Blog

Zonnestralen

Eigenlijk zou ik deze week met een vriendin naar Ierland gaan. Ons hoofddoel was Galway waar we elkaar vijfentwintig jaar geleden hebben ontmoet. Deze plannen staan voorlopig in de ijskast en daarom zoek ik naar het dagboek van die vakantie. Erg frustrerend als je die niet kunt vinden. Wel kom ik het schrift van een jaar later tegen toen ik voor de tweede keer naar dat fantastische land ging. In een heerlijk zonnetje nestel ik me op de bank en blader door mijn notities. Bonnetjes, kaartjes, flyers, bierviltjes en andere souvenirs vallen op de grond, ze zitten her en der tussen de pagina’s. Het duurt niet lang of ik ga volledig op in mijn vakantie een kwart eeuw geleden.

Ik lees de eerste pagina nog eens. De vakantie heeft een motto, dat moet ik van te voren bedacht hebben, want het is het eerste dat geschreven is. “Traveling that’s the shit, man. Het sterkt lichaam en geest. Sommige mensen zeggen dat vakantie niets met de realiteit te maken heeft, maar vertel mij dan eens welke levensstijl wel reëel is? Wat is dan wel echt?”

Via de vlucht naar Dublin begin ik de reis zo noordelijk mogelijk in Donegal, en zak dan steeds verder met de bus af langs de westkust naar het zuiden. De eerste dagen regent het vaak en dat slaat over op mijn stemming. Uit mijn verslag merk ik dat ik een beetje met mijn ziel onder mijn arm rondloop. Gelukkig is er in Sligo een Marc Chagall tentoonstelling, en sta ik voor het eerst oog in oog met zijn kleurrijke kunst. Het maakt een onuitwisbare indruk op me.

Na een paar dagen ben ik in Galway en logeer in hetzelfde hostel waar de ontmoeting plaatsvond. Het voelt als thuiskomen en vanaf dat moment verdwijnen de sombere gevoelens. Met de boot ga ik naar de Arans Islands, die in de jaren daarna voor ons beiden een soort toevluchtsoord zullen zijn. Ik huur een mountainbike en verken het eiland. De vele stenen muurtjes zorgen voor een grijze worm door het golvende groene landschap. Je vindt er veel Keltische resten zoals kruizen en graven. Ik moet opletten dat ik links blijf fietsen, soms vergeet ik dat gewoon en dat kan bij een bochtig parcours lelijke gevolgen hebben. Keep left, Johnny! Op de terugweg ontdek ik dat ik verbrand ben door de zon. Zo snel kan het weer in Ierland omslaan.

Het grote avontuur begint in Bantry. Daar laat in mijn zware rugzak achter en met een minimum aan bagage en een gehuurde Falcon Explorer fiets ik een paar dagen over het schiereiland Beara. Van de drie landtongen die daar liggen de minst toeristische. Hier kun je nog vast komen zitten in een kudde schapen die midden op de weg staan en fiets je niet tussen alle touringcarbussen die de Ring of Kerry doen in een dag.

De tocht naar Glengariff gaat naar beneden, dat is lekker om mee te beginnen, bearable, zeker als je niet vaak meer op een mountainbike zit. Het woeste landschap, het vele groen, de heuvels, de puntige rotsblokken, de meertjes en de verrassende baaien. Hier valt de puzzel in elkaar, daarom houd ik van dit land! ‘And God created this, its fucking unbelivable,’ staat er met uitroeptekens in het dagboek. In Castletownbere las ik een rustpauze in. Mijn lunch uit de lokale supermarkt verorber ik op de trappen van de kerk. Een andere biker, een Ierse accountant die in Londen werkt, houdt me gezelschap. Hij raadt me aan te overnachten in Allihies en vraagt me de groeten te doen aan zijn vriend die daar nog logeert. De kabelbaan naar Durland Island is helaas afgesloten vanwege filmopnamen, dus een tijdelijk verblijf tussen de Jan-van-genten zit er vandaag niet in. Als ik daar later met de vriendin nog eens terugkeer, blijkt het een gammele constructie te zijn waarbij je eerst een kruisje wilt slaan omdat je niet zeker bent of je heelhuids de overkant zult bereiken.

Allihies blijkt een gat te zijn: vier pubs en een kerk. Als je hier een scheet laat dan ruikt iedereen het. Het hostel wordt gerund door een Duitser en is erg klein, maar ik heb een bed voor vannacht. In de kroeg drink ik mijn eerste Guinness van die dag. Het viltje spreekt van ‘Scenes from an Irish Summer’. Het zou een mooie titel voor een boek kunnen zijn. Aansluiting is zo gevonden, want de gasten aan de toog zijn nieuwsgierig naar verhalen, en omgekeerd. Het zijn vissers, ze vertellen over hoe ruw de zee hier kan zijn. De mannen van de safequard moeten vaak in een roeibootje uitrukken. Het zijn stoere mannen met stoere verhalen. ‘Fisherman don’t go to hell,’ zingen ze luid als toegift. Buiten – want de temperatuur is nog lekker – ontmoet ik medetoeristen. Richard (Waal) en John (Brit) en Henry (local) die achttien jaar geleden naar dit dorp is gekomen om er fiction te gaan schrijven. ‘Moet je ook doen. Er staan hier veel huizen te koop. Je zult je wel moeten aanpassen aan de regels hier, maar dan heb je een goed bestaan.’

Ik vraag wat hij aan het schrijven is. De laatste tijd is hij echter meer aan het klussen bij allerlei mensen in Allihies en omgeving. De schoorsteen kan blijkbaar niet roken van het schrijven alleen. Ook Richard en John bivakkeren hier al langer en ze proberen me over te halen een tijdje te blijven. Ik lach het aanbod weg. Met veel bier en goed gezelschap blijf ik langer in de kroeg dan ik misschien gewild had, want morgen moet er natuurlijk gewoon gefietst worden.

De volgende ochtend ga ik op aanraden van de jongens toch eerst even langs de tra, het strand. Een prachtig zandstrand – Spanje zou er jaloers op zijn. De zee ligt er rustig bij. Ik durf een ochtendduik te nemen, mede omdat een aantal jonge Paddies me al voor zijn gegaan. Als ik op de fiets stap staat de zon alweer stralend aan de hemel. Het begin is erg steil en ik moet flink op de trappers staan. Dat valt niet mee, soms loop ik een stuk met de fiets aan de hand. Had ik gisteravond ook maar niet zo moeten drinken, flitst door me heen. Ik vraag me af of ik Kenmare wel ga halen en kijk of er een andere route is. Uiteindelijk zeg ik tegen mezelf dat ik toch geen mietje ben en ga ervoor. De route gaat langs de kustplaats Eyeries en er is tot mijn verrassing ook nog een gedeelte bos, dat voor de nodige verkoeling zorgt, want het brandt hard op mijn ingesmeerde velletje. De laatste vijftien kilometer naar Kenmare is vlak, dus ook vandaag zal ik slagen in mijn missie. De douche in het hostel is weldadig en ik verlang naar een hapje in een gezellig restaurant. Ik gun mezelf niet echt tijd om lang op verkenning uit te gaan. Als de inrichting en het menu me aanstaan, vraag ik om een ‘table for one’. Terwijl ik op de grilled salmon wacht, merk ik commotie om me heen. Naast me zit een typisch Engels gezin, aan hun taalgebruik te horen. De vrouw draagt een sweatshirt van Fruit of the loom en een grote zwarte Ray-Ban, hoewel binnen de zon absoluut niet schijnt. Haar man lijkt regelrecht uit de serie Who pays the ferryman weggelopen. Het gezin is compleet met twee kleine kinderen. Maar er is duidelijk iets aan de hand. De vrouw wenkt het meisje dat ons bediend. Ik zie haar in mijn richting knikken en even later verkast het gehele gezin naar een ander tafeltje. Als het meisje later mijn zalm serveert doet ze alsof er niks aan de hand is, maar ik vraag me toch af wat er mis is. Nadat ik me het gerecht heerlijk heb laten smaken, ontdek ik in de spiegel op het toilet wat het probleem is. Ik zie een vuurrood hoofd – what’s new – maar daaroverheen allemaal witte schilfers alsof ik zwaar psoriasis heb. Tja, als ik daar tegenaan moest kijken zou mij de eetlust ook vergaan! Ik maak dat ik zo snel mogelijk het restaurant uitkom, en knik nog even schijnheilig vriendelijk naar het Engelse gezin als ik langs hun nieuwe tafeltje loop. Met Zwitsal crème probeer ik de ergste vellen een beetje te maskeren. Dat wordt vroeg naar bed vanavond, ik durf de deur niet meer uit.

