Blog

Duurzaam vervoer

Sinds een aantal weken is er iets aan de hand in Hilversum. Eerst heb je het niet door, maar als je het weet en erop gaat letten dan gaat het je beslist opvallen. De eerste keer dat ik het merk is tijdens een fietsrondje. Ik kom van de hei af en neem een shortcut via een woonerf. Voor een garage staan ze: drie groene robuuste vervoersmiddelen. Ik denk nog wat grappig, allemaal hetzelfde en allemaal knal groen. Is iemand een verhuurbedrijf voor scooters begonnen? Maar waarom midden in een woonwijk? Wat een rare plaats. Verder besteed ik er geen aandacht aan, totdat ik de volgende dag op een trottoir, op een onverwachte plek, opnieuw een groene GO zie staan. Vanaf dat moment ben ik alert.

Op donderdag valt mijn oog op een artikel in de Gooi en Eembode. Een pagina over een nieuw initiatief in mijn woonplaats. De elektrische leenscooter van GO! Sharing om van A naar B te reizen. In plaats van de auto neem je de scooter. Het elektrische deelvervoer zorgt voor minder auto’s op de weg, minder CO2-uitstoot en minder drukte. Een goed idee zeker in mijn stad die best wel vaak last heeft van verkeersinfarcten. Zeker in de ochtend of avond als je de mediastad in of uit wilt.

Het Gooise verkeersbeleid is al jaren een probleem. Ben je hier niet bekend en moet je ergens in de binnenstad zijn met de auto dan wens ik je veel succes. Het is een kluwen van eenrichtingsverkeer. Als een automobilist stopt, zijn of haar raampje naar beneden doet en ten einde raad vraagt waar de Violenstraat is, moet je antwoorden: ‘U bent er vlakbij maar u had zojuist linksaf gemoeten, nu moet  u het hele rondje opnieuw rijden en dan goed opletten dat u de afslag, die hier net achter u ligt, niet weer mist.’ Om gek van te worden!

Nu dus de groene scooters, die al in meerdere steden gebruikt worden. Een initiatief om een gedragsverandering teweegbrengen van ‘iedereen een eigen voertuig’, naar ‘gebruik wanneer je het nodig hebt’. Het zorgt voor minder verkeersopstoppingen en het terugdringen van de ruimtebesteding voor parkeerplaatsen. Met deze scooters dragen gebruikers niet alleen bij aan een beter leefmilieu, het scheelt ook in de portemonnee: je hebt geen eigendomskosten en betaalt alleen per minuut die je reist, vanaf 23 cent.

Niet snel nadat de honderd scooters beschikbaar zijn, verschijnen er klachten op sociale media. Sommige mensen worden er gek van, want de ‘groene jongens’ duiken overal op, en staan op de meest vreemde plaatsen geparkeerd, waardoor ze de doorgang voor voetgangers of hulpdiensten belemmeren. Ze zijn zelfs al in een vijver ontdekt, maar dat zal vandalisme of dronkenschap zijn geweest.

Ik ken het leasesysteem van mijn laatste vakantie in Helsinki, maar dan met elektrische steps, die je ook overal tegenkwam, zag staan of liggen. ’s Avonds laat ging daar echter een busje door de stad om ze op te halen en naar een centrale parkeerplek te brengen. Gebeurd dat met de GO’s hier ook? Ik weet het niet, maar ik zie ze nu overal en elke dag. Je zou er bijna een Schallmaierverzameling van gaan aanleggen. Fotoredacteur Frank Schallmaier plaatst in de Volkskrant vaak een serie foto’s waarop dezelfde voorwerpen in verschillende situaties te zien zijn.

Zelf zal ik niet zo snel gebruik gaan maken van dit duurzame deelvervoer – zeker nu ik de fiets heb herontdekt – maar ze zijn populair bij jongeren. Bij navraag blijkt dat als je de app download je daarop kunt zien waar in jouw buurt de dichtstbijzijnde scooter staat. Je krijgt een code waarmee je de scooter kunt starten en je moet bij het achterlaten een foto uploaden van de parkeerplek waar je hem achterlaat.

Ik denk dat het voor de inwoners van Hilversum een kwestie van ‘even wennen’ is dat er her en der opvallende GO’s op het trottoir staan.

Eindelijk weer zwemmen

Het regen pijpenstelen. Natter kón het voorjaar niet zijn. Mijn voornemen om met de fiets naar de Zandzee te gaan, is meteen door het hondenweer om zeep geholpen. Geef toe je moet sportieve activiteit niet overdrijven.

Een beetje opgewonden parkeer ik mijn auto. De covidteststraat is verdwenen. Er is weer genoeg ruimte, maar ditmaal is het parkeerterrein gedeeltelijk onder water gelopen en moet ik een goed plekje uitzoeken om niet voordat ik een duik neem, natte voeten te krijgen.

O, wat heb ik naar deze dag uitgezien. Ik was bijna bereid om in de Vuntus in Loosdrecht te duiken om tussen de blubber en de vissen te gaan zwemmen, maar het seizoen was er niet na. Ik zou subiet door de kou bevangen zijn. Maar nu mag ik na vijf maanden en zes dagen het veilige chloorwater weer in.

Bij de deur word ik hartelijk welkom geheten. Ik noem mijn naam om een vinkje te krijgen. Je moet namelijk reserveren, er zijn maar vierentwintig plaatsen beschikbaar. Kom je niet en meld je niet af dan heeft dat gevolgen voor je volgende reservering. Tussen elke shift van een uur zit een kwartier om ondanks een verschillende in- en uitgang, niet te veel mensen elkaar te laten kruizen, vooral in de kleedruimten.

Ik volg de uitgezette route door het zwembad. Vlug kleed ik me om, ik ruik de vertrouwde lucht. Heerlijk! Met mijn kleding en tas onder de arm loop ik naar het vijfentwintigmeterbad. Ik leg mijn spullen op een bankje en zwaai naar de badmeester, die een eindje verderop loopt. Hij heeft een mondkapje voor. Later zie ik dat het een speciale is. De tekst erop luidt: Hieronder draag ik een glimlach.

