Blog

De aankomst van een trein

Hoe gaaf is het om voor je studie de hele dag films te moeten kijken? Na het halen van mijn kandidaatsbul in de theologie en drie maanden als een soort retraite liften door Europa, ben ik eruit, ik maak mijn theologiestudie af maar dan wil ik dat wel op mijn eigen manier doen en ga ik uitstapjes maken om mijn studie te bevragen en interessant te houden. Ik schrijf me in bij de Universiteit van Amsterdam om Filmkunde en Massacommunicatie te gaan studeren. Dat betekent dat ik elke dinsdag en vrijdag met de trein naar de hoofdstad ga en ’s middags of ’s avonds door de polder teruglift naar Kampen.

Op dinsdag krijg ik college van Denis McQuail, een Brit die in de jaren ’80 geldt als een van de vooraanstaande professoren op het gebied van massacommunicatie. Hij geeft aan een overvolle zaal  – voornamelijk meisjes – college over zijn eigen boek Mass Communication Theory. Dat vol staat met feitjes en rijtjes. In het begin is het lastig omdat je aan zijn Engels en het vakjargon moet wennen. Hij is goed in zijn vak maar ook een beetje het prototype verstrooide professor, als hij vastloopt roept hij continu ‘well anyway’. Dat is een gevleugelde uitspraak geworden als ik aan massacommunicatie denk. Daar zit je dan met in je aantekeningen over de vijf specifieke kenmerken van een media-instituut, waarvan hij er maar drie genoemd heeft. De twee resterende kan hij niet reproduceren en wij zijn ‘well anyway’ gedwongen om de rest van de kenmerken in zijn standaardboek op te zoeken. Achteraf denk ik was dit een tactiek van hem?

Het is verfrissend om eens in een ander vak college te krijgen, in een andere stad en andere studentencultuur. Het zijn fijne dagen, waardoor ik weer geïnspireerd raak omdat ik een doel voor ogen heb: de relatie tussen godsdienst en media, wat kan een massamedium bijdragen aan de communicatie over geloven?

Het uiteindelijke tentamen boezemt angst in, het is enorm veel theoretische lesstof en wat gaat McQuail vragen? Er circuleren veel oude tentamens, zodat je een beetje een idee hebt welke kant het op zal gaan, maar desondanks vormt het voor veel medestudenten een struikelblok. Gelukkig ik heb ik het in een keer gehaald.

Een gebeurtenis die me nog helder op het netvlies staat is de dinsdag dat ik met de auto naar Amsterdam ga. Een vriendenstel is op vakantie naar Spanje en ik pas op hun huis en dieren. In ruil daarvoor mag ik de auto gebruiken. Dat is lekker handig. Een studiegenoot theologie wil wel een dagje mee naar Amsterdam en samen rijden we door de polder om uiteindelijk op de A1 in een file te belanden. Hoe het gebeurt, is nog steeds moeilijk te reconstrueren. Zie ik het te laat en heb ik niet genoeg tijd om af te remmen? Of weigeren de remmen volledig? Ik heb het idee dat het laatste het geval is. Het resultaat is in ieder geval dat ik bovenop mijn voorganger knal. De Daihatsu total loss. Gelukkig geen gewonden. Daar sta je dan, de file wordt nog groter, de sleepdienst moet erbij komen en je komt te laat op college. ’s Middags worden we door dezelfde sleepdienst met de auto die zijn beste tijd heeft gehad, teruggebracht naar Kampen. Wat nu? De vriend heeft het ding nodig voor zijn werk. Maar reparatie is gezien de hoge kosten geen optie, ik voel me verplicht een andere auto voor ze aan te schaffen. Ik wil niet bellen wat er gebeurd is, want dat zou hun vakantie verpesten. Ik zal moeten zorgen dat er een andere bolide is bij terugkomst. Ik zal dit nooit vergeten, vrienden in Kampen hebben een geldinzamelingsactie gehouden – een van de eerste crowdfundingsacties ­ –  en het stel rijdt een week na hun zonvakantie in een nieuwe tweedehands. Ik ben onder de indruk van de hulpvaardige vriendschap.

Ook imposant zijn de colleges filmkunde en dan met name filmgeschiedenis. Iedere vrijdag zit de collegezaal in de Oudemanhuispoort vol. Je moet vroeg zijn om te kunnen zitten, ik vermoed dat er ook veel studenten komen voor de oude films zonder dat ze daadwerkelijk filmkunde studeren. Na een referaat van ongeveer anderhalf uur gaan de gordijnen dicht en start de projector. Hier zie ik een van de eerste filmbeelden die gemaakt zijn door de gebroeders Lumière: L’Arrivée d’un train en gare de La Ciotat, de aankomst van een trein, waarbij het publiek dat deze korte film te zien kreeg aan het einde van de 19de eeuw verschrikt wegdook, omdat ze dachten dat de trein hen daadwerkelijk zou overrijden. https://youtu.be/MT-70ni4Ddo  Hier zie ik The Birth of a Nation, de eerste lange speelfilm. Hier kijk ik naar de eerste geluidsfilm, komt er langzaam kleur in de verhalen, en dompel ik mij onder in de Nouvelle Vague, een revolutionaire Franse stroming, die gewoon op straat filmt en de studiodecors achter zich laat.

Het is een verademing, het is een virus dat onder mijn huid kruipt en ik nooit meer kwijtraak. Het tentamen is een leuke uitdaging. Het is niet zo dat je namen van actrices moet noemen als bij een pubfilmquiz, maar je moet tonen de theorie achter de film te kennen. Ik heb me helemaal mogen uitleven op het fenomeen auteursfilm. Regisseurs die naast regisseren ook zelf het scenario hebben geschreven en in hun films qua thematiek en manier van filmen altijd iets herkenbaars hebben waarin je de hand van de meester, de auteur ziet, en daar heb ik in drie uur pennen mijn essay over geschreven.

 

I’ll never love this way again

In de tijd dat er nog geen Tinder en Grinder bestaan moet je naar andere middelen grijpen om aan de man te komen. Loop je op jonge leeftijd de prins op het witte paard niet in het wild tegen het lijf dan zet je schoorvoetend een contactadvertentie in het jongerenblad Muziek Express, omdat je daarin hebt gezien dat ook jongens jongens zoeken. De precieze inhoud van de advertentie weet ik niet meer, maar wel dat er tot mijn stomme verbazing enorm veel brieven zijn geschreven. Het komt met twee postzendingen in grote bruine enveloppen bij mij in de bus.

Daar zit je dan op je studentenkamer. En nu? Lezen en kijken, want de meesten hebben ook een kiekje bijgesloten. Je wilt eerst op de inhoud van de brief gaan selecteren en niet meteen op het uiterlijk afgaan, hoe groot de verleiding ook is. Je schrijft een brief terug aan de reacties die je aanspreken of waarmee je op grond van wat hij schrijft een click hebt. Zo kom ik in contact met een leeftijdgenoot uit Leiden. Na een paar enthousiaste briefwisselingen besluit je om elkaar te gaan ontmoeten. Wat is dan wijsheid, want hij is nog niet uit de kast en jij ten dele. Hij geeft aan dat hij wel naar Kampen wil komen, dus de smoes wordt dat mijn neef uit Leiden een weekendje komt logeren. En daar is voor mij niks aan gelogen, ik heb inderdaad twee neven die in Leiden wonen, maar deze jongen was echt mijn neef niet. Al vinden een aantal huisgenoten die hem ontmoeten bij de gezamenlijke maaltijd van wel. Als je een beetje door je oogharen zou turen zou je ze ook nog gelijk kunnen geven dat we een beetje op elkaar lijken. In ieder geval hebben we dezelfde lichaamsbouw en ronde kop met krullen alleen die van hem zijn blond. We laten het er maar bij en moeten er ’s avonds in bed wel om lachen. Het is een erg gezellig weekend en spannend om elkaar op deze manier te leren kennen. Er is sprake van een aantal vlinders in aangewakkerde jongenszielen. We blijven elkaar elke week schrijven en zinnen op een volgende ontmoeting in levende lijve. Of ik geen zin heb om naar Leiden te komen? Jazeker maar hoe pakken we dat dan aan met je ouders? Dat is nog wel een dingetje. We vinden de oplossing bij een concert in Den Haag van Dionne Warwick.

‘Als ik jouw nu introduceer als een groot fan van de zangeres en zeg dat ik je ken via een vriendin in Groningen dan is dat een goede reden dat je hier moet blijven slapen. Je kunt ’s avonds laat niet meer met de trein in Groningen komen, waar je zogenaamd studeert.’