De volgende dag ben ik bijtijds wakker, maak een ontbijtje en probeer de schade aan mijn gezicht zoveel mogelijk te herstellen. In de bescherming van de groene heggen leg ik de laatste vijfenveertig kilometer richting Bantry af. Zo vroeg is het nog heerlijk rustig, en kan ik volop van het golvende uitzicht genieten. Al voel ik me wel gebrandmerkt en heb ik het idee dat zelfs de schapen vandaag de andere kant opkijken.

Nationaal verkeersexamen

Het is mooi winterweer. Zo rond half elf rijden we met de ENG-wagen naar Almere. Achter ons rijdt een leswagen van rijschool Jan ter Beek uit Bussum. Voor het SBS6-televisieprogramma ‘Het nationaal verkeersexamen’ zijn we onderweg naar Ali B voor zijn eerste rijles. In de straat met rijtjeshuizen parkeren we en ik bel aan bij het adres dat op het callsheet staat vermeld. Geen reactie, nog maar eens bellen, nog steeds geen reactie. Terug naar de auto, klopt het adres wel?

De rijinstructeur stapt ook uit de leswagen. ‘Is hij er niet?’

‘Geen flauw idee. Het adres moet kloppen volgens productie. Ik zal zijn mobielnummer eens proberen.’

Ook daar wordt niet opgenomen. Wat te doen? Nog een keertje op die bel hengsten dan maar. Tring… trin… tring…

Op het moment dat ik wegloop, gaat boven een raam open. Een enorme bos donkere krullen komt onder het gordijn vandaan.

‘Hé, hallo, ik zoek Ali B.’

‘Gevonden, man.’

Ik moet eerlijk bekennen dat ik hem niet had herkend, want de pas doorgebroken jonge rapper ken ik alleen van zijn petje met die enorme klep, dat daar zo’n bos krullen onder schuilgaat had ik nooit verwacht. ‘We zijn hier voor je eerste rijles.’

‘Ja, dat is waar ook. Sorry, man, helemaal niet meer aan gedacht. Geef me vijf minuten, ik kom eraan.’

We wachten bij de geprepareerde lesauto. Er zitten diverse kleine cameraraatjes op het dashboard gemonteerd om zowel de leerling als de instructeur te kunnen filmen. De vaste cameraman zal afwisselend op de achterbank meerijden of bij ons in de ENG auto de rijles volgen. We nemen nog eenmaal de instructies door en checken of de techniek werkt. Zes minuten later staat Ali in vol ornaat zoals we hem kennen bij ons. We schudden handen en ik leg uit wat de bedoeling is.

We filmen het instappen van Ali op de bestuurdersstoel. Zonder een hapering rijdt de leswagen weg. Na een rondje rijden ze de straat weer in. Daarna stapt de cameraman achter in, en laat ik Ali nog een keer plaatsnemen achter het stuur. Zo de eerste meters zijn gemaakt. We volgen hen snel met onze auto. Via de zenders kunnen we het gesprek in de lesauto volgen. Het klikt meteen tussen de kersverse leerling en de al wat oudere instructeur.

‘Was het laat gisteravond. Mag ik Ali zeggen?’

‘Ja, man….’

We komen er al snel achter dat dit niet de eerste keer is dat Ali achter het stuur zit.

‘Ja, ik heb weleens in de auto van een neef gereden, man.’

‘Wel meer dan een keertje, merk ik,’ zegt de instructeur lachend.

Ali blijkt een snelle leerling, een pittige rijder die af en toe in zijn enthousiasme een beetje moet worden afgeremd. De lessen die we van hem filmen zijn een prettige ervaring.

Een ander verhaal is dat met Kelly. Voor haar is het de tweede keer dat ze aan het programma meedoet. Vorig jaar is ze gezakt voor het schriftelijke examen. We hebben voor haar een rijschool in Utrecht gevonden, ondanks dat ze in Hilversum woont. Ze doet opnieuw een poging om op deze manier haar rijbewijs te halen. Als item-regisseur zijn de rijlessen van Kelly een cadeautje. Haar chaotische rijden zorgt voor veel materiaal – er moet van haar rijlessen een reportage worden gemaakt. Het is moeilijk kiezen tussen de dingen die er misgaan tijdens de rijlessen en haar vaak hysterisch gillende reacties erop. Ik heb soms medelijden met de instructeur, al zal die in zijn beroep wel gewend zijn aan brokkenpiloten.

Op paaszondag is de live-uitzending. In de televisiestudio leggen de vier BN’ers die meedoen aan dit programma eerst hun theorie-examen af. Als ze daarvoor slagen, mogen ze diezelfde avond afrijden voor hun praktijkexamen in een vooral regenachtig Hilversum. Ik begeleid Ali die avond. Hij is in eerste instantie best een beetje nerveus, maar al snel heeft hij z’n rapperpraatjes weer gevonden.

Het spreekt voor zich dat Ali B. met glans slaagt voor beide onderdelen en met het roze papiertje de studio later die avond verlaat. Voor Kelly houdt het halverwege de uitzending op met het opnieuw niet halen van de vereiste voldoende voor de theorie. Ze zal volgend jaar opnieuw een poging doen.

Leren alleen te zijn

Het alleen-zijn in isolatie voelt voor mij persoonlijk niet als een ingrijpende verandering van mijn levenssituatie. Ik vlieg niet gillend tegen de muren omhoog, ik ben niet meer tegen mezelf gaan praten dan ik al deed. Ik ben dit gewend. Dit overvalt me niet, ik leef zo. Thuisblijven is voor mijn geen straf. Mij valt het niet moeilijk om te voldoen aan die ene opdracht die de overheid gesteld heeft. Het heeft misschien met mijn keurig gereformeerde opvoeding te maken, maar ook met mijn karakter. Ik snap dat thuisblijven en afstand houden nodig is en als dat de enige manier is om meer leed te voorkomen dan werk ik daaraan mee. Als het betekent dat ik familie, vrienden en collega’s niet mag bezoeken, ontmoeten en beet kan pakken dan ben ik bereid dat offer te brengen. Ik heb geen zin om met ademklachten op een ic terecht te komen, dat lijkt me vreselijk, een zekere horror zelfs. Dus ik doe er alles aan om dat te voorkomen. Ik wil niet iemand besmetten of door iemand besmet worden.

Wel verbaas ik me over mensen die toch hun eigen gang gaan. Als ik bij het boodschappen doen nog steeds zie dat een stel samen naar de supermarkt gaat, stijgt mijn verbazing. Inwendig kan ik daar erg kwaad om worden, maar ik ga niet de discussie aan, ik kan niet instaan dat ik mijn verwijt dan speekselvrij zal uiten. Mensenlief, blijf thuis! Nee, hoor, de man hobbelt lekker achter vrouwlief aan de winkel in en vormt daar een extra hindernis in de al krappe winkelgangen. Man, neem even tijd voor jezelf, is dat nou zo moeilijk? Ik zou in zo’n situatie – het de gehele dag op elkaars lip zitten – juist blij zijn dat de ander even weg was.

Idem als ik buiten wandel. Ik begrijp dat als je kleine kinderen hebt dat je die niet alleen thuislaat, maar ik zie ook complete gezinnen waarvan de pubers braaf achter pa en ma aansukkelen. Kunnen mensen dan echt zichzelf niet meer vermaken? Hebben ze niet de gezonde behoefte om even een uurtje zonder die ouders te zijn? Ben ik daarin zo’n rare uitzondering?

De vele sociale acties en uitdagingen die op Facebook worden bedacht, overvallen me. Als ik erover nadenk, snap ik de reden en de goede bedoeling erachter. Mensen zoeken ontspanning, ontsnapping uit die bulk aan coronaverhalen en nieuwsfeiten waar je absoluut niet vrolijk van wordt, dus waarom niet elkaar opdragen om een jeugdfoto van zichzelf op Facebook te plaatsen. Daarmee heb je wat omhanden. Waar zijn de oude fotoalbums? Welke foto zal ik plaatsen? Welk jaar was het? Het bladeren door het fotoboek brengt de nostalgie van die goede oude tijd terug en de daarbij horende herinneringen. Maar was alles toen echt beter? Trouwens je bent er ook even zoet mee, want hoe krijg je die analoge foto nou online? Dus mocht je je echt vervelen, omdat je thuis moet blijven dan kun je alle foto’s scannen en je albums digitaliseren. Achter die uitdaging zit nog een ander slim idee. Doordat je de opdracht via de persoonlijke berichtenbox moet geven, heb je meteen een aanleiding om er nog een berichtje achteraan te sturen: hoe gaat het, houd je het een beetje voel, heb je geen klachten? Kortom socialising.