Ik glij in de turquoise spiegel. De langzame baan. Brr, het is koud. Waarom wil ik dit? Ik maak mijn eerste slagen, het is een beetje onwennig. Meteen voel ik dat ik last heb gehad van een ontwrichte schouder, de armslag gaat moeizaam. Het is ook altijd wat, ga je fietsen dan heb je last van je knie, ga je zwemmen dan speelt de rechterarm en -schouder weer op. Ik hoop dat het snel bijtrekt.

Ik tel mijn slagen, vierendertig heb ik nodig om de overkant te bereiken, wat is er met mijn conditie gebeurd?

Door de golfslag van de medezwemmers loopt mijn oor vol. Normaliter kies ik altijd een tijdstip waarop het redelijk rustig is, maar nu had ik geen keuze. Elk tijdstip is goed. Ik schud het water eruit maar dat helpt niet, want meteen zit m’n oor weer dicht. Dan maar zwemmen in een afgesloten wereld, dat is ook wel lekker. Als kikkers bewegen we in de poel. We wisselen veel betekenende blikken naar elkaar. Iedereen straalt ‘we mogen weer!’ uit.

Bekende gezichten, vlug een praatje maar niet te veel tijd verliezen, want je hebt maar een uurtje. Grappig is dat de echte kletsmajoors hun streken niet hebben verleerd, de afgelopen maanden.

Het zwemmen blijft moeizaam gaan, ik moet er echt weer in komen. Mijn beenslag is venijnig, immers mijn beenspieren zijn door het dagelijks fietsen en wandelen getraind. De armen werken nu tegen terwijl ze altijd in het voordeel waren.

Ik houd de grote digitale klok boven de uitgang in de gaten. Ik ben altijd dol op mooie getallencombinaties. Dit keer zijn het 13:31:13, 14:00:14, 14:00:41. Bij 14:14:14 moet ik eruit.

‘Hoe ging het?’ vraagt de badmeester.

‘Heerlijk om eindelijk weer hier te zijn. Ik heb er zo naar verlangd. Ik werd gek van dat fietsen en wandelen.’

‘Je ziet er goed uit,’ complimenteert hij me. ‘Je kan zien dat je veel buiten bent geweest.’

‘Nou, dank je wel,’ zeg ik terwijl ik me vlug afdroog.

Ik inspecteer de rode kleur op mijn wangen als ik langs de spiegel loop. Zo zie ik er altijd uit, ik kan me niet voorstellen dat het van het vele buiten zijn is.

De kilometer heb ik niet gehaald, maar morgen gaat het ongetwijfeld alweer een stuk beter!

Eindexamen

Deze week ploeteren middelbare scholieren met hun eindexamen. Een stressvolle tijd voor de jongeren zelf, de docenten en de ouders. Zeker dit jaar, want hebben de leerlingen zich goed kunnen voorbereiden met al die Zoomlessen?

Ik wil zelf die periode voor geen goud over doen. In 1980 doe ik eindexamen VWO. Het is een erg spannende periode. Met mijn vakkenpakket – Nederlands, Engels, Latijn, Duits, Aardrijkskunde, Geschiedenis en Economie 1 – sta ik er niet slecht voor, maar als ijverige leerling ben je er nooit gerust op. Ik heb twee hoofdbrekers: Latijn, met name de vertaling en de sommen in de Economie 1-opgaven.

De bètavakken liggen mij niet. Een van mijn wiskundeleraren vindt dat ik een getallenfobie heb, dat is iets te ver doorgevoerd. Maar het is wel zo dat ik bij formules erg moet nadenken en als ik het trucje doorzie en het kan toepassen dan wordt er in het tentamen net een element veranderd waardoor ik het overzicht kwijt ben.

Ik heb een talenpakket zonder Frans, want die taal ligt me niet. Ik schrijf vaak fonetisch hoe je bepaalde woorden uitspreekt. Een fanatieke leraar verbetert de aantekeningen in mijn schrift in hoe de officiële notitie moet zijn. Maar dat helpt niet want ik weet hoe mijn eigen transscriptie moet klinken.

Het buitenbeentje in het pakket is Economie 1. Het is veel theorie, maar er moet ook altijd iets berekend worden. Bijvoorbeeld waardoor daalt de wisselkoers en hoeveel? Daarbij krijg ik weer te maken met die lastige formules. In de weken voorafgaand aan het centraal schriftelijk eindexamen oefen ik veel met de oude examens. Het mag niet mijn bottleneck worden. Ook neem ik nogmaals het beroemde economieboek van prof. A. Heertje ter hand. Want bij het eindexamen hoop ik door veel theorie te spuwen mijn foute rekensommen zoveel mogelijk te kunnen compenseren.

Eind april beginnen de eindexamens. De spits wordt afgebeten door Nederlands. Daarna volgt Latijn. Het is te hopen dat voor de te vertalen tekst een niet al te ingewikkeld gedeelte is uitgekozen. Het eindexamen is in het ijsstadion, de Trianthahal. We zijn die ochtend met een klein select gezelschap, zes leerlingen telt de Latijnse klas. We zitten helemaal achter in die enorme koude hal. Voor ons zitten de havoleerlingen die die ochtend hun Nederlands eindexamen doen. Ze kijken ons meewarig aan. Wat doen die gasten? Latijn vertalen met een woordenboek op de tafel? Hoe moeilijk kan dat zijn? Nou, best lastig met al die ingewikkelde vervoegingen. Dit alles onder het toeziend oog van de Latijnse lerares die haar breiwerk heeft meegenomen en af en toe ongegeneerd met een van de lange breipennen in haar oor zit te pulken. Wat wel een koddig gezicht is.

De tekst van Livius uit ‘Ab urbe condita’ gaat over het vinden van de juiste kandidaat voor het consulaat tijdens de Tweede Punische oorlog. Het is voor mij drie uur zwoegen. Er zijn zinnen waarvan ik geen soep kan koken. Gelukkig zijn er ook vragen over de tekst. Die kunnen me een eindje op weg helpen. O, het gaat over karaktereigenschappen van iemand, dat zijn vast die lastige, onbekende woorden. De vertaling hoeft niet voldoende te zijn, want ik heb enige compensatie opgebouwd met de schoolonderzoeken.