Het lijkt me een strak plan. Ik ken een paar nummers van de Amerikaans zangeres, maar van een echte fan is geen sprake. Ik schaf ter voorbereiding de elpee Heartbreaker van haar aan en draai die grijs in de weken voorafgaand aan het bezoek bij zijn familie.

Mijn penvriend staat me op te wachten op het station en achterop de fiets gaan we naar zijn huis. Om meerdere redenen begint het te kriebelen in mijn buik. Bij zijn huis aangekomen blijkt alleen zijn jongere broertje thuis te zijn die me enthousiast verwelkomt en geen moeilijke vragen stelt. We verdwijnen al snel naar zijn kamer. Maar dan is daar het moment dat zijn moeder ons roept voor de warme maaltijd. Schoorvoetend volg ik mijn vriend de trap af. Ik schraap nog eens goed mijn keel. Dit is het moment… Ik stel me voor en neem plaats aan de gezellige eettafel. Er wordt wat over koetjes en kalfjes gepraat, waar ik woon, et cetera. Zijn vader vraagt wat ik studeer. Ik vertel enthousiast over mijn studie en het studentenleven. Niks aan de hand dat kan ik allemaal redelijk naar waarheid beantwoorden, de locatie is alleen anders. Net als ik wat meer relaxt aan de tafel zit, begint zijn moeder over Dionne Warwick. Laat zij nu een groot fan zijn en haar repertoire van haver tot gort kennen! En daar zit Jan, ook een ‘groot’ fan die speciaal hiervoor naar het westen is gekomen.

Dat haar artiestennaam eigenlijk een spelfout was, weet ik niet. Ook Burt Bacherach, een van haar producers, zegt me niks. Haar hit ‘I say a little prayer’ moet mij als aanstaand theoloog toch aanspreken. Dat het over een vrouw gaat die zich zorgen maakt over haar man die aan de Vietnamoorlog deelneemt, is me ontgaan. Ik knik maar wat stom met mijn hoofd en krijg het Spaans benauwd. De maaltijd smaakt meteen een stuk minder lekker. Met moeite kan ik beantwoorden wat ik nu haar mooiste nummer vind – ‘I’ll Never Love This Way Again’ –  en waarom ik zo enthousiast over haar ben. Ik heb echt het idee aan alle kanten door de mand te vallen. Ik ben blij dat we uiteindelijk weer op een ander onderwerp overgaan. Zou ze iets in de gaten hebben? Moeders voelen dingen nogal snel. Vlug bied ik na het eten aan om met de afwas te helpen en ik hoop dat er geen vragen meer over mevrouw Warrick komen.

Met de smoes dat we ons moeten voorbereiden op het concert gaan we tot mijn grote opluchting naar boven. Een uurtje later rijden we in de auto van papa naar de hofstad. Het concert in het Concertgebouw is geweldig, te meer omdat het zoveel inspanning heeft gekost om dit mee te maken en in het gezelschap van een leuke jongen is het zeker geen straf. Ik zeg nog wel tegen hem: ‘Had je me niet kunnen waarschuwen dat je moeder echt zo’n diehard fan is, dan had ik beter mijn huiswerk gedaan!’

Maar hij ziet daar de commotie niet van in. ‘Het ging toch prima.’

Aan het ontbijt de volgende ochtend kan ik natuurlijk wel honderduit vertellen hoe gaaf het concert was en hoe ik van haar optreden heb genoten. Moeders had er graag bij willen zijn en kijkt ons enigszins jaloers aan.

Vanaf dat moment heb ik gezichten bij de mensen waar ‘mijn neef’ in z’n brieven over schrijft en hij komt nog een paar keer in Kampen logeren, want dat gaat allemaal toch wat gemakkelijker als we elkaar willen zien.

Nu dertig jaren later kan ik me nog weleens achter mij oren krabben. Mijn neef is na zo’n weekendje Kampen zo enthousiast dat hij een serieuze verkering wel ziet zitten. Ik vind hem aardig en prima gezelschap, maar zit op dat moment met een andere prins in mijn hoofd. O, hoe dom kun je zijn?! Mijn twijfel voelt hij feilloos aan en hij gaat zijn geluk bij iemand anders zoeken die tot op de dag van vandaag zijn partner is. Ja, soms kun je je werkelijk vergalopperen!

‘I’ll stand here and remember

Just how good it’s been.

And I know I’ll never love this way again.’

Kamper Filmclub

In mijn jeugd is een bezoekje aan de bioscoop of het volgen van dansles iets wat niet mag, daar komt alleen maar een boel ellende van is het argument. Daar moet ik het mee doen. In plaats van dat mijn ouders hun kind weerbaar maken en argumenten aandragen waarom zij vinden dat je dat beter niet kunt doen. Nu werkt het als een lap op een rode stier, wat verboden is, wordt interessant. Dat geldt vooral voor de film, minder voor de dansles. Daar ben ik niet zo rauwig om, al zorgt het later in bepaalde situaties wel voor gênante toestanden als je op een feest de dansvloer moet ontvluchten, omdat je geen wals in je benen hebt.

Wat film betreft heb ik de ‘schade’ ruimschoots ingehaald. Ik vind het niet leuk als ik tijdens de middelbare schoolperiode moet weigeren als vrienden vragen of ik meega naar Saterday Night Fever of later Grease. Ik verzin een smoes waarom ik niet meekan. De enige films die ik zie in die periode zijn de onschuldige Louis de Funèsfilms op een schoolavond.

In mijn studententijd heb je in Kampen het City theater, een letterlijk doorrookte bioscoop, met een enigszins beduimelde reputatie. In de weekenden draaien er seksfilms. Nou, dat moet ik natuurlijk een keer gezien hebben. Samen met een huisgenoot ben ik daar op een vrijdagavond laat naartoe gegaan. Tja, opbeurend in de figuurlijke zin is dat allerzins. Dan begrijp ik mijn ouders wel, maar je moet het hebben meegemaakt. Het is aan de ene kant spannend, je doet iets wat niet mag, en aan de andere kant voel je je ook een beetje vies als je weer buiten staat. Dat groezelige sfeertje en die toch vieze mannetjes die daar weggedoken zitten in hun stoel en wie weet wat nog meer doen. Een keer en nooit weer. Duidelijk.

Toch heb ik aan het City-theater goede herinneringen. En dat komt omdat er meestal andere speelfilms worden vertoond. Een van de eerste films die ik er heb gezien, is Die Blechtrommel van Volker Schlöndorff naar de gelijknamige roman van Günter Grass. Niet echt een onschuldige film, meteen in het begin wordt er met een koeienkop gevist, de palingen die daarmee boven komen, vallen bijna letterlijk bij je in de stoel. Die gruwelijke scene is me altijd bijgebleven. Als kind heb ik wel paling gegeten, maar nu is de lust voor het consumeren van vis voorgoed voorbij.

Op donderdagavond vertoont de Kamper Filmclub in het theater de betere arthousefilms, zoals we die nu noemen. In die tijd heet het een B-film, een productie die wordt gemaakt met een relatief klein budget en (doorgaans) nieuwe of onbekende acteurs, in tegenstelling tot de Hollywood blockbusters.  Denk aan werk van Jim Jarmusch, Stephen Frears, Spike Lee, Peter Weir, Wim Wenders en Seven Soderbergh.