Toch overviel het me vorig weekend. Wil je er echt in meegaan dan ben je daar zo ineens heel druk mee. Ik ging me zelfs schuldig voelen dat ik mensen aan het werk zette en stuurde snel een berichtje dat ze zich niet verplicht moesten voelen om nog weer een nieuwe foto te zoeken voor de zoveelste uitdaging omdat ze een like hadden gestuurd. Lief en leuk, goed bedoeld, maar ik ben al snel met deze kettingreactie gestopt. Ik hoef niet te bedenken wat kan ik nu toch eens gaan doen? Help, ik verveel me.

Als ik een maand geleden mijn cocon wilde ontvluchten, ging ik naar de bioscoop. Heerlijk twee uur in het donker zitten en me helemaal laten meevoeren. Nu krijg ik om aan die filmbehoefte te voldoen allerlei apps om thuis het huidige aanbod te blijven kijken. Movies That Matter waar ik anders zou zijn geweest, IDFA en IFFR, ze bieden me volop keus. Ook Cineville gaf me een code. Op zondagmiddag logte ik op de laptop in en kwam er achter dat het toch een andere filmbeleving is. De zon scheen en ik betrapte me erop dat ik snel was afgeleid, me niet liet meeslepen door het verhaal en zelfs in de keuken stond om thee te zetten, terwijl de film gewoon doorliep. Ik had hem niet eens op pauze gezet. Dat was dus geen goed idee, toch maar dat hmi-kabeltje zoeken om de verbinding met mijn televisie te leggen en wachten tot het ’s avonds donker is, om dat echte filmgevoel te benaderen.

Ik kan heel goed alleen-zijn. Loop ik daardoor nu voor de troepen uit? Het is niet zo dat ik mensenschuw ben of mensen uit de wegga, maar ik merk nu eens te meer dat mijn leven al jaren zo in elkaar zit en dat ik daar zelf vaak geen moeite mee heb. Ik heb geleerd alleen te zijn. Misschien wel tegen mijn zin in, maar het is eenmaal zo gelopen. Als ik er problemen mee zou hebben, zou ik wel actief naar een oplossing gaan zoeken, toch? Vertoon ik ontwijkend gedrag, probeer ik door bijvoorbeeld veel te werken, niet met mijn alleen-zijn geconfronteerd te worden? Dat zou kunnen en dan is het goed om daar eens bij stil te staan en over na te denken. Deze crisis zorgt er wellicht voor dat we iets meer gaan nadenken over ons leven, over ons functioneren, over de dood misschien en wat we nu echt willen… wat is een goed leven? Misschien zitten we nu nog volop in de overlevingsmodus en gunnen we ons daar op dit moment de mogelijkheid niet voor. Maar ik heb altijd al gedacht: het moet toch niet zo zijn dat ik eerst tegen een boom moet rijden voordat ik het leven dat ik heb, ga waarderen. Die gedachte brengt deze crisis bij mij naar boven. De komende weken is er tijd genoeg, want dit gaat nog wel even duren. Dat deze crisis niet in een vloek en een zucht over is, staat voor mij als een paal boven water. Ik heb me er op ingesteld. En dan is de ellende nog niet voorbij. Vervolgens moeten we mondiaal de geknakte economie weer opgang brengen, als we dat kunnen en willen…

Troost tv

Stoppen op je hoogtepunt of stoppen als de rek eruit is. Afgelopen vrijdagavond kwam er een bewogen einde aan vijftien jaar De Wereld Draait Door. Tot zover. Een ander afscheid dan iedereen in gedachte had. De laatste weken zat Matthijs van Nieuwkerk zonder publiek in de studio en de gasten op gepaste afstand van elkaar. Het format paste zich aan deze veranderde tijd aan. Plotseling werkloze artiesten gaven een klein optreden op het podium van de gedeelde smart.

Er gingen petities rond dat Matthijs moest blijven, zo’n ankerpunt in onze televisiegeschiedenis mocht er niet op deze wijze tussenuit piepen. Juist nu we het programma zo hard nodig hebben, want het is een steun en symbool van hoop geworden waar we nu niet zonder kunnen. In samenwerking met cabaretier Paul Haenen werd in de nachtelijk uren – de tijd waarop DWDD herhaald zou worden – Troost-TV uitgezonden. Vrolijke en troostrijke programma’s uit de oude doos die men nog eens graag terug wilde zien, zoals Love Letters, Spel zonder grenzen, Jiskefet, RUR of Van Kooten en de Bie.

Naar de televisie kijken kan van weinig of geen betekenis zijn, maar ook van grote waarde. Het medium heeft verschillende functies. Allereerst het vervullen van de behoefte aan informatie en het interpreteren van informatie. Moderne samenlevingen bestaan met behulp van informatie; ze overleven alleen als hun burgers goed geïnformeerd zijn. De interpretatie van de enorme hoeveelheid informatie kan misverstanden en paniek bij het publiek voorkomen. Televisie houdt de mensen op de hoogte en brengt de wereld voor hen in beeld: de wonderen van de zee, de landing op de maan, de erbarmelijke omstandigheden in vluchtelingenkampen, het wordt hen allemaal thuisbezorgd.

Een tweede functie is amusement. Vaak moeilijk van informeren te onderscheiden. Veel informatie bevat amusementswaarde en veel amusement informeert of draagt bij tot het waardensysteem van het individu. Amusement kan de horizon van de kijker verbreden, maar heeft als belangrijkste functie dat het mensen de gelegenheid biedt tijdelijk te ontsnappen aan hun spanningsvolle bestaan. Historisch gezien heeft iedere samenleving bepaalde ontvluchtingsmogelijkheden nodig voor haar burgers, variërend van orgiën en dramatische rituelen tot alcohol en drugs. Het medium tv is daarbij vergeleken onschuldig vertier, een ontsnapping die goedkoop is, onmiddellijk werkt en sociaal volledig geaccepteerd is. Het stelt mensen in staat te lachen, ergernis te koesteren, woedend te worden, de tijd te doden of een traan weg te pinken.

Socialisatie wordt gezien als derde taak. De tv laat vaak, zonder dat programmamakers zich daarvan bewust zijn, zien hoe men zich hoort te gedragen, wat goed is en wat slecht, wat ‘in’ is en wat ‘uit’. Dit socialisatieproces kan bijdragen tot de eenwording van de samenleving: zij geeft een beeld van hoe ‘men’ denkt, oordeelt, handelt en optreedt.

Een andere functie, verband houdend met socialisatie, is opleiding. In de mediawet is dit element ook opgenomen en onder andere documentaires en achtergrondprogramma’s vallen onder deze educatieve taak.

De laatste functie die ik in dit rijtje wil noemen, is het bewaken van de samenhang in de samenleving. Televisie kan een bijdrage leveren tot een verantwoordelijke maatschappij. Om deze functie waar te maken, moet de tv aanhoudend aandacht besteden aan de noden en misstanden in de samenleving. Televisie heeft als zodanig een waakhondfunctie doordat het wantoestanden aan de kaak stelt en zo probeert een sociale verandering op gang te brengen.

Op papier klinkt dat natuurlijk erg mooi en misschien een beetje hoogdravend, het heeft alles te maken met hoe groot je het belang van televisie inschat en welk mensbeeld je hebt. Voor veel mensen – zeker nu en vooral voor ouderen – is de televisie het verbindingsnetwerk met de samenleving. Tv is een belangrijke psychologische compensatie voor de gevoelens van frustratie, vervreemding en eenzaamheid of het gebukt gaan onder ziekte, baanloosheid en andere soortgelijke problemen. Televisie is het altijd beschikbare gezelschap. Mensen beleven haar als een vriendelijke gast, sympathiek, interessant en altijd stof tot gesprek biedend. Televisie geeft mensen het gevoel ergens bij te horen. Het grijpt ons aan wanneer we beelden van de neergehaalde MH17 zien of een aardbeving in Groningen. We beleven een immens gevoel van betrokkenheid wanneer het Nederlands elftal het EK wint. Televisie stelt ons in staat mee te leven. In goede en kwade dagen. Met vreugde en leed.