Van de voorbereiding op het economie-examen is een herinnering blijven hangen. De troonsopvolging van Beatrix valt midden in de examenperiode. Aan de keukentafel oefen ik de sommen uit de oude tentamens, terwijl ik op de televisie naar de rellen in Amsterdam kijk. Deze historische gebeurtenis wil ik natuurlijk niet missen. Krakers hebben op de kruising tussen de Kinkerstraat en de Bilderdijkstraat een leegstaand kantoorpand bezet. De mobiele eenheid is fors uitgerukt. In plaats van een volksfeest op deze bijzonder Koninginnedag wordt de inhuldiging in de Nieuwe Kerk omlijst met veel rookbommen en waterkannonnen. Het lijkt wel oorlog in de hoofdstad.

Na de examens volgt het lange wachten… Tot uiteindelijk het verlossende telefoontje komt dat ik ben geslaagd. Voor beide vakken heb ik met moeite op de eindlijst een zesje bij elkaar kunnen sprokkelen. Ik ben opgelucht! Een feestweek breekt aan. Het is ook het einde van een onbezonnen tijd. Het begin van een nieuwe periode: het studentenleven.

Verstopping

Herken je dat? Soms kun je in de ochtend maar moeilijk op gang komen. Je weet dat er veel gedaan moet worden, maar toch. Ik staar naar mijn to-dolijstje waarmee zal ik beginnen? Ik loop naar de keuken, zal ik de afwas doen? Nee, dat kan wachten. Ik neem plaats achter de laptop om iets op te zoeken. Een irritant geluid trekt mijn aandacht. Ik sta op en kijk naar buiten. De helft van de struiken uit de voortuin ligt op het trottoir. Een jongen is driftig aan het graven met een oranje Hitachi. Er ligt een gleuf naar de voormuur. Wat nu weer? De riolering is verstopt.

Even later arriveert een tankwagen om de boel leeg te zuigen. Uit voorzorg sluit ik mijn raam tegen de stank en probeer me weer te concentreren op mijn werk. Tevergeefs. De jongen is met een grote sloophamer het oude rioolputje aan het slopen. Hij doet het in zijn eigen tempo. Af en toe leunt hij op zijn hamer en inspecteert een opkomende blaar in zijn hand. Met de grijper van de graafmachine probeert hij de stenen afvoerbuizen en de resten van het putje op het trottoir te leggen.

Inmiddels is de zon gaan schijnen. Ik krijg nog minder zin in mijn eigen werkzaamheden en besluit in het zonnetje een vaktijdschrift door te nemen.

‘Hey Aartje, hoe gaat het hier?’ Een collega in een geel hesje brengt nieuwe rioolbuizen. Hij zit nog half in het busje en is druk bezig met zijn mobiel. Het is een praatjesmaker, blijkt al snel. De harde werker heeft zijn jas uitgetrokken en veegt het zweet van zijn voorhoofd. Een van de nieuwe buizen zaagt hij op maat. ‘Zeg, zou jij ook niet eens wat doen?!’ roept hij naar zijn collega.

Prima, lekker assertief. Daar houd ik van. Nauwelijks een reactie bij het gele hesje. Hij vertelt dat zijn nieuwe vriendin dit weekend voor het eerst gaat kennismaken met zijn ouders. Aart zaagt stug door.

‘Ik ben erg benieuwd, ze heeft een behoorlijk Twents accent. Ik denk dat mijn ouders daar wel van zullen schrikken.’

Aart reageert niet, maar overhandigt hem de zaag. ‘De volgende mag jij doen.’

De mobiel gaat zowaar in de broekzak en de collega lijkt aan het werk te gaan. Maar dat duurt niet lang.

‘Ik heb trek.’ Snel tovert het hesje zijn telefoon tevoorschijn en ontdekt dat er op tweehonderd meter afstand een McDonalds is. Hij laat er geen gras over groeien en stapt in het busje. Aart heeft hopelijk ook zijn bestelling doorgegeven terwijl hij op zijn knieën in het zand ligt om de schakelstukken te bevestigen.

U begrijpt van mijn eigen werk is weinig terechtgekomen. Alleen dat ik in no time deze anekdote voor mijn wekelijkse blog heb geschreven. On the spot, zogezegd, terwijl het allemaal onder mijn balkon gebeurt. Ik hoef alleen maar te luisteren en te observeren en dat is mij wel toevertrouwd. Ik krijg het zelfs een beetje warm van dit stukje riooljournalistiek!

Inmiddels zit Aart op de machine te wachten op de frituur. Ook hij is zijn berichtjes aan het checken. Het gele hesje blijft wel erg lang weg. Arme Aart, ik heb met hem te doen. Eindelijk is het busje terug. Aart vertelt wat hij allemaal gedaan heeft. Geel werpt een goedkeurende blik en zegt dat ze kunnen eten. De mannen gaan in het busje zitten en nemen de tijd voor hun lunch. Ook ik smeer een bammetje. Uiteindelijk hoor ik weer het schrapende geluid van een schop. Met vereende krachten dempen ze samen de gleuf rond de nieuwe buizen.

‘Pff, ik krijg het er warm van,’ zegt het gele hesje. ‘Mijn poriën beginnen te tintelen.’

En ja hoor het shirt gaat uit. Een flinke schakelketting blinkt in het zonlicht en hij heeft een beetje McVet om de navel en zijn jonge heupen.

‘Wordt je geil van mijn goddelijke lichaam?’ vraagt hij.

Aart reageert niet.

‘Heb je haar op je borst?’

Aart spit rustig door.

‘Ik heb haartjes rond mijn tepels, dat is kut, joh,’ zegt hij vervolgens terwijl hij over zijn maagdelijke borstkas wrijft.

Aart heeft een blos op zijn wangen maar dat zal van de inspanning komen.

