Blog

Dure foto

Lekker aan het werk. Het is druk, er zijn veel ballen in de lucht te houden. Het lezen van een interessant manuscript, een binnenwerk voor de laatste keer controleren en een leerling stimuleren. Het pingeltje van mijn mailbox gaat continu. Omdat ik toch snel antwoord wil geven en behulpzaam wil zijn, onderbreek ik mijn werkzaamheden om te zien wat er speelt. Ik open de mails en kijk wat ik kan doen.

’s Middags geeft de infobox van Taalmens.nl aan dat iemand mijn aandacht zoekt. Meestal is dat een verwijzing naar een twitterbericht of iemand uit een ver buitenland die me iets probeert aan te smeren. Met blokletters staat er ANP LEGAL DEPARTMENT. Ik schrik, wat heb ik nu weer aan mijn fiets hangen? Als ik het aanklik volgt er meteen een pop-upbericht om te bevestigen dat ik deze mail heb gelezen. Serieuze business dus en dat blijkt. Mijn website is door de mangel gehaald en ik blijk ten onrechte gebruik te hebben gemaakt van een foto van het ANP in een van mijn blogberichten. Sterker nog, dat is twee keer gebeurd met een pittig prijskaartje als gevolg. Ik worstel me door juridische taal en dreigende woorden dat ik binnen veertien dagen moet betalen en de bewuste foto’s direct van de site moet verwijderen.

Als ik van de schrik ben bekomen, denk ik: wacht even, is dit niet een slimme fishingtruc? Is hier iemand bezig om op een makkelijk manier mensen geld af te troggelen? De mail ziet er echt uit, maar dat zegt nog niks. Ik ga googelen en helaas na enig onderzoek blijkt dit geen bedrog te zijn, hier moet ik echt met de billen bloot. En ik blijk niet de enige te zijn uit de vele hits die ik tegenkom. Er is dus een Belgisch bedrijf Permission Machine actief om dit soort overtredingen op websites op te sporen en te beboeten.

Nogmaals lees ik de mail: ‘Alle foto’s van het ANP zijn auteursrechtelijk beschermd. U hebt een licentie (lees: toestemming) van het ANP nodig om de foto(‘s) te mogen gebruiken. Uit onze gegevens blijkt niet dat u die toestemming hebt. Daardoor pleegt u een inbreuk op de auteursrechten van het ANP, zijn licentiegevers en/of zijn fotografen. Zij lijden hierdoor schade. Het ANP en zijn fotografen houden u aansprakelijk voor de schade. Zij willen daarvoor een vergoeding ontvangen. De schade bestaat tot dit moment uit de gemiste licentievergoeding, en de kosten van onderzoek en opsporing.’

De totale schade is berekend op 855 euro. Het slaat in als een bom. Hoe heb ik zo stom kunnen zijn? Het betreft een foto van de Arc de Triomphe die ik bij een stukje over de laatste dag van de Tour de France 2017 heb geplaatst, omdat het zo’n prachtige foto was die het hele verhaal van die middag vertelt. De tweede foto die ik onrechtmatig heb gebruikt, stond in een andere cyclus waarin ik verhaaltjes over de Olympische winterspelen plaatste. In dit geval is een lachende Irene Schouten me duur komen te staan. Ik hoopte mijn volgers – en dat zijn er echt geen duizenden – daarmee een plezier te doen. Op deze manier werd het een peperduur bericht.

Tja, wie zich brandt moet op de blaren zitten. Duur leergeld. Ik weet dat ik ze niet zomaar had mogen gebruiken. Ik ben een correspondentie gestart waarin ik mijn fout ruiterlijk heb toegegeven en meld dat de foto’s zijn verwijderd, maar over de hoogte van het bedrag ben ik gaan onderhandelen. Deze maand loopt de betalingsregeling af, die naar aanleiding van dit incident is getroffen. Laat dit voor iedereen een waarschuwing zijn. Denk na en kopieer niet zo maar even iets van Google search of een andere zoekmachine.

De hamer en de dans

‘Het gaat niet slecht, maar zeker niet goed genoeg,’ zei premier Rutte vorige week dinsdagavond toen hij verdere beperkende maatregelen afgekondigde. Hoe minder mensen de deur uitgaan, hoe beter. Er is een metafoor voor bedacht die ontleend is aan het internetepistel ‘The Hammer and the Dance’ van de Frans-Spaanse ingenieur en publicist Tomás Pueyo. Inmiddels verwijst ook RIVM-hoofdwetenschapper Jaap van Dissel in zijn toelichtingen in de Tweede Kamer regelmatig naar het viraal gegane essay.

In het werkstuk dat Pueyo half maart online zette, beschrijft hij in beeldende termen wat maatschappijen te doen staat die te maken krijgen met een steil oplopend aantal besmettingen door het coronavirus. Die bult in de grafiek dient men plat te slaan met harde maatregelen zoals een lockdown. Pueyo hanteert hiervoor het beeld van de hamer, onder het motto de eerste klap is een daalder waard. Daarna, als het aantal besmettingen laag is, begint wat hij de dans met het virus noemt: het virus onder de duim houden, door oplevingen ervan snel op het spoor te komen en de kop in te drukken.

De onderliggende gedachte is dat de hamer maar één keer hoeft worden gebruikt, en daarbij meteen zo’n dreun uitdeelt aan het rondwarende virus dat we er vervolgens mee zouden kunnen dansen. Maar inmiddels hanteren we voor de tweede keer de hamer om de ziektecurve plat te timmeren. En niet alleen Nederland maar ook de ons omringende landen. Wat is er misgegaan? Nog voordat de dans met het virus goed en wel kon beginnen, liep het aantal besmettingen alweer op. Het testen en het bron- en contacten onderzoek is niet op orde. Omdat de cijfers in de zomer laag waren, zijn we laconiek achterover gaan leunen – vakantie gaan houden – en dachten we dat we alles onder controle hadden. Maar schijn bedriegt. Nu zitten we andermaal met de gebakken peren en hebben we de laatste twee maanden van dit jaar een zware periode voor de boeg.