Ten slotte komen we bij de troostfunctie van het medium. Theoloog en oud-directeur IKON, Wim Koole heeft er een geweldig proefschrift over geschreven en hij was een bron van informatie bij

mijn eindscriptie theologie waarin ik de mogelijkheden van televisie onderzocht voor godsdienstige communicatie.

De vraag naar troost leeft op. Of je het nu religieus wilt invullen of ziet als een open speurtocht naar antwoorden op de dilemma’s van onze tijd. Er is geen algemene definitie voor troosten, maar we weten allemaal wat we ermee bedoelen en bovendien, troost is voor iedereen weer iets anders. Waar de een een arm om zich heen nodig heeft, heeft de ander meer aan woorden en weer iemand anders heeft iemand alleen in de omgeving nodig. Als je troost kunt bieden, wil dat niet zeggen dat het oplossingen zijn. Daar zit men over het algemeen ook niet op te wachten, temeer omdat die er meestal niet zijn en alles wat je aan oplossing bedenkt, is niet waar de persoon op zit te wachten.

‘Troost’ definieert Koole als ‘het leren leven met het onvermijdelijke’. In eerste instantie zoeken mensen troost bij vrienden en familie. Maar volgens Koole heeft televisie een paar extra dimensies. Televisie heeft de kracht individuele mensen bij een gemeenschappelijk gevoeld leed te betrekken. Een voorbeeld daarvan is de nationale rouw rond de MH17-ramp. Ik weet zeker dat de beelden van de vliegtuigen die de kisten van de slachtoffers terugbrachten en de stoet van lijkwagens door het land veel mensen tot troost zijn geweest. Door de televisie kon men het meemaken, het is een medium dat de samenleving bindt. Dat moment blijft je bij, ondanks het feit dat het leven doorgaat.

Als je de afgelopen maand naar de tv keek, journaal of talkshows, dan werd je daarvan niet vrolijk, maar wat dichter Gerrit Komrij ooit de ’treurbuis’ noemde, zou wel eens voor miljoenen een ’troostbuis’ kunnen zijn. Het kan ons leren omgaan met het onvermijdelijke waar we geen macht over hebben. De beeldbuis is het altijd beschikbare gezelschap dat met programma’s over menselijke ervaringen erkenning en herkenning aanbiedt. Erkenning omdat ik in gesprekken met medemensen elementen van mijn eigen zorgen terugzie. Herkenning omdat ik tot mijn geruststelling kan vaststellen: ik ben niet de enige die daarmee zit. Eventueel: met hem of haar vergeleken heb ik niets te klagen. Mensen hebben behoefte in de donkere coronatijden een hoopvol en positief geluid te horen. Welnu: de NPO gaat door met Troost-TV, en niet alleen in de nachtelijke uren maar juist op primetime op NPO3. Dat past in het voornemen om op alle fronten de komende weken meer troost te bieden. Zo worden ook oude series als Zeg ‘ns Aaa binnenkort herhaald.

Een frisse neus

In deze tijden van corona – al mag ik dat niet schrijven van de taalrubriek in de Volkskrant omdat het nu al een cliché is – moet je creatief zijn. Dagelijks een uur wandelen op de hei is het nieuwe zwemmen voor mij geworden. Het verzet even de zinnen tijdens de quarantaine. Op de Zuiderheide zijn allerlei routes mogelijk: fietspaden, ruiterpaden en kruip-door-en-sluip-doorpaden. Het is er druk, want veel mensen willen zo even een frisse neus halen. Dus moet je soms uitwijken om niet in kluitje hondenbezitters terecht te komen, die zich niet echt aan de houd-afstand-regel houden. Het is lang geleden dat ik zoveel honden heb gezien. Ik denk dat de vele hondenuitlaatbedrijfjes die het Gooi rijk is slechte tijden doormaken want iedereen laat nu zijn eigen hond weer uit.

Ik heb mijn oude Ipod meegenomen. Die gebruik ik niet dagelijks maar het uiterst compacte apparaatje gaat wel altijd mee op vakantie. Het roept meteen allerlei herinneringen op. Hij staat vol met mijn favoriete muziek die je bij je zou willen hebben als je op een onbewoonbaar eiland (hic) zit. Op de cadans van het Talking Headsconcert Stop making sense heb ik er stevig de pas in. Ik moet wel opletten waar ik mijn voeten neerzet, want nog een blessure erbij zou niet fijn zijn. In het begin van de week is het prachtig lenteweer en zie je veel moeders met kinderen, sommigen hebben van een oud kleed een alternatieve schoolklasje gemaakt. Even verder wordt er gevliegerd en een aantal jongetjes zijn bezig een boomhut te bouwen. Het kan nu allemaal. In de lucht scheren de sportvliegtuigjes van het vliegveld Hilversum af en aan. Het gepruttel van de zuigermotoren zorgt zo voor extra leven in de brouwerij. Ik kan de afleiding wel gebruiken want tijdens het wandelen ga je vrees hebben voor de ander: wie is een drager van het virus? Het decor van alles wat vanzelfsprekend leek lijkt verdwenen. Ik laat de drukte om me heen een beetje de route bepalen. Ineens sta ik bij de zandverstuiving. O ja schiet er door me heen, hoe vaak hebben we hier niet in de zomer illegale kampvuurfeesten gehouden?

Als het mooi weer dreigde te worden werd er een datum geprikt en een van de vrienden zorgde ervoor dat er een flink aantal pallets werden ingeslagen. Aan het begin van de avond waren ze nog bedoeld om op te zitten en later natuurlijk om in het vuur te verdwijnen. Iedereen nam drank en hapjes mee. Voor de liefhebbers was er wiet en pillen. Creatieve jongens speelden op hun gitaar en zetten soms een meezinger in. Het was een gezellige boel. Een zomernacht kregen we onverwacht bezoek van twee mannen in het groen. Nu waren onze rooksignalen op de open heide ook wel van ver te zien dus het was geen wonder dat we hun aandacht hadden getrokken. Een fijnprater wist de mannen te paaien. Normaliter zou dit een fikse boete betekenen en moest het feestje meteen geblust worden. We mochten nu echter het vuur – meer een brandstapel – langzaam laten uitbranden en we moesten er bij het verlaten van de zandverstuiving zeker van zijn dat het kampvuur definitief uit was. ‘En wat doen jullie met die pallets?’ was nog de vraag. ‘Die nemen we straks weer mee, meneer.’ Waren wij blij dat ze nog niet op het vuur lagen en dat er alleen takken en strokkelhout in de fik stond. Twee uur later gingen alle pallets natuurlijk boven op het vuur, compleet met de exemplaren die nog in de Transporter lagen, die een eindje verder in het bos stond geparkeerd. Het waren memorabele feesten. De laatste mannen plasten hoogstpersoonlijk de smeulende resten nog even uit. Een luid sissen was hun dank. Beneveld vond iedereen in het donker over de kronkelige en hobbelige paadjes zijn of haar weg weer naar huis.

De Talking Heads zijn in mijn oren inmiddels vrolijk verder gegaan met hun concert:

‘You don’t have to wait for more instructions

No one makes a monkey out of me

We lie on our backs, feet in the air

Rest and relaxation, rocket to my brain’

Ik doe een stapje opzij voor twee joggers die keurig afstand van elkaar houden of heeft de laatste man moeite om het tempo van zijn maat bij te houden? Een half uurtje onderweg en het zweet staat me al op de rug. Dat is de reden waarom ik voor het zwemmen heb gekozen. Op een bankje zit een meisje te schrijven in haar dagboek. Het puntje van haar tong steekt uit haar mond. Ze gaat compleet op in het schrijven. Met haar vrije hand strijkt ze een wilde haarlok achter haar wijduitstaande oor. Ter hoogte van een van de vele grafheuvels grazen witte koeien. Wel een gek idee dat hier al vijfduizend jaar mensen begraven liggen.

Ik voel mijn telefoon trillen. Allerlei apps brengen me op de hoogte dat het songfestival niet doorgaat. Dat verbaasd me niks, maar jammer is het wel. Hopelijk volgend jaar dan maar.

Op de terugweg ga ik een stukje door het bos. Plotseling zie ik waar ik ben. Voor mij de kuil met houten bankjes, een klein theater midden in het bos. Hier wordt begin september altijd het Bosjesfestival gehouden. Het mooiste feestje in het bos. Twee avonden openluchttheater, cabaretiers, muziek en dansen echt een sensatie. De locatie is dan sfeervol ingericht en verlicht. Met op zaterdagmiddag zelfs een kindereditie. Je moet altijd snel zijn wil je kaartjes voor dit jaarlijkse festijn bemachtigen. Normaal ga ik er altijd via het Landgoed Zonnestraal naartoe, maar er is dus blijkbaar een kortere route. Zo leer je ook nog wat.