Zo goed en zo kwaad proberen de jonge mannen de rozenstruik en andere planten die ruw zijn verwijderd terug te planten.

‘Als er nou een lekker wijf hier rond zou lopen dat zou dit werk een stuk aangenamer maken,’ grapt de praatjesmaker.

Aart laat zich niet van de wijs brengen. De doornen van de rozen zorgen voor een probleem. ‘Arno, help es, houd deze eens vast dan kan ik de grond eromheen een beetje aanstampen.’

‘Ik ben met m’n eigen ding bezig, hoor,’ is de reactie van de blote bast.

‘Toe, kom hier!’

Met zijn schop houdt Arno dan toch de prikkende struik tegen, terwijl Aart de grond aanstampt. Voor een andere grote struik graven ze nog wel een gat, maar de wortels zijn dusdanig gekortwiekt dat ik het ergste vrees. Het zijn geen hoveniers in hart en nieren, die riooljongens. Met de Franse slag fatsoeneren ze de omgewoelde tuin een beetje.

Klokslag drie uur laden ze het puin van de oude rioolbuizen in de aanhanger en manoeuvreren de Hitachi erop. Aart is nog zo goed om het trottoir aan te vegen. De klus is voor het weekend geklaard en mijn buren kunnen weer gebruikmaken van hun toilet. Ik vrees echter dat de rozenstruik en de andere planten als verloren moeten worden beschouwd.

Rampdag

Een prachtige zaterdag in mei. Ik ben gespannen, vanavond is het Eurovisiesongfestival in Stockholm. Linda Wagenmakers vertegenwoordigt ons land met ‘No Goodbyes’. De laatste keer dat het festival in Zweden werd gehouden won Teach In met ‘Ding-a-dong’. Hoe leuk zou het zijn als we vijfentwintigjaar na dato opnieuw zouden winnen.

Maar eerst moet er nog gewerkt worden vandaag. Ik ben volop bezig met de opnamen voor Waterwerk. Een negendelige serie reportages voor TELEAC over actuele ontwikkelingen in de maritieme sector in Nederland waarin werk en loopbaan centraal staan. Met een aantal collega’s hebben we de verschillende sectoren verdeeld en ik doe de items over de toeristische aspecten van de watersport.

We – regie, camera en geluid –  verzamelen op de apenrots – het pand van United – tussen Hilversum en Bussum. Ik laat mijn eigen auto achter in de garage en stap in bij het ENG-busje. We zijn goedgemutst, want we gaan varen op de Nieuwkoopse Plassen met een elektrobootje. Ineke Tatje neemt ons mee de plassen op en ze vertelt enthousiast over de milieuvoordelen van de zogenaamde fluisterbootjes en de diverse vaarroutes door beschermd natuurgebied. Het prachtige laagveenmoeras is een pareltje in het Groene Hart. Je waant je in een andere wereld zo tussen het riet. Het is een heerlijke draaidag, wat kan werk soms toch leuk zijn!

Ik merk dat ik aan het verbranden ben, ondanks de factor 50 die ik deze ochtend op mijn lijf heb gesmeerd.

Als we na vieren terugkomen in Hilversum, heerst er een ongewone drukte bij het uitgiftepunt van United. Normaliter is het in de weekenden vrij rustig. De jongen die onze spullen in ontvangst neemt zegt: ‘Hebben jullie het dan niet gehoord? Er is een grote ramp in Enschede, iets met een vuurwerkopslag.’

Thuis zet ik meteen de televisie aan, en val in de eerste amateurbeelden van de ramp. Het mooie weer heeft iedereen naar buiten gelokt. Mensen kijken naar de witte rook die boven de huizen hangt, je hoort her en der wat ploffen, totdat de hel losbreekt en het vuurwerk en de brokstukken letterlijk over de hoofden van de toeschouwers heen vliegen en iedereen een veilig heenkomen zoekt. Met grote verbazing kijk ik ernaar, hoe is dit mogelijk? De rest van de middag volg ik de updates en hoor dat er tientallen doden zijn. De wijk Roombeek is volledig verwoest en lijkt wel een oorlogsgebied. https://youtu.be/cwZ6Lou3uN8

Om negen uur ’s avonds schakel ik naar het Eurovisiesongfestival. Enigszins nerveus. Linda treedt als tweede deelnemer op. Het lied is geen dijenkletser, maar de show eromheen valt zeker op. De jurk die Jan Aarntzen voor Linda heeft ontworpen is bijna podium vullend. Onder het zwart-witgeblokte plastic zitten twee dansers verborgen die er op een gegeven moment onder vandaan komen. Een ware metamorfose! Daarna huppelt Linda verder in een glimmend zilveren raffia jurkje. Bij de nationale voorronde was de act een enorme verrassing, maar nu een paar maanden later is de surprise er wel van af. Gelukkig worden de hoge noten gehaald en struikelt niemand over de lappen textiel die op het podium liggen. https://youtu.be/GOy1tizCWhU

Zo rond de klok van tien uur, de latere winnaars de Olsen Brothers moeten net aan hun optreden beginnen, gaat het scherm op zwart. De netmanager vindt dat gezien de ernstige situatie in Enschede het niet gepast is het liedjesfestival verder uit te zenden. Linda zelf wordt kort voor de puntentelling op de hoogte gebracht van de situatie in eigen land. Ze besluit bij een eventuele victorie niet meer op te treden, maar dat is ook niet nodig. Linda eindigt als dertiende, alsof het zo moest zijn op deze rampdag.

 

Herdenken

auteur Henriëtte van 't Woud geeft les over WO2

Op 4 mei staan we weer stil. We gedenken. Herdenken wij enkel de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog? Of gaan onze gedachten onvermijdelijk ook uit naar hen die nu lijden onder oorlogsgeweld en vervolging of daarvoor op de vlucht zijn?