Vorige maand heeft het kabinet gekozen voor een tikje met een kinderhamer. Dit alles omwille van de economische schade die er sowieso is en wellicht nog de komende vijf jaar een nadelige effect zal hebben, want de diepe zakken – die onderhand toch leeg zullen raken – moeten weer aangevuld worden door strenge bezuinigingen. En nu dat tikje nog niet voldoende blijkt te zijn, gooien ze een rubberen hamer in de strijd. Ze sluiten naast de horeca, ook theaters, bioscopen, dierentuinen en zwembaden.

Ik vrees dat we toch echt een mokerslag nodig hebben voordat we met het dansen kunnen beginnen. Om het virus echt in te dammen zijn er vier verdedigingslinies: je moet voorkomen dat een besmetting de gemeenschap binnenkomt. Als dat toch gebeurt moet je voorkomen dat andere mensen met ze in contact komen en besmet raken. Als de besmetting plaatsvind wil je het identificeren en zo snel mogelijk neutraliseren. Door te testen zie je alleen de besmettingen, als je er niets aandoet, dan is testen onzin. Je moet contacten opsporen en als je weet wie (mogelijk) besmet is, die mensen meteen in quarantaine plaatsen. Als je deze maatregelen consequent toepast is er sprake van een perfecte dans. Dan kun je de economie weer openen en heb je geen hamer meer nodig. De afgelopen zeven maanden hebben we in Nederland niet leren dansen, of niet willen leren dansen. Dat zal nu nodig zijn en daar zullen we desnoods met zijn allen de regering op moeten aanspreken anders is elke hamerslag voor niks geweest!

Blijf vooral thuis is het devies om het coronavirus eronder te krijgen. Voor mij persoonlijk betekent het dat ik mijn dagelijkse routine zal moeten doorbreken. Elke dag zwemmen en ’s avonds naar de film is er even niet meer bij. In de eerste lockdown heb ik gemerkt hoe belangrijk deze twee activiteiten voor me zijn. Als je de ganse dag alleen thuiswerkt en even wat anders dan de boekenmuren van je flat wilt zien, is een avondje in het donker een ideaal uitje. Je even laten afleiden door het verdriet en de vreugde van fictieve of bestaande personen. Misschien na afloop verzuchten: ‘Het kan altijd nog erger, houd vol.’ Dat gevoel is niet te vervangen door een online screening ook al sluit je laptop aan op de televisie en doe je alle lichten in de kamer uit. Je zit nog steeds in datzelfde huis, op je eigen stoel. Je bent er dan toch niet echt uit.

Ook het niet meer kunnen zwemmen trekt een wissel en voelt als een aderlating. Maar ik moet niet klagen. Het is kiezen op elkaar en volhouden. Met elkaar moeten we de besmettingsgraad naar beneden brengen. Juist omdat we kerst willen vieren met de mensen die ons dierbaar zijn. En daar kunnen we met ons eigen gedrag aan bijdragen. Door samen te zoeken naar ritme en balans.

Juiste cover

Bij mij op het toilet hangt de spreuk: ‘Wie afgaat op het uiterlijk gaat echt af’. Je moet een ander mens beoordelen op zijn of haar innerlijk en niet op de uiterlijke verpakking. Ook dat mooie koppie of dat strakke lijf verlept op zijn tijd.

Als het over boeken gaat, geldt waarschijnlijk hetzelfde. Maar de praktijk werkt anders. Wees eerlijk: we all judge a book by its cover. Boeken met goede grafische afbeeldingen en opvallende omslagen verkopen meer exemplaren dan die zonder. In het boekenvak is de buitenkant erg belangrijk.

Op zoek naar een leuk boek, kijken we allereerst naar de cover of deze ons aanspreekt. Dat bepaalt de verkoopwaarde en het succes. Een goed boek met een slechte cover wordt niet verkocht. Een slecht boek met een goede cover (helaas) wel.

Reden genoeg om aandacht te besteden aan een mooie omslag. Veel schrijvers onderschatten dat. Alleen auteurs die naam hebben gemaakt zullen uit het schap worden gepakt vanwege hun naam op de cover. Minder bekende schrijvers zullen andere charmes in de strijd moeten werpen om aandacht te trekken.

Wekelijks verschijnen er heel veel boeken. Stap een willekeurige boekhandel binnen en een vloedgolf van keus overvalt je. De covers lijken maar één doel te hebben: om je – in een paar seconden bedenktijd – zo veel mogelijk te verleiden. Het moet een echte eyecatcher zijn. Het boekomslag is het eerste contactpunt met de potentiële lezer. Het is daarom een uiterst belangrijke marketing tool. Boeken zijn niet alleen te koop in de boekhandel maar ook op het web. Dus in een webshop moet de cover – vaak in een verkleinde vorm – ook meteen aanspreken en de titel goed leesbaar zijn. Boeken verkopen door mond-tot-mondreclame maar social media spelen tegenwoordig ook een belangrijke rol bij de verkoop. Nu mensen afbeeldingen kunnen ‘pinnen’, ‘liken’ en ‘sharen’ worden covers op internet overal gedeeld. Een omslag kan dus veel mensen bereiken – en dat allemaal gratis.

Uiterlijk en innerlijk moeten bij boeken met elkaar overeenstemmen. Je moet het genre aan de buitenkant kunnen zien. De gekozen uitstraling moet de juiste verwachting opwekken bij de lezer.

Is het boek een thriller of een proefschrift, non-fictie of een biografie? De cover moet hier direct duidelijkheid in scheppen. Het omslag kan een abstract, fotografisch, kunstzinnig of typografisch karakter hebben. Een abstract ontwerp leent zich meestal het beste voor non-fictie boeken. Terwijl een krachtige foto (of een uitsnede) in één oogopslag kan verraden waar het boek over gaat en tegelijk een gevoel opwekken bij een potentiële lezer. Ideaal voor fictie.