Medewerkers van het Goois natuurreservaat zijn druk bezig het grindpad te egaliseren en de kuilen op te vullen. Een troostrijke gedachte dat ze ervan uitgaan dat hier over afzienbare tijd weer duizenden natuurliefhebbers een geëffend pad zullen vinden. Als het mij gegeven is om onder restrictie naar buiten te blijven gaan dan zal ik het hier lente zien worden en merken dat de natuur langzamerhand kleur zal gaan krijgen.

Ik heb de Talking Heads vervangen door de Ierse folkzanger Luka Bloom. Heel toepasselijk brengt hij een ode aan de natuur. Ik laat de tekst van June tot me doordringen. Hopelijk kunnen we in juni de midzomernacht vieren zonder restricties. Laat dat hoop en troost zijn.

‘I hear the long grass shuffling in the June breeze

Smell the lavender and the catmint leaves

Everything comes and goes like the tides

Life is celebrations and goodbyes

Ah but June, I love the way you pull me in

June, I love your heat upon my skin

June, I love the way you pull me in

To your midsummer feeling’

Corona

Als je na bijna honderdvijftig anekdotes weleens denkt waarover zal ik de komende weken schrijven dan is de coronacrisis natuurlijk een gebeurtenis om aan te grijpen en reden om het stukje dat klaarligt over de verlaging van de maximumsnelheid op de autoweg die afgelopen weekend stilletjes in is gegaan maar even terzijde te leggen. Aan de andere kant kan je geen krant openen, radio of televisie aanzetten, gebruik maken van social media of je wordt bedolven onder nieuws rond het coronavirus. We maken elkaar zo ook een beetje paranoia, angstig of zelfs fatalistisch, terwijl nu juist de juiste dingen gedaan moeten worden om de volksgezondheid niet verder in gevaar te brengen. In deze pandemie van coronaverhalen hier toch die van mij.

Vrijdagmiddag ga ik boodschappen doen. Ik heb net de laatste pagina’s van het manuscript van Marijke van Dijk gelezen en weet hoe haar nieuwe roman ‘Veerkracht’ afloopt. Nog helemaal in deze familieperikelen ondergedompeld, stap ik winkelcentrum Kerkelanden binnen. Mijn zus had eerder die ochtend nog een appje over het hamsteren gestuurd, maar verder had ik er niet zo bij stilgestaan. Meteen als ik de Lidl binnenga, zie ik het al. Wat is hier gebeurd? De gehele brooddivisie leeg. Op een paar exotische exemplaren na die altijd voor een bepaalde doelgroep bestemd zijn. De grote stapel met wc-papier die twee dagen terug noch naast de winkelkarren stond – ja net deze week in de XXL-aanbieding – is verdwenen. Ook bij het vlees zijn alle schappen geplunderd, alleen de nieuwe vegan artikelen liggen als eenzame winkeldochters in het witte licht. Het is erger dan ik had gedacht. Beelden van Sovjetwinkels dringen zich aan me op. Maar hier in de Lidl Kerkelanden toch niet? Later zie ik op het NOS-journaal wat er eerder die dag hier is gebeurd. Mensen die met over de top volgeladen winkelkarren naar buiten komen.

Terwijl ik mijn spulletjes bij elkaar scharrel, moet ik zelf de verleiding onderdrukken om toch ook niet in te slaan voor het geval dat? Maar wat dan? Er ligt niks meer. Tussen de chaos in de winkel loopt een geschrokken klant druk te telefoneren. ‘Mensen lijken wel van God los,’ doet ze opgewonden verslag van het slagveld in de schappen. ‘Belachelijk, wat is er aan de hand met iedereen?’ Ze blijft luidkeels haar verbazing uiten. ‘Zijn ze gek geworden?!’ Het zorgt in deze bizarre situatie voor een glimlach.

Als ik mijn maaltje bij elkaar heb, sluit ik aan in de rij, ook XXXL lang. Er zijn maar vier van de acht kassa’s open en het ziet er niet naar uit dat daar verandering in gaat komen. Ik app mijn zus om de wachttijd te verdrijven. ‘Het lijkt hier wel oorlog!’ Hoe dichter ik bij het afrekenpunt kom hoe meer de stress bij het personeel duidelijk wordt. De manager is druk aan het managen. Het aantal beschikbare krachten moet hij verdelen over de kassa’s en de bevoorrading. Buiten staat een vrachtwagen die in allerijl langskomt om de lege schappen aan te vullen. ‘Wie doet de pallets?’ Tijdens het wachten zie ik nog ergens een volgeladen mandje staan met twaalf pakken houdbare melk. Blijkbaar kon de aspirant-koper niet langer het geduld opbrengen om op zijn beurt te wachten en heeft hij wellicht gefrustreerd van zijn hamsterwoede afgezien.

Veertien dagen na de eerste corona-patiënt in ons land is er veel veranderd. Om het virus in te dammen zijn er draconische maatregelen getroffen die ingrijpen op de normale gang van leven. De komende drie weken moeten we zoveel mogelijk binnenblijven en grote groepen en evenementen mijden. We moeten andere manieren van begroeten verzinnen en een beetje op afstand van elkaar blijven! Kortom, ons een beetje als kluizenaars gaan gedragen.

Nu werk ik al thuis dus daar veranderd voor mij niks aan. Mijn verzetje is de dagelijkse kilometer zwemmen. Maar drie weken geleden heb ik tijdens een wandeling op de hei een ongelukje gehad. Het had geregend en er lag een grote plas die we probeerden te omzeilen, terwijl ik de hei opstap voel ik dat mijn voet wegglijdt. In plaats van het lot van een natte broek te aanvaarden, probeer ik de val op te vangen met mijn rechterarm. Een pijnscheut schiet door bovenarm en schouder. De huisarts constateert dat er niks gebroken is of gescheurd, maar vertelt dat ik van deze kneuzing toch wel zes weken last kan hebben. Thuis moet ik een ontspannen houding aannemen tijdens het werk en af en toe een oefening doen. Ik heb nog een keer geprobeerd om te gaan zwemmen, maar dat was geen succes. Ook niet met een rugslag. Inmiddels is er een deurbeleid bij het banenzwemmen ingesteld.

Mijn tweede huiskamer, het filmtheater, is door het kabinetsbesluit gesloten. Mijn laatste bezoek was al geen succes. Het is niet handig om je onder de mensen te begeven als je hooikoorts hebt. Ik kan het niet helpen als een niesbui me overvalt. Het echtpaar dat naast me zit schuift met een slap excuus een stoel op. Moet je dan gaan uitleggen dat je geen virus onder de leden hebt?

We moeten ons vermaak binnenshuis zoeken en wennen aan tv-shows zonder publiek. Weten we een beetje hoe het songfestival gevierd gaat worden…als dat überhaupt doorgaat.

In de Volkskrant zaterdag een paginagrote advertentie dat ze er alles aan zullen doen om de vertrouwde krant op tijd op de deurmat te laten vallen, maar dat ze daarvoor achter de schermen van alles moeten organiseren. McDonald’s vraagt om contactloos te betalen en je maaltijd via de McDrive te bestellen. Op de volgende pagina doet AH – ja, de grootgrutter die ons zo nu en dan juist tot hamsterééééén aanzet – een dringend beroep om boodschappen te doen zoals we dat normaal ook doen! Drie paginagrote mededelingen die opvallen.

We zullen het een tijdje moeten uitzingen zonder musea, theater, cafés, (ski)vakantie of (top)sport. Maar niet getreurd ik kom deze zelfquarantaine wel door, genoeg te doen! Ik wil alle mensen die zich inzetten om deze pandemie onder de knie te krijgen een hart onder de riem steken. Ik denk vooral aan de mensen in de zorg en aan zij die beslissingen moeten nemen, laten ze wijs zijn! En ik hoop dat de situatie snel een gunstige wending neemt.

Collage in het college

‘Goedenavond, ik stel voor dat we gaan beginnen.’ Burgemeester Kees Dekker van de gemeente Dronten slaat met de voorzittershamer op de tafel. ‘Ik heet u allemaal van harte welkom. Wethouders en u op de tribune. De vertegenwoordigers van de pers. Wij hebben een bericht van verhindering binnengekregen van het raadslid van Gemeentebelangen in verband met ziekte. Eerst gaan wij kijken naar de vaststelling van onze agenda.’

