapper nodig heeft: kam, schaar en tondeuse, een grote en een kleine. De apparatuur is goudkleurig, maar de glans is ervan af. Daarnaast staat een kleimaquette van Tbilisi, de hoofdstad van Georgië en aan de andere kant een miniatuurfiets waarvan het voorwiel een klokje is, waarop ik de minuten zie verstrijken. Tegen de achterwand staat een echte fiets. Komt de kapper daarop elke dag naar zíjn werk?
De Georgiër heeft zijn eigen aanpak. Hier geen verplicht haarwassen voordat de knipbeurt start. Een plantenspuit is prima om de krullen nat te maken.
‘Blij dat je gekomen ben, want niet iedereen kan krullen knippen,’ zei hij bij onze eerste ontmoeting. ‘Ik ben vroeger dameskapper geweest, dus ik weet precies hoe ik het moet aanpakken.’
Voor hem is opscheren taboe, hij knipt alleen met een schaar.
Krullen
De eerste rode krullen vallen op het blauw. Al zijn ze niet meer zo kastanjebruin als ze ooit waren. Hij knipt me in stilte, ook wel prettig. Georgië hebben we in het verleden wel uitvoerig besproken en met het weer zijn we vandaag snel klaar. Het vriest maar er is voorjaarsweer op komst, de komende week. Ook het nonkapsel van Trump is al de revue gepasseerd.
‘Je bent lang niet geweest. Zeker dit jaar nog niet.’
‘Ja, dat klopt, ik denk dat het augustus was, de laatste keer.’ Ik kan met twee keer per jaar toe. Pas als het haar me gaat irriteren en voor m’n ogen valt, besluit ik naar de kapper te gaan. Zeker nu het vriest zit er geen model meer in en piekt het statisch alle kanten op.
Meditatie
Bij de kapper zitten is ook een soort meditatie. Een die in dit geval door een borrelende maag wordt onderbroken. Heeft de kapper nog niet ontbeten vanochtend?
Verder hoor ik het tikken van de wandklok en de verwarming die waarschijnlijk een half uurtje geleden is aangezet. Of moet misschien gelucht worden?
In de stilte groeit de zee van losgeknipte krullen. Als ik de kans krijg, kijk ik naar mezelf in de spiegel. Het ziet er kaal uit. De merkwaardige vorm van mijn gezicht negeer ik, evenals de onderkin waarop – voor mijn gevoel – nu ineens meer nadruk ligt. Verlies ik hiermee niet mijn (aantrekkings)kracht, gelijk Simson? Bijna heb ik spijt dat ik het zo rigoureus kort laat knippen.
Met de kleine tondeuse worden de haartjes op en in oren bewerkt, net als die in de nek. Het geeft een sensitieve rilling op de rug. Ik hoef hem zelfs niet meer te vragen om mijn wenkbrauwen bij te knippen.
Nogmaals controleert de kapper of het haar goed zit. ‘Ja, dat is oké,’ mompelt hij, terwijl hij de overgebleven haren tussen zijn vingers doorschuift. Aan de manier waarop hij om me heen schuifelt, merk ik dat hij ouder wordt en steeds moeilijker ter been is,
Contant
Binnen een kwartier is het gebeurd. Hij slaat het kappersschort van me af en de krullen vallen op het beige zeil. De vriendin pakt een bezem en verzamelt het haar in de hoek. Ik pak mijn portemonnee en reken contant af – pinnen kan hier niet. Ik heb een briefje van vijftig bij me, ik hoop dat hij dertig terug heeft. Met twee tientjes uit zijn broekzak lukt het.
‘Zo nu kan ik weer even vooruit,’ zeg ik terwijl ik mijn jas aantrek.
De kapper lacht. ‘Ik denk dat als jij thuiskomt, ze je niet meer zullen herkennen.’ Hij geeft me een snoepje, alsof ik een grote jongen ben geweest en braaf stil heb gezeten. Of maak ik er nu een meta-boodschap van en is het gewoon een aardige geste van de kapper?
Buiten is het koud. Ik trek de capuchon over mijn geknipte hoofd en stap op de fiets.