De Filmclub is een initiatief vanuit de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen, een landelijke vereniging met plaatselijke afdelingen die zich ten doel stelt het welzijn, in de ruimste zin, van individu en gemeenschap te bevorderen. ‘t Nut streeft naar individuele en maatschappelijke ontplooiing met een zo hoog mogelijk cultureel gehalte. Ze houdt zich bezig met zaken die het algemeen belang dienen, zoals onderwijs, ontwikkeling en maatschappelijke discussie. Op die manier levert ze een bijdrage aan de democratisering van Nederland. ‘t Nut heeft een nauwe samenwerking met de Theologische Hogeschool en daarom zit er ook een theologiestudent in het bestuur van de Kamper Filmclub. In mijn tweede studiejaar word ik gevraagd die positie in te nemen. Het houdt in dat je samen zorgt voor de selectie van de films voor het najaar- en het voorjaarprogramma. Dat je in mijn geval recensies schrijft in het programmaboekje en ook later in het studentenblad NUMMER. Het mooie is dat je af en toe op een zaterdag naar een previewdag gaat in filmtheater Desmet in Amsterdam. Een dag lang bekijk je allerlei voorvertoningen om te beoordelen of we ze in Kampen willen vertonen. Met achteraf verhitte discussies welke wel of niet, en waarom dan…

De filmavonden zijn populair en vrijwel altijd stijf uitverkocht. In de jaren ’80 behoort de Kamper Filmclub tot een van de toonaangevende filmhuizen. Je kunt een abonnement nemen om verzekerd te zijn van een plaatsje en de rest van de zitplaatsen gaat op de avond zelf in de losse verkoop. De films in City draaien als 35mm-films, zeg maar het cinemaformaat. Daarnaast vertonen we ook films op 16mm in de Stadgehoorzaal. Dat is een belevenis op zich. Als je de operateur bent moet je de film draaien. Letterlijk, je zit naast de projector in de grote zaal. Een beetje film bestaat uit drie filmrollen. Na ongeveer een half uur moet je van rol wisselen. Dat probeer je zo snel en zo behendig mogelijk te doen in het donker. Door het vaak te doen krijg je er handigheid in. Nu gaat een populaire film van het ene filmhuis naar het andere en als degene die de film voor je heeft vertoond, de rol niet heeft teruggespoeld dan heb je een probleem. Dan kan je de film achterstevoren draaien – wat geen succes is – of zorgen dat het zo snel mogelijk teruggespoeld wordt waarop iedereen dus moet wachten.

Zo’n avond als operateur vind ik erg spannend. Je zit daar naast de projector die erg veel kabaal maakt en soms verfoeilijk kraakt. Het ergste naast de niet-teruggespoelde filmrol is een breuk, dan knapt het celluloid en moet je het terplekke gaan plakken. Je doet dat onder het toeziend oog en vooral het commentaar van zo’n volle zaal. Het vereist stalen zenuwen om je niet van de wijs te laten brengen. Erg relaxt filmkijken is er op zo’n avond niet bij, want je bent er altijd op verdacht dat je in actie moet komen.

Net als Jack Nicholson met een bijl de deur van de badkamer bewerkt waarin zijn vrouw zich heeft opgesloten, breekt met veel gesputter de film en op het scherm zie je alleen nog maagdelijk wit. Een onbedoelde cliffhanger. Tijd voor de schaar. Je probeert zo weinig mogelijk filmbeeldjes weg te knippen, zodat een volgende gebruiker toch nog ziet dat de deur versplinterd. Soms zit de film vast in de projector en moet je peuteren en in het uiterste geval vragen – hoe erg dat ook is – of het zaallicht aan kan zodat je het beter kunt zien. De opmerkingen en aanmoedigingen zijn niet van de lucht. Daar sta je in het volle spotlicht je uiterste best te doen het zo snel mogelijk te repareren. Man, wat ben je blij als de rolprent weer op de juiste wijze in de projector ligt en zonder problemen verder draait. Of liever nog als je een avond dienst hebt gedaan zonder incidenten.

Wonen boven café de Tap (2)

Het samenwonen is geen succes, karakterologisch liggen we mijlenver uit elkaar en het idee om de gehele ruimte gezamenlijk te bewonen zorgt voor irritatie. Na de kerst besluiten we dat ik de ruimte op de eerste verdieping neem en hij de bovenverdieping. Dat werkt al beter want dan zitten we niet op elkaars lip. Een storend dingetje: ik moet door zijn slaapkamer om bij de douche te komen. Maar daar valt voor mij mee te leven.

Verder bevalt het wonen boven de Tap me uitstekend. Het kan zeker in het weekend nogal luidruchtig zijn. Als je op de wc zit kun je letterlijk de kroeggesprekken volgen, en ook het geluid van de muziekinstallatie dreunt lekker door. Bij mooi weer kun je meegenieten van het dronkenmansgelul op het terras, maar ik stoor me er niet aan en heb er geen last van. Je moet je er gewoon voor afsluiten. Je kan er weinig aan veranderen en als je je eraan gaat ergeren dan loopt de emmer gauw vol. Het biedt de mogelijkheid om je eigen geluidsinstallatie soms op vol volume te zetten als je daar even zin in hebt.

Wonen boven een kroeg heeft nog een bijzonder voordeel: met het echtpaar heb ik de afspraak dat ik als ik nachts nog wat wil drinken, ik gebruik kan maken van de drankvoorraad in de bar, als ik de fles of het krat maar weer aanvul. Ik kan via mijn eigen hal in de kroeg komen. Omgekeerd kan dat ook, dus er staat weleens een wildvreemde in de keuken op zoek naar het toilet of iemand die gewoon een beetje de weg kwijt is. Maar echt alles went, zelfs een dronken vent.

Voor de zomervakantie geeft mijn huisgenoot er echt de brui aan; hij heeft een andere woonruimte gevonden waar ik niet rouwig om ben, maar dat betekent dat ik wederom op zoek moet naar een nieuwe medebewoner. Op een ochtend krijg ik een telefoontje van een mevrouw uit Harderwijk. Ze heeft via studentenhuisvesting te horen gekregen dat ik een medebewoner zoek voor de zolder. Ik leg uit hoe de situatie is en ze zegt dat ze belt voor haar zoon die de sociale academie gaat doen, maar op vakantie is gegaan zonder zich zorgen te maken over z’n huisvesting en zij neemt de vrijheid om het voor hem te regelen. Ik frons mijn wenkbrauwen. Hmm… een moederskindje, iemand zonder eigen initiatief. Is dat wel een goed idee? Maar de moeder is enthousiast en vraagt of ze deze week even mag komen kijken. Ik stem toe en maak een paar dagen later kennis met haar. Ze vindt de bovenverdieping perfect en zegt dat haar zoon een zolderdier is, hem zal deze ruimte zeker bevallen. We tekenen het huurcontract, ik houd wel m’n hart vast, wat ga ik nu weer beleven? Ze krijgt de sleutel mee, zodat als hij terug van vakantie is, zelf kan komen kijken. Zijn ouders hebben inmiddels zijn spullen al gebracht en de kamers ingericht.

Eind augustus ga ik een weekendje naar Bovensmilde, en als ik op zondagavond laat terugkom met een lading aardappelen, groenten en fruit uit de tuin van mijn ouders, brandt op de bovenverdieping licht. Terwijl ik de trap oploopt hoor ik iemand gitaar spelen. Ik berg eerst de meegebrachte groenten op en loop dan door naar boven. Het gitaarspel stopt, ik klop op de deur en iemand roept: ‘Binnen.’ Mijn nieuwe huisgenoot. We komen er al snel achter dat we ons beiden zorgen hebben gemaakt om de moedersdeal. Hij dacht hoe kan ze nu een ruimte bij een theologiestudent huren? Dat zijn toch stoffige types, die de gehele dag op hun neus in de boeken zitten, niet uitgaan en zeker niet drinken! Het ijs is meteen gebroken als ik hem een biertje aanbied. Het is het begin van een erg plezierige periode van twee jaar huisgenoten zijn. En zo zie je maar weer dat je soms onbedoeld een vooroordeel kunt hebben.

Zoals bij het betrekken van de woning is afgesproken wordt elke maand de vereiste vijfhonderd gulden aan de bar afgerekend. Ook als de kroeg inmiddels een nieuw echtpaar als eigenaar heeft gekregen. De jongens van boven zitten gewoon bij het huurcontract in. Het is een maandelijks ritueel op de eerste dinsdagavond van de maand. Een relatief slappe avond in de kroeg met meestal de vaste kroegtijgers. Mijn huurbaas wil graag dat ik die avond een tijdje lang aan de bar blijf hangen om de standaardverhalen aan te horen en zelfs aan te wakkeren. Een soort sociale functie en een luisterend oor, zodat hijzelf even een paar uurtjes zijn handen vrij heeft om de drankboekhouding te doen en niet naar het ouwe bekende geleuter hoeft te luisteren. Ondertussen ken ik na een paar maanden ook wel mijn pappenheimers, maar het blijft een enerverend ervaring om op deze manier de huur te betalen. Met m’n nieuwe huisgenoot maken we er maar een gezellig avondje van.