Ik sta in de raadszaal achter een van de drie camera’s die op deze donderdagavond live verslag doen van de raadsvergadering. Het is altijd een beproeving. Zo’n avond duurt meestal drie uur en saaiheid is troef. Tenzij partijen in een heftig debat verzeilt raken dan kan het nog wel spannend zijn. Of soms zorgt iemand op de publieke tribune voor rumoer. En dan is het hard werken om de sprekers goed in beeld te krijgen.

‘…Voorzitter, punt van orde, het lijkt me terecht dat we met betrekking tot elkaar bepaalde fatsoensnormen in acht nemen en dit soort diskwalificaties lijken mij niet op zijn plaats…’

In mijn oortje hoor ik de aanwijzingen van de regie die in de kelder van het gemeentehuis zit. Vaak worden er moppen getapt in de doodse momenten. Je moet oppassen dat je niet in de lach schiet, en je kunt alleen met een knipoog naar de medecameramensen aangeven dat je het grappig vindt.

‘…Ik wil de nadruk op de kleinschaligheid van het project leggen, en het is zeker niet industrieel, dat hebben we er niet mee bedoeld, maar goed als u er anders over denkt dan horen we dat graag…’

Als je achter de camera staat die voor de publieke tribune is opgesteld, kijk je uit op een lange stenen muur waarop een serie van vijf foto’s hangt van Ger Dekkers, getiteld ‘Fietspad bij Dronten’. Steeds is hetzelfde fietspad gefotografeerd en telkens doet de fotograaf een stapje opzij waardoor je een ander perspectief krijgt. Een serie om in te verdwijnen tijdens zo’n lange raadsvergadering.

‘…Ik weet dat er in uw fractie ook aandacht aan is besteed en dat verdient een pluim. Op zich is dat al grote winst en daar spreek ik mijn respect en waardering voor uit…’

Persoonlijk houd ik van zijn foto’s. Geen mensen, geen bebouwing, geen voertuigen. Hooguit een dijk of een weg of een rij bomen. Door mensenhand geschapen landschappen, lijnrecht en grootschalig. Door de beeldend kunstenaar geobserveerd en volgens een vooropgezet plan gefotografeerd. Hoe herkenbaar als je door het vlakke nieuwe land van de Flevopolder rijdt. Iedere keer als ik een fietstochtje maak naar het Roggebotzand ben ik onder de indruk van de rechtlijnigheid. Het is grappig dat het meertje nog wel zijn grillige vormen heeft en niet een vierkante waterbak is, of desnoods een naar de horizon weglopende driehoek. Ik kan van het polderlandschap genieten en daarom heb ik ook een zwak voor het werk van Ger Dekkers.

‘…Agendapunt negen: Het woord is aan de heer….’

Met zijn oude Hasselblad-camera met een 50 mm gematigde groothoeklens is de fotograaf dagelijks in de polder te vinden. Het levert iconische fotoseries op, gepresenteerd in rijen van bij voorkeur vijf, zeven of negen foto’s of in vierkante blokken van drie bij drie afbeeldingen. Zelf noemt hij het zijn ‘landschapswaarnemingen’. Het kijken, het ontdekken van elementen in het landschap en het fotograferen zijn voor hem belangrijker dan het eindproduct. Door deze werkwijze zou Dekkers een conceptuele kunstenaar genoemd kunnen worden.

‘…Andere tijden en andere omstandigheden dwingen ons tot andere maatregelen. De hardheidsclausule moet er wat ons betreft inblijven. De VVD is in tegenstelling tot de SGP/RPF niet dogmatisch…’

‘Jan, de SGP fractie graag voor een reactie.’

Ik schrik op uit mijn overpeinzingen en neem de fractie in beeld. In mijn viewfinder zie ik een beteuterd gezicht.

Het mooie van de polder is dat je overal de horizon kunt zien, de blauwe luchten, de rechte lijnen van de akkers met af en toe een dijk. Ik vind dat iets magisch, zo mooi, zo typisch Flevoland: daar raak je nooit op uitgekeken.

‘…Dan sluit ik deze vergadering onder grote dank.’

De burgemeester slaat met de hamer op het blok ten teken dat het laatste agendapunt met algemene stemmen is aangenomen. Gelukkig, de vergadering is ten einde. We breken onze spullen af en brengen ze terug naar de studio in de Meerpaal.

In het donker lift ik naar Kampen. Van het vlakke landschap is niet zo veel meer te zien, of het moeten de witte strepen zijn die in de koplampen oplichten.

Als ik tegenwoordig in Dronten kom voor een boekpresentatie en door de polder rij, zie ik de veranderingen in het vlakke landschap. Het nieuwe land verdwijnt. Ik merk ook de verrommeling op, waar Dekkers altijd bang voor is geweest. Langs de weg staan steeds meer vierkante blokken – dat dan nog net wel – van weer een groothandel of distributeur. Het open landschap groeit steeds meer dicht. Het wordt alsmaar lastiger om een geschikte plek te vinden om een typische Dekkers’ foto te maken.

De laatste jaren leefde de kunstenaar in anonimiteit en in januari is de man die een ode bracht aan het vlakke landschap overleden. ‘Met het oog van de kunstenaar en de hand van de fotograaf zette hij het Nederlandsche landschap in een nieuw perspectief,’ stond op de rouwkaart. Zijn complete archief schonk hij aan het Nederlands Fotomuseum.

Voorspellingen

Vanuit mijn keukenraam zie ik beneden in de tuinen allerlei bomen en struiken uitbotten of in bloei staan. De prunus verspreidt haar zoete geur. De krokussen en narcissen zijn al verdwenen. ‘Dat is vroeg!’ zou ik tegen de flora willen roepen. Het is niet echt winter geweest, dus geef de natuur eens ongelijk. Ze zet gewoon vroeg het voorjaar in. Maar misschien roert maart zijn staart nog en komt er een flinke vorst en wat dan?

De natuur is van slag door het veranderende klimaat. In januari en februari is het nog nooit zo warm geweest. Allerlei dieren die in hun winterslaap zouden moeten zitten zijn alweer actief. De padden zijn met hun trek begonnen. Als boerenjongen ben ik ook van de leg. Ik heb mijn wanten en sjaal nog niet hoeven te gebruiken. We mogen als moderne mensen dan ver verwijderd lijken van de natuur, met onze centrale verwarming, magnetrons, rotbotstofzuigers en Netflix, maar als je bent opgegroeid in een omgeving waar je afhankelijk bent van de seizoenen dan is dit verre van normaal. Is deze non-winter het nieuwe wintergevoel?

En dan kunnen bepaalde politici wel roepen dat het best meeval met die klimaatverandering, maar ik ben er niet gerust op. In mijn hoofd klinken de woorden van diverse deskundigen die ik voor tv-programma’s heb geïnterviewd. Ik zie Walter van der Kleij, lid Technische Adviescommissie voor de Waterkeringen, nog in de uiterwaarden van de rivier staan. Om ons heen zijn draglines bezig meer ruimte voor water te maken en de dijken te verhogen. Nadat dit gebied met overstromingen te maken heeft gehad door extra hoogwater in de jaren ‘90. Ik vraag hem: ‘Is dit een afdoende maatregel?’

Zonder blikken of blozen zegt hij: ‘Als de aarde verder opwarmt dan gaat het in Nederland een keer goed fout. Eeuwenlang hebben wij ons tegen het zeewater beschermd door dijken te bouwen en polders droog te maken. De rivieren werden zo veel mogelijk gekanaliseerd, zodat het water zo snel mogelijk gecontroleerd naar zee kon stromen. De laatste jaren is steeds duidelijker geworden dat de zeespiegel rijst, er meer regen valt en de rivierafvoeren toenemen. Bovendien kunnen wij onze dijken niet blijven verhogen.’

Zijn blik is zorgelijk, dit zijn lapmiddelen, maar het probleem ligt in de opwarming van de aarde en het smelten van de ijskappen. Voor diezelfde Teleac/NOT-serie ‘De wegen van het water’ geeft Marcel Stive in de duinen van Scheveningen een vergelijkbaar antwoord. Hij onderzoekt voor de TU Delft de gevolgen van de zeespiegelstijging. Ook hij waarschuwt voor de onderschatting van overstromingsgevaar. Nederlanders wanen zich veilig achter de duinen. Het is echter de hoogste tijd om zwakke plekken in de Nederlandse zeewering aan te pakken.