Deze week horen, zien of lezen we veel verhalen over WO2. Dat is goed! We moeten de geschiedenis levend blijven houden door te verhalen over toen. Arnold Grunberg verwoordt het belang van herdenken in zijn lezing in de Nieuwe Kerk vorig jaar treffend: ‘Zeggen het verleden wel te kennen, is weigeren er kennis van te nemen.’ De koning deed er nog een schepje bovenop. ‘Oorlog werkt generaties lang door. Nu, 75 jaar na onze bevrijding, zit de oorlog nog steeds in ons. Het minste wat we kunnen doen is: niet wegkijken. Niet goedpraten. Niet uitwissen. Niet apart zetten. Niet ‘normaal’ maken wat niet normaal is. En: onze vrije, democratische rechtsstaat koesteren en verdedigen. Want alleen die biedt bescherming tegen willekeur en waanzin.’

Vorig jaar herdachten we noodgedwongen op afstand van elkaar. Een jaar later doen we hetzelfde. Normaliter herdenken we overal in het land in de buurt van oorlogsmonumenten. Als het mogelijk is worden daarbij oorlogsslachtoffers uitgenodigd, zij die het aan den lijve hebben meegemaakt. Hun aantal wordt echter steeds kleiner. Maar de oorlog is in veel families nog altijd aanwezig omdat oorlogsleed generaties lang doorwerkt. Om herdenken een nieuwe impuls te geven is het nodig dat ook nieuwe mensen geïnspireerd worden tot deelname. Dat gebeurt de laatste jaren ook bij de Nationale herdenking op de Dam. Jongere generaties vertellen over wat een familielid van een oudere generatie heeft meegemaakt. De persoonlijke relatie die mensen hebben met de Tweede Wereldoorlog geeft lading aan het herdenken.

Een mooi voorbeeld van gedenken in de zin van het weer in het heden halen van wat vroeger gebeurd is, op zo’n manier dat het een plaats krijgt in ons leven nu, vind ik Henriëtte van ’t Wout. Zij schreef twee jaar geleden het kinderboek Uit de rij (Uit de rij – Home). Daarin vertelt ze het waargebeurde verhaal van Daniël Franschman, haar schoonvader die in de Tweede Wereldoorlog als Joods jongetje opgroeide in Amsterdam. Toen het steeds gevaarlijker voor hen werd, ging hij met zijn ouders onderduiken. Maar ze werden verraden en kwamen zo in De Hollandsche Schouwburg terecht. Van daaruit werden de Joden gedeporteerd naar diverse concentratiekampen.

Het prachtig geschreven verhaal leent zich uitstekend als lesmateriaal in de bovenbouw van de basisschool, groep 6-8. Tijdens de gastlessen vertelt Henriëtte op eenvoudige wijze hoe de oorlog is begonnen en de holocaust zich ontwikkelde. Over de Jodenster, de razzia’s, het onderduiken, de deportaties naar concentratiekampen. Daarnaast vertelt ze hoe in Amsterdam de Joden in De Hollandsche Schouwburg werden verzameld en van daaruit werden weggevoerd naar de diverse kampen. Maar ook komen de dappere daden van het verzet aan bod en de lessen die we uit deze gruwelijke tijd kunnen leren.

Er is tijdens de les veel interactie met de leerlingen. De kinderen krijgen de ruimte om zelf te vertellen over wat zij hebben gehoord of hebben geleerd over de oorlog. Het is een mooie vertaalslag naar de huidige generatie. Op die manier wordt er een appel gedaan op het gevoel en komt het verhaal van een jongetje in de Tweede Wereldoorlog wel erg dichtbij. Pas als jongeren herdenken als zinvol ervaren kan het gaan passen bij wie zij willen zijn.

Als we morgen stil zijn komt misschien die ongemakkelijke vraag op: Wat zou ik toen gedaan hebben? Maar ook: wat kan ik nu doen? Zo wordt gedenken ook een aansporing om nieuwe misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen. De volgende dag zal dan wellicht met meer gevoel van nut, waarde en plezier, de vrijheid gevierd kunnen worden.

Mijn eerste prik

Vandaag is de grote dag. Ik krijg mijn eerste prik. Gisteravond was ik bezig eten te koken toen de mobiele telefoon ging. Ik nam formeel op met ‘Goedenavond met Jan Meints’ omdat ik niet meteen het nummer herkende. Het bleek mijn huisarts te zijn. Opgewekt vertelde ze me dat ik dit jaar zestig word en daarom in aanmerking kom voor vaccinatie. Dat aanbod nam ik met beide handen aan en vervolgens zei ze me dat ik morgenmiddag tussen 15 en 17 uur in de Bethlehemkerk werd verwacht. Blij verrast nam ik afscheid.

Ooit had ik wel eens opgezocht wanneer ik aan de beurt zou zijn – inderdaad april – maar dat was voordat het vaccinatiecircus in een drassige polder terechtkwam, omdat de schema’s veranderden, vaccins niet werden geleverd, vaccinaties stop werden gezet of groepen voorrang eisten. Dus had ik dat uit mijn hoofd gezet, als ik ergens voor juli gevaccineerd zou zijn, was ik al content. En zie daar dit onverwachte bericht. De weg naar meer vrijheid. Krijg ik dan toch snel toegang tot zwembad en filmtheater?

Van tevoren had ik van mijn zus de tip gekregen om twee uur voor de vaccinatie twee paracetamols in te nemen en dat om de vier uur te herhalen om eventuele bijwerkingen, zoals koorts of hoofdpijn tegen te gaan. Ook vertelde ze dat ik nog wat vragen moest beantwoorden zodat ik gewapend met mijn leesbril naar de kerk ging. Daar stond tot mijn verbazing geen rij. Ik werd hartelijk welkom gegeten door mijn huisarts. Ze overhandigde mij een vragenlijst, nadat ik alles met nee kon beantwoorden, verwees ze me direct door naar de tafel waaraan de prik werd gezet.

