Om mezelf eens te trakteren en natuurlijk ook uit het oogpunt van bijscholing schrijf ik me in voor de cursus ‘De kunst van het kijken’. Schrijfster Manon Uphoff en haar dochter Iris van Vliet, scripteditor en filmdocent, geven zes avonden les in het Louis Hartlooper Complex in Utrecht over storytelling in film en televisieseries. Erg benieuwd verzamelen zich de kersverse leerlingen in de gang voor zaal 5 op de eerste woensdagavond in januari. Overal hangen prachtige zwart-wit posters van belegen filmsterren en er staan twee bakbeesten van oude projectoren. De klok tikt weg naar zeven uur. Manon heb ik al gespot, omdat ze een paar maal naar buiten is gekomen en naar beneden ging. De techniek blijkt de docenten in de steek te laten. Alles is geïnstalleerd voor het gebruik van de beamer, maar na het aansluiten van de laptop is er geen beeld. Uiteindelijk mogen we toch naar binnen. Elke stoel is bezet en ik zit vooraan. Manon legt uit dat er een probleem is en dat de technicus van het filmtheater is gebeld om het te verhelpen. ‘Sorry mensen, heel vervelend dit.’
Gelukkig is er wizzkid in de zaal die de juiste aanwijzingen geeft en het blauwe doek veranderd in de eerste sheet met de titel van de cursus. We zijn begonnen. Een voorstelronde volgt. Iedereen is op de een of andere manier beroepsmatig of privé geïnteresseerd in het vertellen van verhalen, in allerlei vormen.
‘Verhalen nemen ons mee naar een andere wereld. Lokken ons in tekst en beeld naar de bioscoop, naar de boekwinkel, naar Netflix. Maar waarom vinden we het ene verhaal zo verrassend, goed en prikkelend en stelt het andere ons zo teleur? Wat maakt eigenlijk een goede vertelling? En kijken we zelf wel aandachtig genoeg? Aan de hand van inspirerende beeld- en tekstfragmenten en kleurrijke voorbeelden uit geprezen films en series gaan we op zoek naar antwoorden op deze vragen,’ is de summiere cursusomschrijving. Zes avonden over: genre, personage, arena, dialoog, ritme, vorm en stijl van verhalen
Net zoals uiteindelijk de lezer het boek tot zijn recht laat komen, hebben we bij het kijken naar film ook een actieve rol. Al kijkend brengen we vanzelf een logisch verband aan. Dat hebben we jong geleerd. Kleine kinderen hebben al het vermogen om verhaaltjes op te bouwen. Ik – jij – en iemand buiten, dat is de oervorm van het verhaal.
Het zijn leerzame avonden en de vrouwen zijn goed op elkaar ingespeeld. Je merkt dat ze dit vaker doen. Als ik later een verhaal over ze lees in het weekendmagazine van de Volkskrant is het beeld me helemaal duidelijk. Moeder en dochter verdwijnen met liters koffie naar de zolderruimte en verschansen zich achter twee computerschermen om daar eindeloos filmfragmenten uit te zoeken voor hun schrijf- en scenariocursussen. ‘Uren kunnen ze daar zo zitten, eindeloos associërend, analyserend, over duisterheid, over vrolijkheid, over de ander (en dus over zichzelf), net zolang tot hun konten van hout zijn en de staafjes en kegeltjes in hun kop zowat in de fik staan, maar hun geest weer volledig is gerevitaliseerd.’ (citaat uit het VK-artikel).
Gelukkig komt daar voor ons dan een gedegen cursus uit voort met een duidelijke rolverdeling, dochterlief zorgt steeds dat de juiste fragmenten voor staan en vult aan als moeders iets is vergeten te vertellen.
Ik zal niet de gehele cursus voorbij laten komen, wellicht is het leuk om er zelf ooit eentje te volgen, maar op een bepaalde avond gaat het over het belang van dialogen. Een goede definitie van dialoog is moeilijk te geven. Het omvat meer dan alle conversatie tussen personages. In het Grieks betekent het ‘door spraak’ dia-logos. Ook monologen en gedachten en lichaamstaal, de non-verbale communicatie die personages gebruiken, vallen daaronder. Als schrijver of filmmaker moet je daar allemaal rekening mee houden. Een dialoog heeft meerdere functies. Het moet de actie in een verhaal opgang brengen en houden. Vaak gaat het over een beslissingsproces in het leven van de hoofdfiguur en wat daaraan vooraf ging. Je moet het aantrekkelijk maken voor je lezer. Door een dialoog te laten leven, kun je laten zien wat de sfeer is en hoe de personages zich voelen. Een dialoog zegt vooral iets over de relatie tussen de hoofdpersonages in het verhaal. Daarbij moet je als maker beseffen dat iedereen een eigen manier van praten heeft.
Manon komt met een mooie metafoor. Daar is ze goed in en ik kan ook iedereen haar laatste boek ‘Vallen is als vliegen’ aanraden over het misbruik door haar vader zonder het woord zelf te gebruiken. Van mij mag ze vanavond de Libris literatuurprijs 2020 winnen, maar dat geheel terzijde. Ze zegt: ‘Dialogen kun je zien als een ijsberg. Het werkelijke gesprek is het topje van de ijsberg, maar onder water zit het grootste gedeelte. Er zit nog veel meer onder de uitgesproken dialoog. Je hebt te maken met datgene dat niet gezegd wordt (unsaid): gedachten en gevoelens. Maar er is nog een diepere laag, datgene wat vermeden wordt (unsayable). Je kan niet alles zeggen, er zijn codes en afspraken wat je wel of niet kan zeggen, er zijn taboes. Je moet weten wanneer het wenselijk is te zwijgen. Je kan bijvoorbeeld niet zomaar over iemands handicap beginnen.’ Met al deze lagen moet je bij het schrijven van een dialoog rekening houden.
Aan het einde van de avond doet Manon een openbaring. ‘Tijdens schrijflessen merk ik hoe onervaren schrijvers zich kunnen vergalopperen met dialogen. Hoe houterig het is, of hoe tenenkrommend of niet-werkend. Wat mensen tegen elkaar zeggen werkt alleen als je daarin ook kunt weergeven wat ze niet tegen elkaar zeggen. Anders is het verloren ruimte invullen. Je moet je personages goed kennen om te weten wat ze niet tegen elkaar zeggen.’
Bij het schrijven van een filmscript werkt de scenarist vaak tot op het laatst aan de dialogen. Eerst bedenkt men wat is het verhaal, wat gaat er gebeuren, wie zijn de personages, hoe houden we het spannend? En later volgt pas de invulling van de dialoog.
Eigenlijk vliegen de twee lesuren voorbij en de docenten zouden wat mij betreft nog uren mogen doorgaan. Het is fijn om je aan hun analyses te laven.