De afbeelding en de kleuren van het omslag moeten de belangrijkste boodschap van het verhaal in het boek vertegenwoordigen. Een illustratie of foto zegt veel over de hoofdpersonen of het hoofdvoorwerp. Soms kunnen enkele symbolen het verhaal – of een belangrijke boodschap – duidelijk maken. Een huidige trend in het boekenvak is een typografisch omslag. Louter letters, soms zelfs verkeerd afgebroken. Zie maar eens de nieuwe roman ‘Mijn lieve gunsteling’ van Marieke Lucas Rijneveld, die onlangs de International Booker Prize 2020 won.

Mensen zijn niet alleen visueel ingesteld, maar ze worden ook beïnvloed door emoties. Je kent misschien het gezegde ‘mensen herinneren zich hoe je ze hebt laten voelen, en niet wat je hebt gezegd’. De emotie die een omslag uitbeeldt moet de belangrijkste boodschap en de essentie van de inhoud weerspiegelen.

De titel van het boek is de basis van de cover en moet goed leesbaar zijn. Als de titel op zich krachtig is, hoeven er weinig visuele elementen aan de omslag worden toegevoegd. De cover moet niet te druk zijn. Less is more is het devies. Zowel voor tekst als voor het beeld.

Vergeet niet dat verschillende dingen samen moeten komen in de vormgeving van het omslag.

Een boektitel intrigeert, een omslag interesseert en een flaptekst informeert. Een passende goede flaptekst op de achterzijde van het boek is uiterst belangrijk. Het vertelt de lezer kort en krachtig over de inhoud. Zonder te veel weg te geven. Precies genoeg informatie moet de potentiële lezer triggeren om het boek te gaan lezen.

Het gaat om het totaalplaatje en vergeet daarbij de rug van het boek niet. Helaas beschikt de boekhandel niet over onbeperkte ruimte om boeken te tonen. Veel boeken staan met de rug naar voren in de boekenkast. Daarom moet de rug er ook tussenuit springen. Dat kan door signaalkleuren of een aparte typografie te gebruiken.

Een andere manier waardoor een boek kan opvallen is de keuze voor een bijzondere afwerking van de cover. Denk aan flappen, een paperback of een luxe hardcover uitvoering. Andere mogelijkheden zijn bijvoorbeeld een glanslaagje om bepaalde elementen uit het ontwerp te accentueren. Dit is de zogenoemde spot UV lak. Of kies eens voor pregen. Dit is een afwerking waarbij tekst als reliëf wordt aangebracht. Deze kan verhoogd of verdiept worden weergegeven. De toepassing is fraai te gebruiken in combinatie met gedrukte tekst.

Boeken zijn voor mij iets fysieks. Vergeet e-books, ik wil een boek kunnen bekijken, voelen en strelen, het papier moet glad zijn, de bladspiegel rustig. Ik wil verliefd worden op een boek. Als ik het aanbod check moet mijn oog meteen, nog in de loop, als bij een bliksemflits worden aangetrokken door een speciale boekcover. Dan ben ik verkocht en negeer ik de wijsheid die ik dagelijks kan lezen op mijn toilet.

Zwerfvuil

Dinsdag rij ik naar Zwolle, de afslag van de A1 naar de A28 maakt bij Amersfoort een scherpe bocht en in die ronding ligt me daar toch een rotzooi, een halve McDonald’s keuken is uit een autoraampje gestort. Ik schud mijn hoofd, hoe kan iemand zo iets doen? Hoe simpel is het om alles in die papieren zak die je hebt meegekregen te doen en als je thuis bent alles in de juiste container te gooien. Ik verbaas me erover wat je allemaal naast de weg vindt en het stemt me somber. En dan heb ik het nog niet over het illegaal storten van grof vuil, zoals chemisch afval van een drugslab op afgelegen plekken in de natuur.

Dagelijks worden grote hoeveelheden afval achtergelaten. Het merendeel verdwijnt gelukkig in de afvalbakken en containers. Maar een deel wordt gewoon in de berm, in de natuur of op de parkeerplaatsen achtergelaten. Het vuil heeft een aanzuigende werking, er lag al wat, dan kan dat van mij er toch nog wel bij. Zwerfvuil trekt rotzooi aan; een schone omgeving maakt dat er minder afval wordt weggegooid.

Zwerfafval op land en in water heeft negatieve gevolgen voor de leefbaarheid en het milieu: het verontreinigt de bodem en het water, trekt ongedierte aan en dieren eten het op of raken er in verstrikt. Afval belandt via stranden, rivieren of de wind in zee en zorgt ook daar voor vervuiling, de zogenoemde ‘plasticsoep’. Plastic verdwijnt nooit uit het milieu. Het breekt af in hele kleine stukjes, maar vergaat nooit. Microplastics kunnen via de bodem en het water in ons voedsel terechtkomen. Denk je lekker gezond een visje te eten, vervuil je jezelf met microplastics.

Rijkswaterstaat en boswachters hebben een dagtaak aan de bestrijding van zwerfafval. Het opruimen alleen is niet genoeg. Het gaat ook om preventie, een gedragsverandering bevorderen waardoor mensen het niet normaal vinden om hun vuilnis op straat of in de natuur weg te gooien. Of is het dweilen met de kraan open omdat het ‘na ons de zondvloedidee’ algemeen is doorgedrongen? En er zal ook aan handhaving gedaan moeten worden en het uitdelen van forse boetes. Maar daarvoor ontbreekt het zeker nu aan mankracht.