Nogmaals vroeg de prikster of ik geen bloedverdunners slik, wat niet het geval is en na mijn linkerarm slap naast mijn lichaam te hebben gehangen ging de eerste prik AstraZeneca erin. Vlak naast het litteken van de pokkenprik uit mijn jeugd. Daarna heb ik een kwartiertje voor mezelf om te mediteren op een stoel en de schaarse glas-in-loodramen in de kerk te bestuderen. Je merkt dat er altijd mensen zijn – vooral mannen valt me op – die geen besef van tijd hebben, of geen rust in hun kont. Na een aantal noodzakelijke telefoontjes pakte de man die voor mij zijn prik had gekregen zijn boeltje bij elkaar en verdween. Hij heeft hooguit negen minuten gezeten. Daarentegen gebruikt een echtpaar de verplichte wachttijd om selfies te maken. Ik heb trouw mijn tijd vol gemaakt, voelde me gelukkig prima en verliet de kerk.

Het beeld van een obstakel op mijn fietstocht eerder die dag kwam naar boven. Opeens ging door deze vaccinatie de opklapbrug naar beneden en kon ik redelijk gemakkelijk oversteken naar de overkant, terwijl in het water velen peddelen om de overkant te bereiken of lijdzaam aan de oever al maanden op hun vaccin lagen te wachten. Anderen riepen: ‘Ik wil geen AstraZeneca, geef me Moderna of Pfizer, ik wil zelf kunnen kiezen! Antivaccers schreeuwden nog het hardst. ‘Doe het niet!’

Niet dat aan de andere kant van de brug een geplaveide weg klaar ligt, nee. Ze zijn druk bezig een nieuwe laag asfalt aan te brengen, dus de weg naar de vrijheid is geen geëffend pad.

Reikhalzend heb ik uitgekeken naar deze prik. Het helpt tegen zelf ziek worden, maar ook tegen het besmet raken van de ander. Ik moet me nog wel houden aan de basisregels: afstand houden, handen wassen en mondkapjes dragen. Het mag misschien in de volksmond een vaccin met een smetje zijn, een soort B-keuze, maar ik had niet echt een alternatief, het was dit of heel lang wachten en daar had ik echt geen zin in.

Ik ben opgelucht, maar ook benieuwd hoe mijn lichaam zal reageren. De nacht is niet anders dan anders. Rond twee uur word ik zwetend wakker en kan ik na een plaspauze de slaap moeilijk voortzetten. Ik sudder een beetje tot de ochtend. Geen opvallende klachten, ja je voelt dat je een prik hebt gekregen, maar dat is het dan ook. Voor de spiegel merk ik dat het minieme pleistertje er nog op zit, wellicht dat ik dat voelde. Grappig is dat het gaasje niet op de prik zit, blijkt uit het rode puntje op het hechtgedeelte. Ik neem uit voorzorg nog een paracetamol en hervat mijn dagritme.

Geen flauw idee wat er momenteel allemaal in mijn lichaam aan de gang is. Welk gevecht er wordt geleverd de komende twee weken. Wat ik weet: na twee prikken ben ik echt gevaccineerd. Dat is begin juli. Tenminste, dan krijg ik de tweede dosis. Maar omdat het AstraZeneca is, ben ik dan niet volledig, maar voor 60 tot 80 procent beschermd. Wat betekent dat? Hoe kun je daar naar leven? Kan je je minder vrijheid permitteren? Mag ik in plaats van 1,5 meter dan tot op 50 centimeter van mijn vrienden komen? Of mag ik een van de twee wel zoenen, de andere niet? Ach, de eerste stap is in ieder geval gezet. Er is licht in de tunnel.

Het boerenbedrijf

De afgelopen maand kon je op maandagavond kijken naar de documentaireserie De Boerenrepubliek. Dit mooi gemaakte vierluik pendelt tussen de mond-en-klauwzeeruitbraak twintig jaar geleden en het heden, waar de stikstofcrisis de boeren als een bijbelse plaag beproeft.

Ik moet vaak denken hoe mijn vader – zaliger, hij zou vandaag 95 zijn geworden – naar deze serie zou hebben gekeken. Als boer in ruste bleef hij zijn collega’s met grote belangstelling volgen. Toen Yvon Jaspers voor de boeren op zoek ging naar een vrouw, keek hij niet naar de mogelijke partners maar vooral hoe de boer zijn bedrijf runde en hoe de oogst erbij stond. Of iemand goede melkkoeien had, kon hij in een oogopslag zien.

Deze documentaire over de stand van de agrarische sector zou hij zeker hebben gevolgd. Sinds de Tweede Wereldoorlog werden de boeren het pad van hyperefficiëntie, massaproductie en export opgejaagd. Keuterboeren zijn opgeofferd aan schaalvergroting, opgezweept om alsmaar meer te produceren tegen minimale kosten. Het ging ten koste van de natuur, maar ook van henzelf. Door immense investeringen zijn ze nu de efficiëntste agrariërs van de wereld geworden, maar bij de minste of geringste tegenslag zijn zij het die de rekening betalen. Geen wonder dus dat ze van tijd tot tijd per tractor oprukken naar Den Haag.

Mijn vader had een klein boerenbedrijf en hij was er trots op. Ook hij voelde de hete adem van alles moet groter en meer in zijn nek, maar hij kon mede omdat hij wist dat er geen opvolger klaarstond, zijn bedrijf op zijn eigen manier blijven runnen. In zijn geval met paard en wagen en zo’n twintig melkkoeien. Hij wilde niet dat hij moest investeren en alles op zijn bedrijf zou roepen: ‘RABOBANK, RABOBANK!’ Dat heeft hij kunnen volhouden tot hij om gezondheidsredenen in 1987 zijn bedrijf moest verkopen. Op de boerderij kwam een burger uit Assen te wonen. De koeienstal werd een opslag voor caravans en het land ging van veeteeltbestemming over naar akkerland, gekocht door naburige boeren.

Veertien jaar later brak de MKZ-crisis uit. De koeienziekte sloeg hard toe en leidde tot het preventief ruimen van 270.000 – veelal gezonde – dieren. Mijn vader volgde destijds met grote interesse de ontwikkelingen, en hij zal blij geweest zijn dat dit leed hem bespaard is gebleven. Er is geen groter verdriet dan lijdzaam moeten toezien hoe gezonde koeien, waar je jarenlang mee hebt gewerkt, die je bij naam kent, en die voor je boterham zorgen, je boerderij moeten verlaten en afgemaakt gaan worden. Dat zag je ook goed en invoelbaar in de serie: hoezeer de boeren verbonden zijn met de grond en hun dieren. De pijn van de ruimingen was nog steeds af te lezen van de gezichten.