Soms heb ik het wel te doen met de kroegbaas. Het is hard werken, want naast de lange openingsuren – Kampen heeft geen officiële sluitingstijd, kroegen mogen zelf bepalen hoe laat ze ’s nachts sluiten – is er ook een hoop schoonmaakwerk en het bijhouden en aanvullen van de voorraad. Soms meldt zich om tien uur maandagochtend alweer de vrachtwagen van de bierleverancier en dan moet je er toch maar weer staan om de goederen in ontvangst te nemen na een zware, lange weekenddienst. Het is een keuze. Evenals uiteindelijk het pand opgeven voor een huisje met een tuin en veel katten. De huisgenoot gaat een jaar op stage en ik zou opnieuw een volgende bewoner moeten zoeken. Tijdens het lobbyen onder vrienden komt de tabaksplukker met het voorstel om het huisje in de Groenestraat te huren en een goede vriendin wil wel graag mijn stekkie overnemen, omdat het zo lekker dicht bij de kunstacademie is. Zo komt er een einde aan het wonen boven de kroeg.

Wonen boven café de Tap (1)

Na een aantal studiejaren heb ik het wel gehad met die theologie. Ik ben van plan om het over een andere boeg te gooien en schrijf me in voor de filmacademie in Amsterdam. Maar dat is net een station te ver. Je moet werk kunnen overleggen waaruit je vaardigheid blijkt. Eigengemaakte filmpjes of foto’s. Nou, dat is simpel, naast een paar rits-rats-klats Kodakopnames is er weinig bruikbaar materiaal. Verder krijg ik te horen dat er meer dan zevenhonderd aanmeldingen zijn voor twintig plaatsen. Dus om echt een kans te maken in deze loterij moet ik eerst zorgen dat ik voldoende eigen werk heb om die selectie door te komen.

Inmiddels heb ik – misschien om een daad te stellen en niet meer te twijfelen of een verandering de juiste beslissing is –  me laten ontvallen dat ik wegga en naar Amsterdam ga verhuizen. Ik woon op de Broederweg en heb daar een prima kamer. Het is een geweldig studentenhuis en een goede vriend is meteen geïnteresseerd om de kamer van mij over te nemen. Hij is die zomer in Canada bezig met het plukken van tabak en heeft zijn eigen kamer al opgezegd in de veronderstelling in september mijn plekkie over te nemen. Ik kan het niet maken om terwijl hij daar elke dag op de plantage aan het ploeteren is om bladeren te plukken, doodleuk te melden dat de deal toch niet doorgaat.

Blinde paniek, ik wil mijn woord houden en ik moet opzoek naar een nieuwe eigen plek, omdat ik toch besluit om in Kampen te blijven wonen en naast theologie massacommunicatie en filmkunde te gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Bij supermarkten hang ik briefjes op: nette student zoekt kamer. Maar het is hoogzomer en een nieuwe lichting studenten dient zich aan met als gevolg: krapte op de woningmarkt. Ik pluis de advertenties in lokale kranten na, maar nog steeds geen nieuwe woonruimte. Dan maar een stapje hoger en langs allerlei makelaars om te kijken of die iets in de verhuur hebben. Als ik het eigenlijk al heb opgegeven, ga ik toch nog maar even naar een kantoor waar ik zelf niet veel van verwacht. Redelijk bezweet kom ik daar binnenvallen. In een soort kleine wachtruimte zit een vrouw. Ik groet haar vriendelijk en we raken aan de praat. Ik leg haar uit wat er aan de hand is. Ze veert letterlijk op, zij is hier om over de verhuur van hun bovenwoning te praten en is er niet zeker van of ze dat wel via een makelaarskantoor wil regelen. Ze vertelt dat ze samen met haar man café de Tap in de Oudestraat runt en dat ze besloten hebben om werk en privé iets meer te scheiden door een woning in de nieuwbouwwijk van Kampen te betrekken en ze zoeken nu een betrouwbare huurder voor boven de kroeg. Of ik even wil kijken? Tuurlijk, we lopen direct weg bij de makelaar en ze laat me de vrijgekomen woonruimte zien.

Als je op een kamertje van 4 bij 5 meter zit is dat een walhalla: keuken, riante woonkamer met bedstee, een walk-in-closet en een ruimte waar je in een echte toren komt, die voor veel mensen aan het zicht is onttrokken, maar onderdeel is van de oude vestingmuur. Op de derde verdieping zijn nog drie slaapkamers. Wow, maar dat kan ik vast niet betalen, denk ik terwijl ik in het huis rondloop. Ze zijn al verhuisd, maar er ligt een enorme berg troep in de woonkamer. Daar kan ik echter wel doorheen kijken. Voorzichtig vraag ik wat de huurprijs is?

‘Vijfhonderd gulden, inclusief, elke maand handje contantje in de kroeg te betalen.’

Een kat in het nauw maakt rare sprongen, het is veel meer dan mijn huidige huurprijs, maar het is ook een zee aan ruimte. Ik geef haar een hand en zeg dat ik akkoord ga. Zij blij, ik in de wolken. Nog een klein rafelrandje. Ik zal een huisgenoot moeten zoeken, want die prijs is met z’n tweeën wel op te brengen en er is ruimte genoeg voor twee mensen.

Vol energie kom ik terug op de Broederweg. Ik probeer een aantal vrienden of ze mee willen naar de woning boven de kroeg. Iedereen zit echter goed op zijn of haar plekje. Ik probeer de tabaksplukker in Canada nog een aanbod te doen. Nee, helaas die is in zijn nopjes met mijn oude kamer. Dus twee dagen later sta ik weer bij de supermarkt nu om een huisgenoot te zoeken.

Operatie De Tap is ingezet. Ik bel mijn ouders dat ik een nieuwe woonruimte heb gevonden en dat allerlei spullen waaronder de divan en de wasmachine die ik van mijn oma heb gekregen, richting Kampen kunnen komen. De verhuurster heeft gezegd dat ik maar even tussen de troep moet kijken of er nog wat van mijn gading tussen ligt, de rest zal ze opruimen. Ik vis er een paar bijzettafeltjes tussen uit, een schemerlamp, twee oude fauteuils en een hoekbank die vermoedelijk uit de kroeg komt. Er is immers ruimte genoeg.

Een week later komt er auto met aanhanger de winkelstraat binnengereden: mijn nieuwe huisraad samen met het vertrouwde behangteam: mijn moeder en haar zus. Ze zijn beiden bedreven in het behangen en zorgen dat in no-time een typisch jaren ‘80 psychedelisch bloemmotief achter rauhfaser verdwijnt. Zelf voorzie ik kozijnen, ramen en deuren van een nieuw trendy verfje.

Ik voel me de koning te rijk. Wie had dat een maand geleden kunnen bedenken? Via studentenhuisvesting krijg ik een huisgenoot, een eerstejaars theologiestudent, dus dat probleem is ook opgelost. Laat het nieuwe studiejaar maar beginnen. 

Bezoek aan Guggenheim

Plotseling schittert in het flauwe zonnetje het titanium van het Museo Guggenheim me tegemoet. Het museum voor moderne kunst is de grote trekpleister van Bilbao. De Noord-Spaanse stad die bekend stond als uiterst vies met haar vele staal- en chemische fabrieken. In de jaren ’90 besloot het gemeentebestuur de lege kades aan de Nervion nieuw leven in te blazen en het roet van de hoogovens van de straten te vegen. Door een ongekende investering in cultuur probeerde de stad Bilbao een einde te maken aan de economische crises en de sociale conflicten in de streek. Een groot waagstuk, dat goed uitpakte.

De Guggenheim Foundation zette zich in voor het project en gaf de beroemde Amerikaanse architect Frank O. Gehry opdracht een museum te ontwerpen, waarin de modernste technologieën samen zouden komen. Na vier jaar bouwen onthulde Bilbao eind 1997 een gecontroleerde chaos van titanium, glas en gele kalksteen, met rare hoeken en bochten, een ongelooflijk bouwwerk.

Het Guggenheimmuseum is voor mij de reden om een vakantie naar Bilbao te boeken. Als je op de Puente de la Salve loopt, de brug met de ‘Rode Boog’, lijkt het alsof er een futuristisch schip over de rivier komt varen. Rondom Guggenheim staat ook allerlei kunst. Ik loop meteen tegen ‘Puppy’ aan, het dertien meter hoge hondje van Jeff Koons, dat de museumingang bewaakt. De verse bloemen van dit revolutionaire beeld worden door een intern bewateringssysteem in leven gehouden. Twee keer per jaar worden ze met behulp van jonge vrijwilligers vervangen.