Er komen steeds meer geluiden om statiegeld op blikjes en kleine flesjes te heffen om zo het zwerfafvalprobleem te verminderen. Statiegeld is inderdaad een goede manier om ervoor te zorgen dat verpakkingen apart worden ingezameld. Of statiegeld ook zwerfafval substantieel vermindert, daarover verschillen de meningen. Maar het is een begin. Het kabinet heeft een besluit goedgekeurd waardoor 15 cent statiegeld op blikjes kan worden ingevoerd eind 2022. Waarom moet dat zo lang duren? Vanaf juli volgend jaar is het gebruik van plastic wegwerprietjes, -bordjes en -bestek verboden en komt er statiegeld op kleine plastic flesjes.

Drie en een half jaar gelegen was er bij mij in de buurt een protestactie tegen de vestiging van een nieuwe McDonalds. Naast dat het verkeersoverlast zou geven op een toch al dichtslibbende verkeersader, was men bang voor zwerfvuil en de toename van hangjongeren. Ik heb de petitie niet ondertekend, want ik dacht dat het allemaal wel mee zou vallen. En een McWalk vlakbij is handig als je zin heb in een ‘roze olifant’ (aardbeien milkshake).

Deze week ging ik toch eens een wandeling maken rondom de McDonalds en wat schetst mijn verbazing. Overal zwerfvuil! Niet op het parkeerterrein zelf – daar zal het personeel wel regelmatig schoonmaken – maar in de directe omgeving. En dan spreek ik niet over een bekertje. Ik schrik echt van de omvang en de verspreiding.

Voordat de McDonalds er kwam liepen er in het weekend allemaal jongeren in de bekende  firmatenues vuil te prikken bij ons in de buurt. Om sympathie te winnen. Die heb ik drie jaar al niet meer gezien. Alleen ‘de prikker’ – een oudere man met een moeizaam verleden – die het opruimen van zwerfvuil al tot zijn dagtaak rekende, komt langs en geeft toe dat er nu meer vuil aan zijn prikker zit. Jammer genoeg!

Jezelf zijn

Jezelf zijn is misschien heel gemakkelijk geschreven, maar dat geldt niet voor iedereen. Soms moet je oppassen wat je zegt, schrijft en laat zien van jezelf. De afgelopen week was de tweede editie van de Rainbow Week Hilversum. Door coronamaatregelen sterk beknot in activiteiten, maar toch stond de stad in het teken van de regenboog om te laten zien dat iedereen ongeacht seksuele voorkeur, geaardheid en afkomst welkom is. De regenboog staat daarmee symbool voor de oproep tot onderlinge verdraagzaamheid en respect. Je mag hier zijn wie je bent en je mag houden van wie je wilt. Iedereen moet zich thuis voelen in Hilversum.

Vorig jaar heb ik in dit kader op zondagochtend de kerkdienst in de Kapel, de vrijzinnige geloofsgemeenschap, bezocht waar de dienst in het teken stond van diversiteit en inclusiviteit. Al snel heb ik in de gaten dat mijn verwachtingen te hoog gespannen zijn. Ik blijk de ‘enige gay in the village’ te zijn en dat voelt dan toch weer een beetje ongemakkelijk. Er zijn überhaupt niet veel kerkgangers. Mijn buurvrouw schuift al snel een liedboek onder mijn neus, omdat het bij het zingen erg stil blijft van mijn kant. Ik bedank haar vriendelijk maar kan natuurlijk moeilijk uit gaan leggen dat ik bij kerkdiensten nooit uit volle borst meezing en het meestal houd op een bescheiden playbackshow.

De samenspraak van de predikant is me bijgebleven: Peuters krijgen op de crèche al te horen dat ze andere kinderen niet mogen buitensluiten. Je zou zeggen: van jongs af aan leren we op een goede manier om te gaan met diversiteit, met verschillen tussen mensen. Toch, in vrede en gelijkwaardigheid samenleven is bepaald niet vanzelfsprekend. Het is zaak liever te kijken naar wat mensen verbindt, dan naar wat ze van elkaar scheidt. Het gaat om vrijheid en verdraagzaamheid, het niet hebben van dogma’s. We vormen hier een open gemeenschap, iedereen mag meedoen, je kan lid zijn, maar ook vrijblijvender meedoen, als vriend, als belangstellende, als incidenteel bezoeker van een viering of een cursus. (Ik ken de kapel van de interessante lezingen en muziekrecitals die er gehouden worden.)

En wat is er een diversiteit, een verscheidenheid aan ervaringen en opvattingen. Met elkaar zijn we op zoek naar een zinvol leven, naar het mysterie van het bestaan, naar goedheid en liefde.

Wat geloven we dan? Daar komen heel uiteenlopende antwoorden op: ik geloof in de zin van het leven, ik geloof in de liefde, ik geloof in God. Voor de een is het noemen van de naam van God het centrum van zijn of haar leven, de ander noemt die naam bij voorkeur niet. Misschien dat velen van ons zichzelf eerder zien als zoekers dan als gelovigen. Geloof klinkt zo alsof het allemaal vastligt. En verschuift je visie op de grote vragen van het leven ook niet voortdurend een beetje?

In deze week vieren we de seksuele diversiteit van LHBTI+’ers (om die vreselijke verzameling van klinkers -waar je over struikelt- voor lesbische vrouwen, homoseksuele mannen, biseksuelen, transgenders en intersekse personen, maar eens te gebruiken). Binnen de maatschappij is er een meerderheid en een minderheid, een dominante groep en een groep die minder mee kan doen of minder erkend wordt. Vrouwen, homo’s, islamieten, Antilianen, mensen in de bijstand, schoolverlaters, slechtzienden en ouderen bijvoorbeeld staan vaak op afstand.

Een woord dat samengaat met diversiteit is inclusie. Dat woord gaat over ‘insluiten’ en staat tegenover exclusie, uitsluiting. Inclusie gaat over het meedoen en erbij horen van mensen en groepen voor wie dat niet vanzelfsprekend is. We spreken over een inclusieve samenleving als mensen die op wat voor manier dan ook ‘anders zijn’ dan de meeste anderen op een vanzelfsprekende en natuurlijke manier kunnen deelnemen aan het maatschappelijke leven, dus aan onderwijs, sport, arbeid, politiek en cultuur.