Ik begrijp dat verdriet ook wel. Ik ben blij dat ik niet voor het boerenbedrijf gekozen heb. Nu kan ik met een bepaalde nostalgie naar de foto’s kijken waarop ik samen met mijn vader stikstof strooi om de akker vruchtbaar te maken! Nu doet diezelfde stikstof de boeren de das om. Ik ben ervan overtuigd dat het zo niet verder door kan gaan en dat er iets moet veranderen in het landbouwbeleid. Het aantal boeren is met de helft afgenomen maar het aantal dieren is gelijk gebleven. De decennialange intensivering van de veehouderij is aangemoedigd door de politiek en de agro-sector.

Ik denk dat we terug moeten naar schaalverkleining en een andere aanpak. Zoveel dieren op een klein oppervlak kan niet goedgaan. De intensieve veeteelt is kwetsbaar voor het verspreiden van virussen. Bij de MKZ-crisis ging het om zieke dieren, die gered hadden kunnen worden door een massale vaccinatie, maar ja dan ging de totale export verloren omdat de ingeënte dieren niet meer verkocht mochten worden voor de internationale slacht. Kortom het geld ging spreken. Jaren later brak de Q-koorts uit die ook ernstige gevolgen had voor de gezondheid van mensen. En met de huidige pandemie staan we allemaal in de rij om gevaccineerd te worden omdat ergens een COVID-virus van dier naar mens is overgesprongen. Je zou toch niet willen dat ons land de oorzaak is van een volgende epidemie?

Zet de innovatieve kracht van de Nederlandse landbouw en de alternatieven die er zijn, in voor kwaliteit, niet voor kwantiteit. De meerderheid van de boeren wil veranderen of is al bezig, maar zit klem in een steeds intensiever en desastreuzer landbouwsysteem. De sector is gemangeld tussen politieke besluiteloosheid, bestuurlijk onvermogen, grijpgrage banken en machtige multinationals. Je kunt de boeren niet voortdurend op kosten blijven jagen en een paar jaar later met nieuwe regels en maatregelen komen die weer een totaal andere kant opgaan. Er moet duidelijkheid komen. Wees daarom zuinig op onze (jonge) boeren. Beproef de alternatieven en streef niet langer naar meer en groter!

Uit

Het is zaterdagavond. Ik woon nog niet zolang in Hilversum en ben op zoek naar vertier en nieuwe vrienden. Ik besluit mijn geluk te beproeven bij So What, de homobar aan het spoor. Wellicht ben ik te vroeg, want in het kleine kroegje is het niet druk. Overwegend vrouwelijke clientèle en iemand die bij de deur aan de gokkast zit. Het deuntje werkt op mijn zenuwen. Af en toe rinkelt er wat geld in het laadje. Ik zit aan de bar en volg de barman bij zijn werkzaamheden. We wisselen wat algemeenheden uit als ik een tweede biertje bestel. Zo af en toe druppelt er iemand binnen.

De barman laat de pooltafel in de vloer zakken en zet de discolichten aan. Er mag gedanst worden. Het animo is niet groot. Ik heb het gevoel dat dit hem vanavond niet gaat worden. Drink mijn glas leeg en reken af. Als ik de buitendeur wil openen beland ik in een groepje jolige jongemannen. ‘Hé, waar gaat die mooie krullenbol naartoe?!’ roept een enthousiast. Een ander verspert me de weg. Net als ik wil zeggen dat ik het wel gezien heb hier en naar huis ga, zegt een ander. ‘Doe niet zo flauw, we zijn er nu, kom drink nog een biertje met ons.’

Vrij snel krijg ik een vaasje in mijn handen gedrukt. Plotseling is er leven in de brouwerij. Ik moet het enthousiaste onthaal nog even laten indalen. De vriendengroep is een aangename verrassing. We keuvelen en drinken in een rap tempo. Ik merk dat een van de mannen meer dan normale interesse in me heeft. Na de melding voor de laatste ronde hapt hij toe. ‘Ik denk dat wij eens snel met elkaar uit eten moeten gaan,’ zegt hij bijna dwingend. ‘Het is jammer dat ik morgen in Duitsland heb afgesproken anders zouden we mooi ergens kunnen dineren.’

Ik denk nou die laat er geen gras over groeien. ‘Er zitten nog meer dagen in de week,’ riposteer ik. ‘Daar heb je gelijk in. Maandagavond dan?’

Ik ben een beetje verbouwereerd, die wil echt graag. Ik zeg dat het goed is. ‘Mooi als je me je adres en telefoonnummer geeft dan kom ik je maandagavond ophalen.’

Op de fiets naar huis denk ik, wat een bijzondere avond maar zijn de restaurants wel open op maandag? Verder maak ik me er niet zo druk om. Maandag heb ik eerst nog een volle agenda qua werk. Ik heb in Brabant allerlei voorgesprekken voor een tv-programma. Het loopt uit en als ik ook nog in de avondfile terechtkom vraag ik me af of ik wel op tijd thuis ben.

In de straat voor het studentenhuis zie ik een donkergroene sportwagen staan met een open dak. Dat zal hem toch niet zijn? Ik hoopte dat ik nog even tijd zou hebben om me te kunnen douchen. Als ik de wenteltrap op wil lopen, zie ik dat hij een praatje maakt met mijn huurbaas, die onder het pand een bloemenzaak heeft. Ik steek mijn hand op, maar loop door naar boven. Kan ik in ieder geval nog even vlug naar de wc. Ik heb nog niet doorgetrokken of ik hoor de bel.

Even later zit ik naast hem in de Mazda 5, inderdaad de groene sportwagen cabrio. Mijn krullen waaien in de wind en ik vind het op deze voorjaarsavond best wel fris. Een ander zou het misschien schitterend vinden en alle nieuwsgierige blikken willen beantwoorden met een gulle armzwaai, ik heb de neiging om in elkaar te kruipen. Als we maar geen bekenden tegenkomen!