Dit zijn stemmen aan het begin van deze eeuw, die zijn nog gematigd over de procentuele stijging van de zeespiegel, en de opwarming van de aarde met 1 tot 2 graden, maar wat is er inmiddels gebeurd? Vijf jaar later attendeert Stive in de media dat uit de vijfjaarlijkse toetsing op de primaire waterkeringen blijkt dat 680 van de 2875 kilometer belangrijkste dijken en duinen niet aan de wettelijke normen voldoet en dat van een derde van de belangrijkste dijken en duinen niet bekend is wat de staat van onderhoud is. En laten nou veel van die waterkeringen in de dichtbevolkte Randstad liggen. Lekker die warme zomers, maar wat als we straks in Amersfoort aan het strand liggen?

Het gaat om voorspellingen van de wetenschappers, maar ik zie dat ze gelijk hebben. Nooit eerder was het zo warm op Antarctica. In vijftig jaar is het er ongeveer 3 graden warmer geworden. Bijna alle gletsjers in de omgeving smelten.

Geen wonder dat de natuur van slag is. Mijn vader, als boer extreem afhankelijk van de seizoenen, maakt altijd een inschatting van de seizoenen. ‘Het wordt een nat voorjaar, maar wel een mooie zomer.’

Vaak heeft hij gelijk. Ik ben nieuwsgierig en vraag hem: ‘Hoe weet je dat? Waar let je dan op?’

Zijn antwoord is eigenlijk heel simpel. ‘Ik kijk naar de vrijdagen in februari en onthoud wat voor weer het op die dagen is. De eerste vrijdag in februari zegt iets over het voorjaar, de tweede over de zomer en zo verder.’

Nu na zijn dood ben ik het zelf in de gaten gaan houden. De afgelopen maand heb ik nauwlettend de vrijdagen bestudeerd en opgeschreven wat voor weer het was. Ik eet ook maar gewoon droog brood en ik zou eventuele vakantieplannen er niet op afstemmen. Dat is de disclaimer die ik toch moet vermelden, want twee jaar terug zag het er in de voorspelling naar uit dat het geen mooie zomer zou worden en dat je voor een beetje zon beter naar het buitenland kon gaan. Nou, de mussen vielen flauw van het dak en het was warmer dan ooit. Het afgelopen jaar hield ik rekening met een prachtige zonnige herfst, maar helaas dat was niet het geval.

Dus dit is mijn voorspelling van het weer in 2020 voor wat het waard is. In het voorjaar is er enkele nachten kans op lichte vorst en verder veel zon en een temperatuur die boven het gemiddelde ligt.

De zomer is wisselvallig, niet elke dag zal het zonnig zijn, maar het blijft wel meestal droog. De herfst begint mooi met volop zon, in de late herfst neemt de wind toe en zal het vooral regenachtig zijn. Wat de winter betreft kunnen we de schaatsen andermaal in het vet laten en zal er geen Elfstedentocht verreden worden. Vroege vogels moesten wel hun autoruiten krabben maar het begin van de winter zal mooi zijn en pas laat wordt het kouder en natter met een aantal stormachtige dagen. Een lange witte winterperiode met veel nachtvorst zit er niet in, ja een beetje natte sneeuw misschien.

Onderdak

In 1990 verhuis ik naar Maastricht om daar de opleiding Nieuwe Media aan de Hogeschool van Maastricht te volgen. In een poging om mijn kansen op de arbeidsmarkt te verhogen. Een theoloog die in zijn vrije tijd televisieprogramma’s maakt voor een lokale omroep, het zal wel. Ik heb het idee dat ik met een diploma over de brug moet komen. De opleiding Nieuwe Media bestaat nog niet lang. Omdat Zuid-Limburg vanwege de sluiting van de mijnen een hoge werkloosheid kent, wordt er in deze regio veel geld gepompt in nieuwe initiatieven op de arbeidsmarkt. Maar ze kunnen echter de vierentwintig beschikbare plaatsen niet vol krijgen, daarom mogen er per gratie twaalf kandidaten van boven de rivieren komen. Ik ben er een van.

Ik verruil mijn riante flat in Kampen voor een etage boven een kapsalon Hair by James. Veel spullen kunnen vanwege ruimtegebrek niet mee en verdwijnen tijdelijk bij mijn ouders op de zolder. Het is een nuttig jaar. Tijdens mij theologiestudie voelde ik me weleens eenzaam, ik deed een studie maar het geijkte beroep, predikant was niet mijn doel. Toch maakte ik de opleiding af. In Maastricht kom ik echter soortgenoten tegen, allemaal dertigers die een volledige studie achter de rug hebben en ook allemaal voor een carrièreswitch gaan. Dat verbindt, dat geeft een goed gevoel: ik ben niet de enige die een apart traject aflegt. Tijdens de opleiding – wij zijn de derde lichting- wordt van mij verwacht dat ik mijn audiovisuele ervaring in het studieprogramma inbreng en daar krijg ik computeranimatie en andere nieuwe mediatechnieken voor terug.

Als zomer 1991 de opleiding met succes is afgerond, zit ik ver weg in Maastricht. Een leuke stad, lekker dicht bij de Ardennen, erg bourgondisch allemaal, maar ik spreek de taal niet en ik voel me min of meer een vreemdeling. Mijn hartstocht voor het maken van televisieprogramma is nog even groot, en Cd-roms maken, of interactieve programma’s bedenken en begeleiden, heel interessant, maar ik wil graag interviewen, monteren en met tv-maken bezig zijn. Dus voor een baan in het Gooi ben ik ver uit de gewenste richting geraakt. Ik besluit dat ik mijn boeltje weer in dozen moet pakken en samen met Slimmie, mijn zwarte kat, uit moet zien naar nieuwe huisvesting in het midden van het land. Ik pluis advertenties in regionale bladen na, hang briefjes op in supermarkten, schrijf me in bij huisvestigingsbureaus. Eerst blijft het angstvallig stil, maar dan krijg ik een telefoontje van een mevrouw uit De Bilt. Ze heeft een zolderkamer voor me. Ik stap in de trein en ga poolshoogte nemen. Het gaat om de Hessenweg, een drukke doorgangsroute door het Utrechtse dorpje. Het is een interessante kennismaking. De mevrouw woont met haar man naast het pand waar het om gaat. Als ze me uitnodigt binnen te komen, staren vanuit allerlei hoeken poppenogen me aan. Ik ben in een soort museum terechtgekomen. Elke beschikbare ruimte wordt door porseleinenpoppen in beslag genomen met de meest popperige kledij die je je maar voor kunt stellen. Tenminste in mijn optiek.

‘Een uit de hand gelopen hobby,’ zegt ze verontschuldigend.

Ongemakkelijk neem ik naast de poppen plaats op de bank. Na wat prietpraat ben ik wel benieuwd naar de zolder. We lopen naar het huis ernaast. Een keurig voortuintje met een hekwerk erom heen. Ze opent de groene voordeur en loopt door de gang die het huis in twee gelijke delen splijt.

‘Hier wonen twee zussen, voorbeeldige meisjes, ze wonen er al jaren.’

We gaan de trap op. Op de tweede etage woont een jong stel. Dan opent ze mijn ‘voordeur’. Ik loop meteen tegen een steile houtentrap aan. Het is donker. Het trapgat is afgesloten met een luik. De zolder heeft houten gebinten die de ruimte verdelen in drieën. Eerst keuken en wc, dan wat ik later slaapkamer en studeerruimte maak, en het voorste gedeelte is afgescheiden met een wandje, de woonkamer met de enige kachel. In de achtermuur zit een klein wiebervormig raam, hetzelfde geldt voor de voorkant waar ook zo’n wiebertje zit, en daar is verder nog een minuscuul dakraam. De douche deel ik op de tweede etage met het stel onder mij.

Terug tussen de poppen zeg ik ja tegen de ruimte en we spreken af dat ik eind februari de zolder ga bewonen.

Opnieuw spullen inpakken en twee vrienden vragen om te helpen verhuizen. Met moeite krijgen we de zware wasmachine in Maastricht naar beneden om er bij de nieuwe woonruimte achter te komen dat het ding helemaal niet door de trapgat past. Die gaat als verhuizersloon mee terug naar Maastricht, want één van de twee ex-studenten zit zonder.