Exclusie, uitsluiting, leunt aan tegen discriminatie – onderscheid maken tussen mensen op grond van uiterlijke kenmerken. Dat is voor een gelovig mens in strijd met de bijbelse boodschap. Als Jezus zijn boodschap samenvat, dan leert hij, geheel in lijn met de Joodse traditie, God lief te hebben en de naaste als onszelf.

Wie is onze naaste? We weten natuurlijk heel goed waar Jezus over sprak in de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan. Het gaat daarin juist over het opkomen voor de verachte vreemdeling. Over wie onze naaste is en voor wie wij een naaste moeten zijn. Dat is iedereen met wie wij in aanraking komen. Daarom mag je die gelijkenis zien als een pleidooi voor diversiteit en inclusie.

Nadat de voorganger gesproken heeft mag iedereen vragen stellen, opmerkingen maken of zijn eigen verhaal vertellen. Ik zie de ogen op mij gericht maar heb nu niet echt zin om met de billen bloot te gaan. Dat heb ik beperkt tot de koffie achteraf, waarvoor ik natuurlijk niet weg kan lopen als gast.

Wat ik aan dit soort weken of themadagen of meetings bezwaarlijk vind is dat ze nog steeds noodzakelijk zijn. Dat zou anno 2020 anders moeten zijn!

Herfstblues

Het weer is in korte tijd van een prachtige nazomer omgeslagen naar regen en kou. Okay, ik zal niet over de opwarming van de aarde beginnen. Het is normaal dat de seizoenen elkaar afwisselen, maar dit jaar ging het wel erg abrupt.

De herfst staat voor mij altijd garant voor een melancholische sfeer. De oogst die binnengehaald is, vallende bladeren en dat soort werk. Al snel gaan je gedachten uit naar de cirkelgang van het leven en de eindigheid van datzelfde leven. Als het werk op het land gedaan is treedt een doodse periode in. Positief verwoord een periode van rust.

Dan is Antonio Vivaldi, die van de vier jaargetijden, niet ver weg. Ik ben niet klassiek geschoold en ontdekte pas op latere leeftijd de schone kunst van de klassieken. Namen kwamen me wel bekend voor, maar echt beluisterd en doorleefd had ik de grote componisten niet. Alleen tijdens muziekles was er een poging geweest de ‘Schilderijententoonstelling’ van Modest Mussorgsky te doorgronden.

Het moest tot een bezoek aan Praag duren, een stad waar je om de oren geslagen wordt met foldertjes voor klassieke concerten dat ik overstag ging. Goede wijn moet blijkbaar rijpen. In de Tsjechische stad kon ik de verleiding niet weerstaan en ging naar een uitvoering van ‘Le Quattro Stagioni’.

In een mooie kerk luisterde ik aandachtig naar het concert. De harde stoelen zaten beroerd maar dat was je snel vergeten toen de violisten de lente inzetten. Ik was in een andere wereld. De harmonie ontroerde me. Het zat in de herhalingen. Er werd een gevoelige snaar geraakt. Bij de herfst zette met het allegro het bekende thema weer in en toen kreeg ik het te pakken. Langer vechten tegen de tranen lukte niet en ik liet ze rijkelijk vloeien. In de overgang naar het langzame gedeelte veegde ik met een subtiele beweging van mijn hand wat traanvocht weg, hopend dat niemand het zou zien.

Onweersbuien en bliksemflitsen zag ik over het crèmekleurige plafond van de kerk voorbij schieten. Alsof de barsten die in het pleisterwerk zaten ieder moment naar beneden konden vallen. Bij het begin van het laatste snellere gedeelte begonnen de tranen opnieuw te stromen. En toen moest de winter nog komen.

Na een uur en een kwartier kwam ik gelouterd naar buiten. Het maakte een onuitwisbare indruk. Nog steeds is het een van mijn favoriete klassieke werken. Het komt doordat het zo toegankelijk is. Je kan er makkelijk een verhaal verzinnen bij de muziek. Vogels, blaffende honden, donderslagen, wind, een knapperend haardvuur zijn dan niet ver weg.

Zo is de herfstblues compleet. Dit jaar versterkt corona de melancholie. Afstand houden, elkaar niet aanraken. De beleving van de wereld is nog grijzer dan in andere jaren. Het is de vraag of we straks de feestdagen kunnen vieren zoals we gewend waren. De tweede infectiegolf en de verwachte economische fall-out roepen unheimische gevoelens op. Zelfs een wandeling in een prachtig verkleurend bos kan niet meer troosten. Het onbekommerd genieten is voorbij.

Kattenkwaad

Die schattige huisdieren blijven natuurlijk ook als ze gedomesticeerd zijn hun oerinstinct volgen. Samen met poes Slimmie woon ik drie hoog in Kampen. Ze kan niet naar buiten, ja via het raampje van de oude douche en een bloembak kan ze op het balkon komen. Op een ochtend word ik wakker van een raar geluid. Ik mijn halfslaap kan ik niet helemaal plaatsen wat er aan de hand is. Dan zie ik mijn zwarte poes parmantig de slaapkamer binnen lopen. Ze heeft iets in haar bek. Ik schrik en denk dat het een muis is. Maar als ik beter kijk zie ik dat het een klein vogeltje is. Waarschijnlijk een huismus. Trots presenteert Slimmie haar buit. Na een rondje om het bed, legt ze de prooi naast mijn kussen. Het beestje hijgt amechtig. Ik spring op. Slimmie kijkt me verbaasd aan. Ze is trots op haar vangst en vind het raar dat ik geen waarderende woorden uitspreek over haar meegebrachte gift. Paniek wat moet ik doen? Kat en vogel scheiden dat is mijn eerste gedachte. Uit de kast pak ik een schoenendoos. Ik zoek naar een handdoek die zijn beste tijd heeft gehad en drapeer die in de doos. Slimmie staat op het bed en kijkt naar het vogeltje. Alsof ze nadenkt, wat ga ik er mee doen als de baas hem niet wil hebben? Dat is een verkeerde inschatting. Ik wil het vogeltje wel hebben, maar dan om het te redden. Voorzichtig leg ik het gewonde beestje in de doos en loop de slaapkamer uit. Slimmie volgt me meteen. Wat ga je doen?