We racen naar Breukelenveen, een goede vriendin van hem heeft daar een restaurant. Volgens mij heeft hij dit speciaal geregeld, want we zijn de enige klanten. Na het voorgerecht, schuift de vriendin aan, ze is nieuwsgierig. Het voelt als een soort ballotage. Bij het toetje komt ook de kok uit de keuken, zijn privédienst zit erop. Vanaf de bar houdt hij me nauwlettend in de gaten. Met z’n vieren nemen we nog een afzakkertje.

Op de terugweg blijft de kap open, ik trek mijn jas een beetje verder dicht. Gelukkig is het nu donker.

‘Heb je het koud?’ vraagt hij.

‘Ja ik ben meestal warmbloedig, maar ik vind het nu wel een beetje kil.’

‘Oh dat belooft wat, ik houd wel van warmbloedige types,’ flirt hij terug.

Jan, nu moet je het zeggen, denk ik. Hier in deze auto terwijl de wind om je hoofd giert. ‘Ik vond het een leuke avond, heb heerlijk gegeten, maar ik denk niet dat er een click is tussen ons.’

Zo dat is eruit. Ik wil straks zo snel mogelijk uit deze cabriolet kunnen stappen en geen gedoe meer op mijn kamer. Even laat hij het gaspedaal los en kijkt me aan. ‘Oh dat vind ik jammer, ik dacht dat…’ De rest kan ik niet verstaan door de wind.

Voor mijn huis geef ik hem een vluchtige zoen en stap snel uit. Hij kijkt me na terwijl ik de steeg inloop, ik voel zijn ogen branden. Gelukkig hoor ik toch met veel kabaal de sportwagen doorrijden.

Paaseieren

Het is Tweede Paasdag. Komen de eieren al uw keel uit? Waarom die eieren schilderen en verstoppen, dat paasbrood en een paashaas?

Bij mijn vader thuis eten ze met Pasen alleen maar eieren. Mijn oma kookt ze in een enorme grote pan en de kunst is om zoveel mogelijk eieren naar binnen te proppen. Als mijn moeder mijn vader leert kennen, vindt ze het maar een rare bedoeling zodra ze deze happening voor de eerste keer meemaakt. Haar toekomstige man verorbert zomaar tien eieren. Alle kinderen Meints eten tegen elkaar op. Negentien eieren is geen uitzondering. Iedere keer als ze dat verhaal vertelt lopen de koude trillingen over haar rug en trekt ze er nog een vies gezicht bij. ‘Je zou er dagen beroerd van worden,’ zet ze haar verhaal kracht bij. Mijn vader krijgt altijd een grote glimlach op zijn gezicht als ze over het eiereneten begint.

Dus voor ons als kinderen met Pasen geen grote hoeveelheden eieren. Eén is wel voldoende, vindt mijn moeder. Vaag kan ik me nog wel herinneren dat er in de kinderjaren chocolade eieren verstopt werden en dat we ze dan moesten zoeken. Of we er fanatiek in waren, ik weet het niet. Waarschijnlijk staat ons zoeken in schril contrast met de kleinkinderen van mijn zus. De jongens kunnen er geen genoeg van krijgen om in de tuin alle verstopte eieren te zoeken. Dapper dartelen ze door de tuin met hun felgekleurde emmertjes. Wie vindt ze het eerst en wie heeft er het meest? Het spel kan wel uren doorgaan, zo leuk vinden ze het. Iedere keer moeten de eieren opnieuw verstopt worden. Gelukkig is het mooi weer die dag.

Terug naar die traditie. Het christelijke paasfeest is vermengd geraakt met een aantal heidense lentefeesten. Eieren staan symbool voor vruchtbaarheid, voor wedergeboorte. De komst van de lente wordt gevierd met eieren, door ze in de bomen te hangen. Het verstoppen van de eieren is een van oorsprong Duitse traditie. De Germanen offerden eieren aan de goden. Ze begroeven de eieren in de akkers en baden vervolgens om een vruchtbare oogst.

Een andere verklaring voor de eieren– die meer vanuit een religieuze hoek komt – heeft te maken met de periode van het vasten. Tijdens deze periode is het als christen niet de bedoeling dat je vlees en zuivel eet. Vroeger werden eieren als zuivelproducten beschouwd. Die bleven dus liggen, terwijl de kippen gewoon doorgingen met broeden. Na de vastenperiode werd het een gewoonte om een deel van het overschot op te eten.

Maar welke rol speelt de paashaas in dit geheel? Want een haas legt geen eieren en heeft ook geen mandje op zijn rug. Een uitleg is de volgende: vogels leggen wel eens eitjes in de holen van de hazen. Dat zou de link tussen hazen en eieren kunnen verklaren. Wel is bekend dat een ei het symbool is van nieuw leven. Aangezien Pasen in het vroege voorjaar valt, is de link met nieuw leven – lente staat symbool voor nieuw leven – wel logisch. De haas is van oorsprong een heidens symbool en staat voor vruchtbaarheid. Het eten van eieren is over de hele wereld verbonden met feesten in het voorjaar.

Ten slotte nog het paasbrood. Na de vastenperiode wordt er traditiegetrouw uitgebreid gegeten om de ‘sobere’ tijd af te sluiten. Paasbrood is nu eenmaal brood in een chic jasje, met extra veel ingrediënten: spijs, rozijnen, noten, krenten, sukade, sinaasappelsnippers. De keuze voor brood is natuurlijk te verklaren door de woorden van Jezus, die zichzelf vergeleek met het brood dat hij uitdeelde.

Zo lopen verschillende tradities door elkaar en speelt de hedendaagse commercie er handig op in. De supermarkten hebben een recordomzet met de paasverkoop. Dus wordt vandaag niet al te misselijk van het eten van eieren in welke vorm dan ook. ‘Al valt dat ook wel een beetje mee,’ zegt mijn vader, terwijl hij nog vlug een paaseitje in zijn mond stopt.