Er staat gelukkig geen lange rij bij de kassa. Ik ben zo onder de indruk dat ik zelfs een audiogids mee neem, terwijl ik normaliter eigen verhaaltjes bij de kunst bedenkt. Leuk is het verzinnen van een titel voor een kunstwerk, temeer omdat sommige kunstenaars vaak voor het inspiratieloze ‘No title’ kiezen.

Het museum is geconcentreerd rond het atrium, dat uitzicht op de rivier biedt. Op de binnenplaats druipen de muren als stalactieten, de liften zijn bedekt met glazen schubben en de pilaren lijken de zwaartekracht te negeren. Je hebt toegang tot twintig zalen op drie verdiepingen, met elkaar verbonden door een systeem van aan het plafond opgehangen golvende wandelpaden. Het is echt indrukwekkend. Je blijft je ogen uitkijken bij dit technisch- en architectonisch vernuft. De architect Gehry is een vertegenwoordiger van het deconstructivisme. Dit is een moderne bouwstijl waarbij de bouwwerken een verwarrende collectie willekeurig bij elkaar geplaatste vlakken en verwrongen lijnen lijken, die samen de indruk wekken dat de constructie ieder moment in elkaar kan zakken.

Zeven lange tulpen in verchroomd staal in verschillende kleuren, ‘Tullips’, liggen op het terras van het atrium. Een ander werk van Jeff Koons, de enfant terrible van de hedendaagse kunst en koning van de neo-pop. Vanaf hier zijn ook de vijf ‘vuurfonteinen’ van Yves Klein te zien, die in de vijver geïnstalleerd zijn. Wanneer ze aangaan -dat berust op toeval- zie je lichtstralen uit het water komen. Het ‘Mistbeeld’ van Fujiko Nakaya werkt volgens hetzelfde principe. Op gezette tijden verschijnt er uit het water van de vijver een koele, dikke mist die voor een mysterieuze sfeer zorgt. ‘Maman’ is voor mensen die niet van spinnen houden, erg angstwekkend. Toch kan je rustig tussen haar lange poten doorlopen en als je naar boven kijkt zie je aan het achterlijf een zakje met 26 marmeren eieren hangen. Af en toe is de spin van Louise Bourgeois aan de wandel als ze tentoongesteld wordt in een ander museum ergens ter wereld.

Jammer dat je in de expositiezalen niet mag fotograferen. Een uitzondering is er gemaakt voor ‘Shadows’ van Andy Warhol. De 102 panelen, die oorspronkelijk gemaakt zijn als decoratie bij een feest waarop onder andere Truman Capote aanwezig was, worden voor het eerst in één ruimte tentoongesteld. Het is indrukwekkend. Warhol heeft dezelfde zeefdruktechniek gebruikt als bij zijn bekende werken met Marilyn Monroe en Mao, maar elk paneel is met de hand gemaakt en er zijn verschillen, niet alleen in kleur, maar ook in de uitvoering. Bij het maken van een foto kom ik bijna binnen de zone die elektronisch met een zoemer wordt bewaakt. De prettige zaalwacht kan dat nog net voorkomen door me tijdig bij de mouw te vatten.

Een andere gigantische zaal ‘The matter of time’ is helemaal voor de acht ‘stalen doolhoven’ van Richard Serra. Het is grappig om er doorheen te dwalen en de enorm grote sculpturen op je te laten inwerken: draaiende ellipsen en slingerende lijnen, de massa en de hoogte van de stalen platen die je gevoel voor verhoudingen in de war brengen, de perspectieven van de lange lijnen die de logica verstoren en de rustgevende kleur van het roest dat de tijd tart.

De glazen lift stopt niet op de tweede verdieping waar men druk bezig is met het inrichten van de tentoonstelling over Francis Bacon. Graag had ik een sneakpreview gehad. Helaas de vakantie is een week te vroeg gepland. Bij de vaste tentoonstelling is het abstracte werk van Anselm Kiefer en Robert Motherwell, een aanrader. Twee lokale kunstenaars uit San Sebastian maken met hun beeldhouwwerken indruk: Eduardo Chillida en Jorge Oteiza.

Als kunstjunk wil ik ook nog een bezoek brengen aan het Museo de Bellas Artes. Het regent toch en van schuilplek naar schuilplek ren ik naar het museum voor Schone Kunsten. Momenteel is er een tijdelijke tentoonstelling van realistische kunst. Het doet denken aan Madame Tussaud. Levensechte mensen in allerlei soorten en maten. De dame achter de kassa wil mijn rugzakje niet aannemen voor de lockerroom, die is alleen bestemd voor grote rugzakken. Ik moet mijn tas voor de borst dragen, dat zit helemaal niet lekker. Ik vind het belachelijk en maak stampei. Het helpt niet, ze is niet te vermurwen.

De realistische kunstwerken maken indruk op me. Ook hier is het verboden te fotograferen. Er staat speciaal een bewaker bij een beeld van drie poedelnaakte vrouwen. Je mag beslist geen afbeelding maken van de intieme delen. Buiten de aandacht van de suppoost maak ik toch snel foto’s van andere beelden. Een leuke spontane jongen wil graag samen met een dame geportretteerd worden die uit een banenschil popt. Een beetje rebellie doet me goed.

Vijf uur later ben ik het kijken naar kunst en het slenteren door expositieruimtes wel beu. Ik krijg letterlijk een wegtrekker en moet oppassen dat ik niet tegen de vloer ga. Twee musea op één dag is misschien iets te veel voedsel voor de geest, terwijl ik het eigenlijke lichaam ben vergeten. Als ik me na een broodje weer beter voel ga ik een stukje wandelen in het Parque de Dona Casilda Iturrizar. Een prachtig park met fonteinen en veel groen. Er is een waterig zonnetje gaan schijnen, de dreiging van een nieuwe bui hangt in de lucht. Als ik de illegaal gemaakte foto’s wil bekijken, merk ik dat mijn accu leeg is. Gevalletje ‘god straft onmiddellijk’. Ik moet nodig naar mijn tijdelijke appartement om op te laden.

 

Lowlands

Komend weekend is het weer feest in de Flevopolder. Met de Renault Megane Coupé rijden we over de randweg langs het Veluwemeer op weg naar een Trip to Paradise in Biddinghuizen, ook wel Lowlands genoemd. Het is donderdagavond we zijn een dag eerder vertrokken, ditmaal gaan we voor de full treat. De sportwagen zit bomvol. Drie personen, twee tenten, koffers, slaapzakken, matjes en kratten bier. Als we door de controle zijn, het is zowaar al erg druk, en ons befaamde bandje om de pols hebben gekregen (kleur dit keer is paars) beginnen we aan de lange sjouw met al onze spullen naar het plekje waar we ieder jaar met de groep staan en wat nu naar verwachting nog wel vrij zal zijn, want we zijn immers een dag eerder.

Het zweet staat me al op de rug voordat we de tijdelijke luchtbrug over de provinciale weg zijn overgestoken. Met een paar rustpauzes en wat binnensmonds schelden – waarom zoveel spullen en die drank meeslepen – komen we op ons vertrouwde plekje op camping 1 aan de bosrand, achter het Dommelsch podium. Mocht het nu ongekend warm worden de komende dagen dan kunnen we verkassen naar het bosje, omdat daar nog schaduw is en je niet heel vroeg in de ochtend je tent wordt uitgebrand. Al jaren bezoeken we het festival en het is zo in de derde week van augustus altijd een snikheet weekend, met veel zonuren, of het regent pijpenstelen. En soms als je geluk hebt, krijg je beide. Door de hoge temperatuur volgt een donderbui die het zanderige terrein in een modderpoel veranderd. Het levert de nodige fun op, op je buik door de glibber schuiven…

De plek is nog vrij en we zetten de tenten langs de slootrand. Ik heb het gemakkelijk, het is een geleende tent, de vriend komt morgen, die je makkelijk en snel in je eentje kunt opzetten. Je gooit hem omhoog en klaar is Jan.

De twee jongens die bij me zijn, zijn nog rookies, ze hebben veel over het festival gehoord, maar dit is hun eerste keer. Vandaar ook dat ze zo hongerig zijn om nu al weg te gaan. Ze willen alles meemaken. Als ook hun tent staat, belonen we onszelf met een lauw biertje. Daarna gaan we kijken wat er in de 24-uurstent is te beleven. De enige tent die nu al open is, en zoals de naam al zegt, nooit zal sluiten. Het is daar ook al redelijk druk. Langzaam komen we in de flow van drie dagen livemuziek, voordrachten, film, literatuur en straattheater.