Ik zoek naar een plek waar het beestje tot rust kan komen van haar trauma. De logeerkamer lijkt me een veilige plek. Onder het raam zet ik het op de grond. Alsof het helpt dat ze in haar benauwde staat nog naar de blauwe lucht kan kijken. Meteen zit de kop van Slimmie in de doos. Ik pak haar tegen haar zin in op en sluit de deur goed af.

De gehele dag is het een kat-vogel-baas-spel. Slimmie blijft voor de logeerdeur heen en weer lopen, start een klagelijk miauwen. Kijkt me verontwaardigd aan als ik de deur niet voor haar open doe. Ze begint te krabben aan de deurpost. Vaag hoor ik het angstige gepiep uit de kamer. Van werken en studeren komt vandaag weinig. Om het uur ga ik kijken naar de doos. Ik hoop dat het gevleugelde slachtoffer er weer bovenop komt. Ik breng wat water en broodkruimels. Het ziet er niet goed uit. Van het bestaan van een dierenambulance had ik nog nooit gehoord, laat staan van een vogelopvang.

Ik wacht het met spanning af. Evenals Slimmie die niet bij de deur weg te slaan is en zich op de grond heeft neergelegd. Het is een kwestie van afwachten. Ik vrees het ergste. Een onrustige nacht voor ons drieën volgt. Maar de volgende ochtend ligt het vogeltje op zijn rug. De reddingspoging is mislukt. Ik loop met de doos naar buiten en leg het dode diertje tussen de struiken. Ik zou het verder ook niet weten. Terug boven word ik met de nek aangekeken door mijn huisgenoot die een roofdier blijkt te zijn. Ik ben van slag en probeer het met een extra portie Sheba weer goed te maken. Het voelt alsof ik de misdaad beloon.

Smartphones

 

Wat zouden we moeten beginnen zonder een smartphone? Je kunt jongeren niet meer straffen dan tegen ze te zeggen dat ze een maand lang hun mobiele telefoon moeten inleveren en niet mogen gebruiken. Dat is een regelrechte ramp. Voor mij ook, hoor. Hoe afhankelijk je er wel niet van bent!

Ik weet nog dat ik op een mooie zomerdag een stukje ging varen over de Vecht, van Weesp naar Amsterdam. Onderweg besloten we aan te leggen bij een terras aan het water. Vriend aan het roer, ik met een touw in mijn hand om die om de bolder te leggen. Maar eigenlijk was ik met twee dingen tegelijk bezig, want ik kreeg kort daarvoor een telefoontje. Wat er precies misging, maar ik belandde letterlijk tussen wal en schip, en ging al bellend kopje onder. Toen ik beduusd weer boven water kwam, kreeg ik een luid applaus vanaf het terras voor mijn surprise-act, maar de gsm was er volledig mee opgehouden. Thuis losgehaald, geföhnd en een nacht in rijstkorrels gelegd, het mocht niet baten, het apparaat weigerde dienst.

Eenmaal ben ik mijn mobiel kwijt geweest. Ook eigen schuld, weliswaar. Een ontmoeting met vrienden in een Amsterdamse kroeg liep uit op een afterparty bij onbekenden thuis. De volgende dag kon ik mijn telefoon nergens vinden en ik moest lang nadenken waar dat ding kon zijn. Analyserend zou hij in een huis ergens in Oost kunnen liggen, of was de gsm uit mijn broekzak gevallen in de taxi? Na een lange speurtocht kon ik via via mijn mobiel dagen later ophalen in Oost. Gelukkig waren er geen lange internationale gesprekken met het apparaat gevoerd.

Ik begrijp die verknochtheid aan een smartphone wel. Met de mogelijkheden is het de laatste jaren enorm snel gegaan. De modellen worden steeds vernuftiger en kleiner. Ik herinner mijn eerste Panasonic: model koelkast. De komst van de gsm’s betekende ook dat het een beetje gedaan was met je vrijheid. Je kon overal en nergens gebeld worden. Daarom zet ik het ding ook steevast op trillen in de trein. Als ik iets irritant vind zijn het die luide telefoongesprekken waarbij iedereen moet meegenieten of je wilt of niet. Ik schaam me toch een beetje als ik in het openbaar vervoer zo’n gesprek moet voeren. De beller kan het volgens mij ook horen omdat ik fluisterend ga spreken. Ook op straat vind ik het gênant. Nu tegenwoordig met die oortjes heb je niet meteen in de gaten dat mensen een telefoongesprek voeren. Soms schrik ik, was die opmerking voor mij bedoeld? Tot het besef indaalt dat diegene met iemand anders in een geanimeerd gesprek verwikkeld is.

Dat overal bereikbaar zijn en overal kunnen bellen heeft zo zijn nadelen. Ik weet dat in de tussenfase de semafoon zo’n storend apparaat kon zijn. Was je op een productiebezoek net met een indringend voorgesprek bezig, ging dat apparaat af en moest je zeggen: ‘Sorry, maar mag ik even van uw telefoon gebruikmaken want iemand wil me dringend spreken?’ Het kon je helemaal van je à propos brengen.

Maar ja je moet met je tijd meegaan, hè. En ik geef toe, het is erg handig zo’n smartphone. Als je de weg kwijt bent, je wilt even snel iets opzoeken omdat je per se wilt weten wie de schrijver van ‘Op weg naar het einde’ is. Je kunt alle mooie dingen die je tegenkomt vastleggen op foto of video. Als je je verveeld kun je gamen of YouTubefilmpjes bekijken. Ernstig is dat smartphones eigenlijk relatief kort meegaan en erg modegevoelig zijn. Drie jaar houdt een gemiddelde gebruiker het vol met zijn smartphone, zo blijkt uit consumentenonderzoek. Dat komt deels omdat de fabrikanten dat soort gebruikstermijnen hebben geforceerd, en we hen daar massaal in zijn gevolgd, maar ook omdat de software gewoon niet veel langer meegaat.