Ik ben blij dat ik woonruimte heb gevonden. De zomer van ‘92 is erg warm, dus het is afzien boven. Gelukkig werk ik als vrijwilliger bij Stadsomroep Utrecht waar ik veel tijd doorbreng en anders zit ik een boekje te lezen in de voortuin, terwijl Slimmie aan een lijn de tuin verkent. Ik ben doodsbang dat ze de drukke straat op zal gaan. Of ik maak lange wandelingen door de bossen in de buurt. De zussen blijken geen zussen te zijn; het stel zorgt voor nachtelijk kabaal en het meisje dat in het tuinhuis achter ons pand woont, verandert in die periode naar een jongen met een pluizig baardje. Het is een bewogen periode.

Anderhalf jaar heb ik geen moeite met die zolderruimte. De was doe ik bij een vriendin in Utrecht, die ook de opleiding heeft gedaan. Het voortdurend bukken voor de stutbalken houdt me lenig, en ondanks dat ik niet overal op de zolder rechtop kan staan, heb ik het er prima naar mijn zin. Maar nu droom ik nog weleens van die zolder en dan schrik ik wakker van het claustrofobische gevoel dat de ruimte gaf en het weinige daglicht dat binnenkwam. Een kat in het nauw maakt rare sprongen… hoe heb ik ooit ja kunnen zeggen tegen die zolder in De Bilt?

Water is gevaarlijk

In Hotel de Jonge zitten vier jongelui bij het haardvuur. Ze zijn druk in discussie. Een jonge dame maakt driftig aantekeningen in een kladblok. Tussen hen in ligt het nieuwste boek van Tonke Dragt ‘Water is gevaarlijk’ op het salontafeltje. Een fotograaf met een proportionele dikke buik legt de bijeenkomst vast. De interviewster kijkt uitdagend naar haar gesprekspartners. Ik ben er een van. We zijn door de Telegraaf benaderd voor de boekenrubriek waarin jonge lezers hun mening mogen geven over onlangs verschenen jeugdboeken. Het is februari 1978. Van journaliste Anneke Munnik heb ik een brief gekregen of ik wil meewerken aan haar rubriek. Via mijn middelbare school zijn we geselecteerd. Mijn leraar Nederlands ziet stellig iets taligs in mij of in ieder geval, een boekenwurm. We kregen het boek thuis gestuurd met de vraag om te letten op de toon waarmee de schrijfster ons aanspreekt, haar illustraties, het lettertype, de omslag, het taalgebruik en wat we van zo’n verhalenbundel vinden. ‘Water is gevaarlijk’ is een verzameling van verhalen en fantasieën over water, bijeengebracht en geïllustreerd door Tonke Dragt zelf. Er zitten verhalen in van Shakespeare, Hemingway, Nijhoff, Marsman, Andersen, Slauerhoff en Tolkien. Geen kleine jongens.

‘Hebben jullie al eerder iets van Tonke Dragt gelezen?’ vraagt Anneke. Ineke en Heleen knikken. ‘Ik heb ‘De brief voor de Koning’ in mijn kast staan, maar ik heb hem nooit helemaal uitgelezen,’ geeft Heleen eerlijk toe.

‘Voor dat boek kreeg de schrijfster een Gouden Griffel,’ verklaart de interviewster. ‘Vorig jaar kreeg ze de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur toegekend. Wisten jullie dat?’

‘Ja, van de sticker op het boek,’ zegt Bert gevat.

‘Wat vinden jullie het leukste verhaal in het boek?’

Grappig is dat het gesprek snel gaat over fragmenten die er niet in hadden gehoeven. Er is weinig waardering voor ‘De sleutel van de vuurtoren’ van Tove Jansson. Het is gewoon te kinderachtig.

‘Van ‘The old man and the sea’ vind ik het goed dat het ingekort is,’ merkt Bert op. We moeten lachen, want dat boekje van Hemingway is tijdens de Engelse les uitvoerig behandeld, niet tot ieders genoegen. ‘En ‘Oh, mijn lieve doden’ van Dylan Thomas vond ik afschuwelijk; niet te volgen,’ gaat Bert verder. Iedereen knikt instemmend. Ook kunnen we met z’n allen het verhaal van Edgar Allen Poe ‘Manuscript in een fles’ niet waarderen. Maar Ineke vindt de spreuk boven het verhaal tenminste nog leuk: ‘Wie nog maar één ogenblik te leven heeft, heeft niets meer te verbergen.’

‘En het commentaar dat Dragt op de verzamelde fragmenten geeft, hoe zit het daarmee?’

‘Ik had meer commentaar verwacht,’ zegt Heleen. Tussen de fragmenten van beroemde verhalen en gedichten spreekt de schrijfster tegen haar lezers. In een kleiner lettertje geeft ze allerlei wetenswaardigheden.

‘Er zijn drie delen: ‘Dood & verdronken’, ‘Zee, zeelui & schepen’ en ‘Angst, huiver, ontzag & verwondering’. Wat vinden jullie van deze indeling?’

‘De verdeling in onderwerpen had niet gehoeven,’ vindt Ineke. ‘De delen suggereren een scheiding die er niet in zit. Het loopt allemaal door elkaar.’

Bert mengt zich in het gesprek. ‘Er moet wel een rode draad in zitten, dat maakt het leuker.’

‘Die onderverdeling had ze weg moeten laten, die zou ik niet gemist hebben,’ antwoord ik kort. Heleen is het daarmee eens.

‘En de illustraties die de schrijfster zelf heeft getekend, wat vinden jullie daarvan?’

Bert kijkt verbaasd. ‘Dat wist ik niet, heeft ze die zelf gemaakt? Ik vind ze ontzettend mooi.’

‘Ik hou wel van illustraties, maar hier moest ik even op turen,’ zeg ik. ‘Ze zijn vaag. Het doet me denken aan het zoeken naar figuren in de wolken als je op je rug in het gras ligt.’

De tekeningen spreken Ineke niet aan. ‘Ze geven wel de sfeer weer, maar ik vind het niks.’

Heleen vindt dat het boek er nogal somber uitziet. ‘Het past wel bij de titel, maar ik zou als ik het boek ergens zie liggen er niet meteen naar grijpen.’

Zo bespreken we die koude middag bij het knapperend vuur de diverse onderwerpen.

Tweeënveertig jaar laten haal ik ‘Water is gevaarlijk’ uit mijn boekenkast. De aantekeningen voor het interview zitten er nog in, en de brief ligt als bladwijzer bij een kinderliedje waaraan de titel van het boek is ontleend.

‘Max, draag me rond!’

‘Goed,’ zei de hond.

‘Naar Zwitserland, naar Spanje,

of helemaal naar Kokanje?

Naar Friesland of naar Azië,

naar Koolland of Spinazië?’

‘Nee,’ zei de hond

en bleef staan waar hij stond.

‘Want waarlijk, waarlijk, waarlijk,

het water is gevaarlijk!’

Ik lees mijn notities door. Gek om mijn puberhandschrift terug te zien. Het taalgebruik in de commentaren van Tonke Dragt vond ik belerend, schoolachtig, net alsof het leerstof is dat ze met je wil bespreken. Het lettertype is te klein, maar het kaft is lekker mee buigbaar.

Jammer genoeg zit het krantenartikel er niet bij, want ik ben wel benieuwd hoe de zestienjarige Jan er uitziet. Gelukkig kun je tegenwoordig elk krantenartikel terugvinden op het internet. Na lang zoeken en bladeren door de bewuste zaterdageditie vind ik de rubriek– wat stonden er toen veel advertenties in de krant, zowel voor personeel als woningen of relaties. Een foto zit er helaas niet bij. De kop luidt JEUGD GEEFT HOGE CIJFERS AAN WATERBOEK. De leerlingen kunnen prima hun woordje doen is de constatering van de journaliste. Iemand merkt op dat we daar ook wel op uitgekozen zullen zijn. Mijn ogen vliegen over de tekst en blijven rusten bij: ‘Ook de stille Jan geeft aan dat hij eigenlijk niet zo van verhalenbundels houdt, omdat je dan telkens aan nieuwe personen en andere situaties moet wennen.’ Haar opmerking verbaast me niet. Ik was een verlegen jongen. Netjes opgevoed, hè, niet praten voor mijn beurt en alleen antwoord geven als je iets gevraagd wordt. Het artikel sluit af met het cijfer dat we geven aan het boek. Het schommelt tussen de 7 en 8,5. Als uitsmijter zegt Bert: ‘Dat is heel hoog op school.’