Als de rest van de groep op vrijdagmiddag aansluit, zijn we net uit onze tent, want de meegebrachte whiskey smaakte prima en we hadden nog lang zitten praten voor onze tent. Het is best een grote groep die elk jaar uitdijt doordat vrienden en vriendinnen aanhaken. Het mooie is dat ieder in subgroepjes z’n eigen gang gaat. Immers niet iedereen houdt van dezelfde muziek, maar het grasveld links van de Alpha-tent is de chillplek waar je elkaar altijd wel weer terugvindt. Hoogtepunt op vrijdagavond is Róisín Murph, de (ex)zangeres van Moloko, haar dancepop deint tot ver buiten de Bravo. In een volgepakte tent geeft de Ierse een prachtige show.

‘So tell me you care for me

You’re the first thing

and the last thing on my mind

The time is now

Let’s make this moment last.’

Zaterdagavond besluit ik iets te doen wat ik nog nooit eerder heb gedaan. Er worden de nodige drugs het festivalterrein binnengesmokkeld en hoewel ik daar nooit actief aan mee doe, heb ik me nu voorgenomen ook een pilletje te nemen en te zien wat het met me doet. Gisteravond stond ik broodnuchter tussen vrienden die allemaal onder invloed van iets waren en nu ga ik ook voor de bijl. De vriend die bij mij in de tent slaapt, geeft me een pilletje, dat ik met water naar binnen klok. Hij heeft beloofd op mij te letten vanavond, omdat het mijn eerste keer is en ik moet ‘verplicht’ bij hem in de buurt blijven. Het kan zijn dat ik in paniek raak of een bad trip krijg. En als je je niet goed voelt kan zo’n pilletje juist je negatieve gevoel versterken.

De rest van de groep heeft inmiddels ook een smartie naar binnen gewerkt. Na een half uurtje informeert men bij elkaar of ze al iets voelen. De vriend vraagt: ‘Hoe gaat het?’

Hij kijkt naar mijn pupillen.

‘Goed. Ik voel nog niks.’

‘Krijg je het niet warm?’

‘Niet warmer als anders.’

Ik merk aan de stemming dat het bij iedereen begint in te dalen, maar ik voel echt niks. Geen enkel effect. Sommigen nemen er nog een halfje bij.

‘Hier, neem.’

Maar de vriend die op me let, schudt met z’n hoofd. ‘Nee, laat hem eerst deze maar eens inkicken.’

De sfeer in de groep wordt anders, uitgelatener, we raken elkaar meer aan, dat is wat die pillen met je doen. Maar niet bij mij. Het lijkt wel of mijn geest zich er hevig tegen verzet. Dit mag niet, dit had je niet moeten doen. De vriend kijkt me nog eens aan. ‘Hier neem nog wat water, je moet wel blijven drinken en niet stiekem alcohol gebruiken, hè.’

Hij geeft me een stevige knuffel.

‘Nee, sorry ik merk helemaal niets.’

Inmiddels gaat iedereen los in de Golf op de muziek van DJ Joost van Bellen en ik beweeg me ook over de dansvloer. Ik heb het best naar mijn zin, maar het is en voelt niet anders dan normaal. Raar best wel. Twee uur later nog steeds geen effect.

‘Jan, je blijft me verbazen? Voel je echt niets?’

‘Nee, niks…’

Als bij iedereen de XTC zo’n beetje is uitgewerkt en iedereen erover denkt zijn of haar tentje op te zoeken, krijg ik het intens heet, een tintelend gevoel alsof ik wordt opgetild. Ik zoek de vriend op. ‘Volgens mij begint het te werken.’

Hij kijkt me met groot ongeloof aan. ‘Je meent het, wat ben jij ook een rare. Nou, geniet ervan.’

Een warme gloed dwaalt door mijn lijf. Ik voel mijn hartslag. Ik ga iedereen leuk vinden, en wil flirten met iedereen. Durf dingen die ik normaal niet zou doen. Ik ben helemaal los en zwier over de dansvloer. Alle remmingen zijn weg. De muziek is intenser, elk nummer is geweldig. Ik stroom over van liefde en vind iedereen aardig. Vandaar dat het ook wel de ‘hug- of lovedrug’ wordt genoemd. Ik ben erg alert en zie, of meen in ieder geval, alles te zien.

‘Jan, kom we gaan.’

‘Dat meen je niet, ik begin net in mijn ritme te komen en te genieten. Ik wil niet stoppen.’

De groep houdt het echter voor gezien. Ik heb beloofd bij de vriend te blijven dus met enige tegenzin ga ik mee naar de tent. Ik zweef over het terrein en sla mijn arm om hem heen.

Een half uur later heeft iedereen zijn tentje opgezocht en ik ga ook braaf liggen. Na vijftien minuten hou ik het niet meer uit. Ik bruis nog van de energie. Ik kan niet stilzitten, ik moet bewegen. Ik ritst de tent open.

‘Moet je pissen?’

‘Nee, ik kan niet slapen. Ik denk dat die pil nu pas zijn werk aan het doen is. Ik ga terug.’

‘Het terrein is gesloten.’

‘Maakt me niet uit, ik kan niet slapen nu, ik ga naar de 24-uurstent. Heb je zin om mee te gaan?’

‘Nee, ik ben maximaal brak, joh. Ik kan niet meer. Doe voorzichtig, hè, en niet met vreemde mannen meegaan!’

‘Oké, dat beloof ik.’

Ook in de enige tent waar nog wat vertier is, vind ik iedereen aardig, ik wil mensen aanraken, maak makkelijk contact. Soms zie ik wat afkeurende blikken, je zal vast aan me kunnen zien dat ik een pilletje in mijn mik heb. Op het nummer van Raymond van het Groenewoud ‘Je veux de l’amour’ ga ik helemaal los, ik brul de longen uit mijn natte, verhitte lichaam.

Waar ik ga, waar ik sta.

Voor ik sterf, voor ik verga,

je veux de l’amour.’

Ik zie de zon opkomen en dan pas daalt de vermoeidheid in, ik heb een droge bek en verlang ik naar mijn bedje. Weg euforie! Als ik me op mijn matje installeer hoor ik de vriend naast me zwaar ademen. O, als hij maar niet gaat snurken…

Op zondag doet iedereen een beetje rustig aan, want er moet de komende week ook weer gewerkt worden. Een paar drankjes meer niet. Ik blijf met de jongens nog een nachtje langer en we gaan maandagmorgen pas weg. Dat wordt ver in de middag, want ik weet dat mijn blauwe rakker op het weiland staat, maar ik ben vergeten op te letten welke letter van het alfabet ik moet zoeken om mijn auto terug te vinden op dat immense veld. In mijn hoofd reconstrueer hoe ik naar de ingang ben gelopen en volg zo het spoor terug. Een uur later heb ik de auto gevonden en pik de jongens op bij de uitgang. Het waren een paar enerverende dagen…

Galway girl

In de zomer van 1994 ontdek ik Ierland. Mijn associatie met dat eiland is dat het er altijd regent en dat de mensen er somber zijn en wel een borreltje lusten. Ja, het regent er veel, vandaar dat het landschap ook zo prachtig groen is in veel schakeringen. En met een Ierse whiskey is niks mis merk ik al snel. Ik vlieg naar Dublin, mijn allereerste vliegreis. Ik ben een beetje zenuwachtig hoe zal dat zijn. Vanwege mijn lengte krijg ik een stoel naast de nooduitgang, wat qua beenruimte wel erg handig is, maar de tekst op de deur met de instructie wat te doen in geval van een emergency stelt me niet bepaald gerust. Dus het is mijn verantwoordelijkheid om de deur te openen als het mis gaat. Lukt me dat wel? Ik schuifel onrustig in mijn stoel en lees meerdere malen hoe te handelen. Ook volg ik nauwgezet de veiligheidsinstructies van de stewardess. Niet veel mensen aan boord letten op haar, sommigen vinden het zelfs een beetje lachwekkend, maar voor mij is haar uitleg van levensbelang.

Zorgen om niks blijkt, de vlucht verloopt voorspoedig.

Stephens Green, het park in het centrum van Dublin is een verademing, het is een soort van thuiskomen. Ik voel verwantschap met de Ieren, en dat is niet alleen vanwege het rode haar en de blanke huid met sproeten. Ik heb gemerkt hoe woest aantrekkelijk deze combinatie kan zijn!