Consumentenstudies waarbij wordt onderzocht hoe lang gebruikers doen met één toestel, komen bijna allemaal op hetzelfde cijfer uit: drie jaar. Op de vraag waarom men een nieuwe smartphone kocht gaf veertig procent als reden dat de oude versleten of stuk was. De overgrote meerderheid, zestig procent, gaf echter ‘andere redenen’ aan voor het vervangen van de smartphone. Bijvoorbeeld omdat ze een nieuw toestel willen. Dat wordt vanuit de markt gestimuleerd omdat er ieder jaar nieuwe fancy apparaten worden gelanceerd. Die zogenaamde ‘vlaggenschippen’ bevatten al het beste wat de fabrikanten in huis hebben: het mooiste scherm, de beste camera’s, de snelste processor, enzovoort. Dat merk je natuurlijk ook aan de prijzen. 700 tot 1100 euro voor een nieuw toestel is heel normaal. Kortom smartphones kunnen heerlijke melkkoeien voor je portemonnee zijn. Je kunt gemakkelijk een slaaf worden van je eigen telefoon.

Ik probeer niet in die psychologische val te trappen, hoe leuk de wortel er ook uitziet die de fabrikanten me voorhouden. Zolang de accu nog redelijk is, hoef ik geen nieuwe. De smartphone die je gebruikt heeft echter een ‘houdbaarheid’ die volledig afhankelijk is van de software die erop staat. Producenten garanderen slechts twee tot uiterlijk vijf jaar software updates voor hun systeem. Het toestel valt natuurlijk niet meteen stil wanneer het besturingssysteem voorbij zijn houdbaarheidsdatum is. Maar vanaf dat punt zullen er apps zijn waarvan de nieuwste versie niet meer werkt, waardoor het toestel gaandeweg minder bruikbaar wordt. Bovendien is het niet zo veilig om met een toestel rond te lopen dat geen software-updates meer krijgt: die laatste plamuren ook eventuele beveiligingslekken dicht, waardoor een toestel zonder ondersteuning veel makkelijker kan worden gehackt. Een reden waarom ik mijn bankzaken dan ook niet mobiel wil regelen. Onlangs heb ik noodgedwongen de Tikkie-app geïnstalleerd, omdat je daar bijna niet meer onderuit kunt.

Tja, waar zouden we zijn zonder een smartphone.

Wildplassen

Wildplassen is natuurlijk niet chique, maar lucht wel enorm op en de schatkist wordt er rijk van. Even je behoefte doen in de bosjes of tegen een boom kan je duur komen te staan. Ik las in de krant dat vorig jaar vijfduizend meer wildplassers op de bon geslingerd zijn dan het jaar ervoor. Dat kostte de betrapten in totaal 2,4 miljoen euro, zo blijkt uit cijfers van het CJIB. In totaal ging het in 2019 om 17 duizend boetes voor mannen en vrouwen die tegen een lantaarnpaal, boom, in een portiek of ergens anders waar dat niet mocht urineerden. Dat komt neer op een gemiddelde van 46 wildplasboetes per dag. Je behoefte doen op een plek waar dat niet mag, kost je zo 140 euro. Dat is nogal een bedrag dat in de staatskas verdwijnt en ik mag aannemen dat het niet de hoofdprioriteit van de politie is, het is meer bijvangst.

Het is niet bij wet verboden om te plassen of poepen in het wild. Gemeenten kunnen er zelf voor kiezen om regels over wildplassen op te nemen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Vaak wordt er dan besloten dat het verboden is je behoefte te doen binnen de bebouwde kom. In de grote (studenten)steden werden de meeste mensen betrapt op wildplassen, blijkt uit het krantenartikel.

De beroemdste wildplasser van Nederland, de in opspraak geraakte militair Marco Kroon noemt zijn wildplasactie tijdens carnaval vorig jaar in Den Bosch ‘pure overmacht’. Hij kon echt niet anders, vertelde hij aan de militaire kantonrechter. Toen hij werd aangehouden kon hij zelfs niet stoppen en plaste rustig door terwijl hij daarna een kopstoot gaf aan een agent. Daar kreeg hij honderd uur taakstraf voor. Maar voor Marco is de wildplasboete een principekwestie geworden. Hij legt het nog een keer haarfijn aan de rechter uit: ‘Elk jaar loop ik dezelfde route met carnaval (zou dat militairen eigen zijn, vaste routines?). Elk jaar plas ik op dezelfde plekken (dus meerdere malen), maar nu was in een straat de looprichting veranderd in verband met de veiligheid. Ik kon het niet meer ophouden. En in de toiletten was het zo druk dat ik het niet meer hield.’

Maar had Kroon daar dan geen rekening mee moeten houden, wil de rechter van hem weten. ‘Had u niet minder kunnen drinken?’

‘Het ligt niet aan de hoeveelheid drank, ik heb een chronische urologische aandoening waardoor ik vaker naar het toilet moet dan de gemiddelde man.’

De officier van justitie vindt dat Kroon maar een luier had moeten dragen of desnoods in zijn broek had moeten plassen als hij zo graag carnaval wil vieren met zijn aandoening. Kroon gaf als reactie dat hij voor niemand in zijn broek plast. Het lijkt wel een soap inmiddels. De rechter heeft vorige week uitspraak gedaan: 140 euro.

Over de blaas van mijn vader heb ik me ook altijd verbaasd. Als we samen op het land aan het werk zijn en bijvoorbeeld een rij jonge bietenplantjes aan het schoon krabben zijn, staat hij na elke rij op om te plassen. Ik denk wat een zeikerd, niet in de figuurlijke zin want het is een uiterst beminnelijke man. Maar nu ik zelf ouder ben, begrijp ik dat leeftijd daarop ook van invloed is. Ik denk weleens: Jan, moet je nou alweer, als ik voor de tweede keer mijn bed uit moet in de nacht.