Het plan is om met de bus naar Cork af te zakken en vanaf daar langs de fraaie westkust weer omhoog te reizen. Mijn liefde voor het landschap groeit per kilometer. De ruige kustlijn is imposant, met af en toe een zand- of kiezelstrandje, bergen en groen, veel groen. Ik ben meteen stapelverliefd op dit land. Af en toe huur ik een mountainbike om het landschap ook echt in mijn lijf te voelen en de zulte zeelucht op te snuiven.

Midden in mijn vakantieperiode kom ik laat in de middag na een lange busreis aan in Galway, een studentenstad. Eerder die dag heb ik de beruchte Cliffs of Moher bezocht en me verbaast over de durf van sommige mensen om het uiterste randje op te zoeken, ik kijk liever toe vanaf een veiliger afstand. Ik check in bij een hostel, er is een bed voor mij op een gemengde dormitory. Het is een grote zaal volgestouwd met stapelbedden, ergens vooraan is mijn slaapplek op -gelukkig- het onderste bed. Met de cliffs nog in mijn achterhoofd zou ik er niet aan moeten denken in mijn slaap van het bovenste bed te kunnen vallen. Terwijl ik mijn rugzak aan het uitpakken ben, merk ik dat er nog iemand op de kamer is. Ze draait een beetje om me heen en spreekt me uiteindelijk aan.

‘Hello, how are you?’

‘I‘m fine, thanks.’ Eigenlijk zit ik niet te wachten op een formeel gesprekje, ik wil graag even languit gaan liggen om een powernapje te doen. Maar het meisje is volhardend en blijft vragen stellen met een raar accent, ze heeft moeite met haar Engels. Ze vraagt waar ik vandaan kom?

‘Dingle.’

‘So you are Irish?’

‘No, sorry. I’m Dutch.’

Haar ogen lichten op. ‘Dus we kunnen gewoon Nederlands praten?’

‘Jazeker.’

‘Waar woon je in Nederland?’

‘Hilversum.’

‘Hé, grappig ik ook.’

Dat is toevallig. Ik denk straks gaat ze me nog zeggen dat ze bij me om de hoek woont. Wat echter niet het geval is.

‘Heb je zin om samen de stad in te gaan?’

‘Ja, dat is goed. Ik lust wel een biertje.’

Ik rangschik nog iets aan mijn bed, schuif de rugzak onder het matras– alsof dat zal helpen tegen diefstal en we gaan de stad in. De dichtheid van kroegen is groot dus we hoeven niet ver te lopen en zetten ons gesprek voort onder het genot van een pint. Zij gaat voor de damesversie half a pint of Guinness. Er is meteen een klik en het gesprek wisselt tussen wat we de afgelopen dagen hebben gedaan en wat we in Hilversum doen. Ook zij is voor de eerste keer in Ierland. Haar zevenjarige relatie is net op de klippen gelopen en het is voor haar een uitdaging om als vrouw alleen op vakantie te gaan. Ze moet echt wennen om alleen te zijn en zelf haar eigen plan te trekken. Ze doet ook een rondje Ierland, maar dan tegen de klok in. Ze heeft dus nuttige tips voor de plaatsen die ik nog wil bezoeken en ik geef haar my best places to go.

Ondanks dat de Guinness geldt als een dubbele boterham, besluiten we een hapje te gaan eten en zoeken een restaurant uit. Tijdens het eten laat ze zich ontvallen dat ze met name naar Ierland is gegaan omdat ze dol is op mannen met rood haar. Ik krijg het een beetje warm als ik die opmerking tot me door laat dringen. Dat zet alles in een ander perspectief. Ik vraag luchtigjes of ze al een leuke redhead heeft ontmoet?

‘Nee, tot op vandaag dan, hè!’

Een zweetdruppel loopt langs mijn voorhoofd en dat is niet alleen omdat het in het overvolle restaurant best warm is. Ik merk dat ze me helemaal ziet zitten en dat het geen toeval kan zijn dat we elkaar hier in Galway tegenkomen. Ik zit met een enorm dilemma. Het is een hartstikke leuke, spontane meid, ik mag haar en geniet van haar gezelschap en het gesprek. Maar het wordt me letterlijk ook een beetje te heet onder de voeten. Ze laat geen gras groeien over haar intensie en blijft het ijzer smeden nu het heet is. Hoe pak ik dat tactisch aan? Doen alsof ik de openlijke avances niet door heb, de avond doorkomen en denken morgen ga ik richting het noorden, maar dat voelt niet goed. Ik moet eerlijk zijn, ik mag haar geen valse hoop geven. Ik moet iets doen om dit enthousiasme te temperen. En ik neem een beslissing, hoe vervelend ik het ook voor haar vind. Tussen neus en lippen door maak ik haar kenbaar dat ik op mannen val.

Ik zie nog die lepel halverwege bord en mond stilhouden. Ik zie haar slikken en hoor haar denken: kut, heb ik dat!? Kom ik een leuke man met rood haar tegen, en dan is ie gay. Even is de sfeer aan tafel verstoord, maar al snel herpakt ze zich gelukkig en haakt ze in op mijn liefdesleven dat op dat moment op een laag pitje staat. Ons gesprek wordt er alleen maar intenser door omdat nu de lucht geklaard is. Het voelt alsof we elkaar al jaren kennen. We gaan door tot de late uurtjes. In de gemeenschappelijke kamer van de hostel nemen we nog een afzakkertje en als iedereen de kamer heeft verlaten is het ook voor ons tijd om naar bed te gaan. Achter elkaar gaan we de trap op en voor de deur van de dormitory geven we elkaar een innige omhelsing. We hebben adressen en telefoonnummers uitgewisseld en afgesproken dat we elkaar zodra we van vakantie terug zijn in Hilversum zullen bellen. Het is het begin van een zeer hechte vriendschap. We openen zelfs een aantal maanden later een gemeenschappelijke bankrekening waarop we elke maand vijfentwintig gulden storten voor onze volgende gemeenschappelijke vakantie naar Ierland.

Vlaamse reus

Op mijn fiets ben ik onderweg naar Witten. Naar de boer die elke zomer onze pinken weidt. Dat zijn de jonge koeien die nog geen melk geven, maar wel een belofte zijn voor de voortzetting van het boerenbedrijf. Een soort investering in de toekomst, in je eigen gefokte koeien. Maar hoe meer jongvee in het weiland loopt hoe minder gras er over is voor de melkkoeien die geld in het laadje brengen. Dus is het enigszins logisch om het jongvee tegen een bepaalde vergoeding onder te brengen op de weilanden van deze gepensioneerde boer. Het is ieder voorjaar een soort van volksverhuizing om ze daar naartoe te brengen. Het gaat met een veewagen, omdat ook mijn oom zijn pinken naar dezelfde locatie brengt. De boer zorgt zo de gehele zomer voor deze dieren.

Ik ga niet om de ‘jonge dames’ te bekijken. Nee, ik ga voor een nieuwe aanwinst. Van mijn vader heb ik gehoord dat deze boer jonge konijnen heeft en dat is mijn missie. Om een mooi exemplaar uit te zoeken, eentje waarmee ik een click heb en deze vervolgens mee te nemen naar huis. Een soort van verplicht theedrinken hoort bij de deal, terwijl ik liever – als verlegen jongen – meteen ter zake zou willen komen. Maar ik moet geduld hebben totdat we naar het konijnenhok gaan om de jonge moeder, de moer, een van haar kinderen te ontfutselen.

In het nest liggen vier redelijk grote kittens, het gaat namelijk om Vlaamse reuzen. Ze zijn ongeveer anderhalve maand oud. Het is liefde op het eerste gezicht bij een nagenoeg wit exemplaar dat slechts een paar vage zwarte strepen in de vacht heeft. Na alle plichtplegingen en het overdragen van een bedrag uit mijn spaarpot, wordt het nieuwe huisdier in een doos achterop mijn fiets bevestigt en beginnen wij opgelucht aan de terugreis. In ieder geval de nieuwe eigenaar wel, maar of het jonge konijn de transitie ook zo prettig vindt, durf ik te betwijfelen. Na een drie kwartier fietsen doe ik de nieuwe aanwinst in het hok dat voor de oude kippenschuur staat.