Er staat me een mooi staaltje van wildplassen van mijn vader bij. Mijn oudste neef is net geboren en mijn ouders gaan op kraamvisite. Ze komen met een kennis die chauffeert langs Kampen om mij op te halen. Toevallig is een goede vriendin bij mij voor een bakkie koffie. Het is mooi weer en ze vraagt of ze ook mee mag. Ze heeft wel zin in een verzetje. Dat vindt mijn moeder goed, want ze ziet in haar de potentiële schoondochter. Onder het motto hoe meer zielen hoe meer vreugd vertrekken we naar het kraamschudden.

Op de terugweg zegt mijn vader plotseling tegen de kennis: ‘Stop heel even hier, ik zie een mooie plek, ik moet nodig plassen.’ De kennis zet de auto aan de kant van de weg en mijn vader stapt uit en loopt naar de eerste de beste boom. Het is zaterdag en vrij druk, een toeterserenade is zijn deel. Mijn vriendin kijkt met grote ogen toe, zoiets en zeker de onbevangenheid ervan heeft ze nog nooit eerder meegemaakt. Maar mijn vader is opgelucht en vraagt een half uurtje later om de actie nogmaals te herhalen, want ja als je de sluis eenmaal hebt opengezet blijf je wateren. Of heeft hij te veel thee gedronken op zijn kersverse kleinzoon?!

Het kan soms pijn doen die laatste minuten als je het moet ophouden. Ik geef toe dat ik ook weleens dankbaar gebruik heb gemaakt van een boom, een grasveld of struik.

Taxi

De septemberochtend is vochtig. Flarden mist hangen tussen de flats. Op weg naar de fysio, te laat eigenlijk, ik moet me haasten. Gelukkig is het vlakbij. Als ik de wachtkamer binnenkom zit daar een ouder echtpaar. Normaliter heerst er een serene rust en zijn er geen andere bezoekers. Zij heeft halflang grijs haar en een beetje kromme rug. Hij oogt vitaal, draagt een blauw houthakkersshirt met moderne bretels. Zij kijkt naar het weerbericht op de televisie. Hij bestudeert zijn gerimpelde handen. Ik leg mijn handdoeken op de tafel en wacht tot Max me komt halen. Op de gang hoor ik voetstappen. Daar zal je hem hebben. Nee, het is de receptioniste die even haar post heeft verlaten. ‘Mevrouw en meneer Schenkel zitten jullie hier nog?’

Zij zucht. Hij zegt: ‘We hebben een afspraak om kwart over tien.’

‘O, dat duurt nog even, het is nog geen kwart voor.’

‘Ja, de taxi was vroeg.’

‘We zijn afhankelijk van de regiotaxi, hè. We hadden ook liever een uurtje langer in bed gelegen, maar ja…’ Hij schudt zijn hoofd.

‘Ik heb de ergotherapeut al gezien, zal ik even kijken of ze nu tijd heeft voor u?’

Het echtpaar knikt simultaan. De gastvrouw verdwijnt.

Even later is ze alweer terug. ‘Helaas, ze is nog bezig met iemand.’

Goh, waarom verbaast me dat niet, denk ik.

‘Kan ik jullie iets aanbieden?’ vraagt ze ter compensatie.

‘Nee, dank u wel.’

‘Nou, ik lust wel een kopje thee.’

De gastvrije dame loopt naar het keukenblok.

‘Goedemorgen.’

‘Hoi, Max.’ Ik pak mijn handdoeken. In de gang komen we de receptioniste tegen met een dampend glas water voor mevrouw Schenkel.

‘Hoe gaat het met de schouder?’ vraagt de fysiotherapeut als we in de behandelkamer zijn.

‘Gelukkig is hij minder gevoelig, ik merk dat ik baat heb bij de oefeningen die je me hebt gegeven. En het zwemmen gaat ook steeds beter. Niet dat ik als een rat door het water schiet, ik zwem eerder met een slakkengang, maar de schoolslag doet steeds minder pijn.’

‘Goed om te horen, zullen we eens gaan kijken?’

Ik trek mijn shirt uit en ga op de bank liggen waarop Max mijn handdoeken heeft gedrapeerd.

Hij pakt mijn rechterarm en strekt hem zo ver mogelijk uit. Om me af te leiden vraagt hij hoe mijn week is geweest. Ik begin te ratelen. Af en toe bijt ik op mijn lip. Het is gevoelig maar het dient een goed doel. En eerlijk gezegd zijn er in de afgelopen maanden sessies geweest waarbij de pijn groter was.

‘Mooi, ik ben tevreden. Kom maar even rechtop zitten.’

Ik sta langzaam op en ga met mijn rug naar de fysiotherapeut zitten. ‘Je mag je beide armen zo hoog mogelijk uitstrekken.’

Ik steek mijn armen in de lucht alsof ik betrokken ben bij een overval en me vrijwillig overgeef. ‘Grappig,’ zegt Max, ‘je rechterarm komt nu verder dan je andere arm.’

Ik moet lachen. ‘Nou, dan zal ik die de komende week ook meenemen bij mijn oefeningen, want links mag natuurlijk niet achterblijven.’

Ik trek mijn T-shirt weer aan en ga tegenover hem aan het bureau zitten. Max houdt de administratie bij en stelt voor om elkaar over drie weken voor een laatste keer te zien. Ik stem toe en neem afscheid.

In de wachtruimte zit de familie Schenkel nog steeds te wachten. Ik groet ze en wens ze een prettige dag. Ik hoop dat ze alvast de taxi naar huis gereserveerd hebben zodat ze na hun behandeling niet nog een uur of langer hoeven te wachten voordat ze thuis zijn.