De Vlaamse reus groeit als kool en ik verplicht me om elke week haar hok uit te mesten, want verzorging van dier en dagelijks voeren is de afspraak om een eigen konijn te mogen hebben. Het uitmesten is niet het meest prettige karweitje, maar gelukkig is de Vlaamse reus redelijk zindelijk aangelegd en heeft ze een hoek van het hok ingericht als poep- en plasplek. In de winter timmer ik op aangeven van mijn vader een loopren voor het beest. Je mag wel medelijden met haar hebben, want het timmerwerk is niet het meest fraaie of solide bouwwerk geworden. Het frame zit nogal schots en scheef in elkaar en mijn vader doet een uiterste poging om met wat latten een dwarsverbinding aan te brengen, maar erg stabiel is het ren niet. Ze kan er wel lekker zelf het gras, en vooral o jammie klaver, dovenetel en paardenbloemen rond de boerderij mee afgrazen. Als ze op haar achterpoten gaat staan houd ik mijn hart vast of niet onder haar zware gewicht de gehele constructie zal kantelen zodat het eerder een loopmolen van een hamster zal worden.

Ik weet niet hoeveel jaar we een maatschap hebben gehad. Ik ben trouw blijven voeren – mijn vader maait met de zeis gras als ze niet in het loopren kan door regen of slecht weer en in de winter vreet ze hooi. Zelfs met een mix van Calvé slaolie en peterselie heb ik een myxamotose-aanval in haar oren behandeld waar ze wonderwel van genezen is.

Op een vrije zaterdagmiddag mest ik haar hok uit en nadat het van vers stro is voorzien, stop ik het konijn weer achter het gazenraam dat als opening en ruif van het hok dient. Er zitten draaihoutjes voor als afsluiter. In de veronderstelling dat het hok goed is afgesloten ga ik na mijn taak andere dingen doen. Op een gegeven moment zie ik onze hond, Puckie, een vuilnisbakkenras, eigenlijk een grappig onderdeurtje, druk bezig in het aardappelveld naast de boerderij. Hij maakt een grommend geluid dat soms overstemd wordt door een hoog piepgeluid. Ik zie zelfs iets wits boven het loof van de aardappelen uitkomen. Net als ik me realiseer dat Puckie met het vervullen van zijn instinct bezig is, merk ik pijnlijk op dat het deurtje van het konijnenhok openstaat en dat het opspringend wit mijn Vlaamse reus is, die vecht voor haar leven. Ik kom te laat om nog een reddingspoging te ondernemen. Een tragisch einde van zo’n trouw maatje. En je gaat ook even anders kijken naar die andere viervoeter die je ook zeer lief is.

Trevifontein

Rome probeert haar toeristen op te voeden las ik afgelopen week in de krant. Mensen die hun eigen meegebrachte lunch op de Spaanse trappen eten, hun schoenen uittrekken of handen wassen in de Morenfontein kunnen volgende maand een boete krijgen van 250 euro voor onbeschaafd gedrag. Een duik nemen kost zelfs 600 euro en een nachtje in de cel. Rome hoopt zo de overlast van de jaarlijks groeiende stroom toeristen te beperken, voor de bewoners van de stad maar vooral voor de monumenten. Toeristonvriendelijk? Nodig om de monumenten te beschermen? Zeg het maar.

Het is wel opvallend hoe steden hun beleid ten aanzien van toeristen inrichten. Ik kan me nog herinneren dat ik voor AT5 een gesponsord programma moest maken over I AMsterdam, een marketingstrategie om meer mensen naar de hoofdstad te lokken. Begin dit jaar is het logo verwijderd dat toen bedacht is en levensgroot op markante (toeristische) plekken in de stad stond. Het logo trok te veel mensen en was dus te populair. Ten onder gegaan aan zijn eigen succes? Of is er sprake van een rare politieke keuze? Hoe krom kan het zijn.

Dat er in Rome van alles aan de hand is, heb ik een aantal jaren geleden gemerkt toen ik met een Ierse vriendin de stad bezocht. Zij vloog vanuit Dublin, ik vanuit Eindhoven. We hebben een hotelletje geboekt en hadden erg veel zin om de stad waar we allebei nog nooit eerder zijn geweest te ontdekken. Zodra we elkaar laat in de namiddag op het vliegveld hebben ontmoet en ingecheckt zijn in het hotel, gaan we meteen de buurt verkennen en komen bij toeval terecht bij de beroemde Trevifontein. Het is er enorm druk, de fontein is aan alle kanten omringd door toeristen. We willen foto’s maken als bewijs dat we er zijn geweest en ons muntje over de juiste schouder in de fontein werpen om volgens de legende nog een keer terug te kunnen keren in de Italiaanse hoofdstad. Mijn vriendin neemt haar positie bij de rand van de fontein in en ik ben bezig de foto te maken en daarvoor een juiste kadering te zoeken. Omdat het poepie druk is kan ik geen solo foto maken, maar ik wil zo min mogelijk vreemdgangers op de foto. Mijn vriendin staat te wachten, ik kijk door de zoeker en plotseling ben ik haar kwijt in mijn kadrering. Er ontstaat tumult en dan zie ik wat er gebeurd is. Ze wilde het goed aanpakken en is waarschijnlijk op de rand van de fontein gaan zitten en er pardoes in gegleden. Ik zie plotseling het natte, druipende hoofd, ze is totaal kopje ondergegaan. Ik loop snel naar haar toe om haar uit het water te helpen. Het is intern een mix tussen schrik om wat er is gebeurd en ook wel een beetje onderdrukt lachen, omdat het best een komisch gezicht is. Maar het wordt nog zotter. Vrij snel word ik geholpen om de vriendin over de rand te tillen. Als ze weer aan de goede kant staat, wordt er heftig aan haar getrokken. In moeilijk Engels wordt haar te verstaan gegeven dat ze zo snel mogelijk moet verdwijnen, want ‘it’s not aloud to be in the fontain! The police will get you and you will have to pay.’ Mijn vriendin is haar duik nog niet helemaal te boven en kijkt de omstanders verbaasd aan. Ik snap er ook helemaal niks van. Hoezo boete? Ze is per ongeluk te water geraakt, er is geen opzet in het spel om de fontein in te springen of zo? Laat staan een poging om muntjes op te duiken. Dus waarom zo moeilijk doen? Laat haar even bijkomen! Maar de omstanders blijven volhouden dat we nu onmiddellijk moeten verdwijnen. De politie zou geen pardon kennen. We worden snel een straatje ingetrokken om uit het zicht te zijn en daar beseffen we nog nauwelijks wat er is gebeurd en waarom we meteen bij de fontein weg moesten. Het is nogal een binnenkomer, een rare, onverwachte kennismaking met Rome en haar toeristische attracties.

Nat en koud druipen we af naar het hotel. De vriendin vraagt of ik nog een foto heb gemaakt van haar ondergang. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik was je zo ineens kwijt en toen ik merkte wat er gebeurde heb ik de foto de foto gelaten om je te helpen.’

‘Dus dan ben ik ook nog voor niks nat geworden,’ is haar reactie. Ze kan er gelukkig zelf om lachen.

Haar paspoort, telefoon en alles wat in haar tasje zat, is ook te water geraakt en doorweekt. Met de föhn hebben we de mobiel nadat we hem hebben opengehaald, proberen droog te maken. Maar het ding was dood en bleef dat.

De volgende dag hebben we nog vaak grapjes gemaakt over de verrassende duik, maar de toon van de vakantie is gezet. We ontdekken dat er inderdaad agenten bij de monumenten staan die op een fluitje blazen en druk gebaren als ze toeristen iets zien doen wat niet mag. Dus die boete is ons inderdaad door het ingrijpen van omstanders bespaart gebleven.

We hebben de schaal van de plattegrond erg verkeerd ingeschat en de afstanden zijn groter dan verwacht, maar stug blijven doorlopen, hè, we laten ons niet kennen… Het gevolg na één dag door de stad banjeren van het Monumento a Vittorio Emanuele II (de typemachine) via het Collosseum naar de Sint-Pietersbasiliek blaren waar je de rest van de week last van blijft houden bij elke stap die je zet. Vakantieleed. Een halve dag wachten om uiteindelijk de Sixtijnse kapel binnen te kunnen.

Het is een leuke, oude stad, maar de pret is bedorven en daar helpt geen Tom Cruise in levende lijve aan (hoewel ik een groot fan ben!) wanneer op de Taag opnamen worden gemaakt voor Mission: Impossible III. Nou, zo was onze reis ook, enigszins. Het was geen reclame voor de stad, en dat blijft hangen. Zal ik snel weer naar Rome gaan, nee waarschijnlijk niet. Of komt het doordat we uiteindelijk niet dat muntje met zijn onze rechterhand over de linkerschouder hebben kunnen gooien in de Trevi?