Blog

Vergeten inzet

Lunchen bij een viskraam in IJmuiden kan grote gevolgen hebben. Op een bankje zitten een paar oude vissersmannen. We raken in gesprek en een van hen begint over de oorlog toen hij als 18-jarige jongen met een paar boterhammen van zijn moeder in een rode knapzak een vissersboot naar Engeland moest varen om te voorkomen dat de boot in Duitse handen zou vallen. De Tweede Wereldoorlog is uitgebroken. De jongen komt echter niet terug, maar wordt in de Engelse haven Plymouth opgewacht door de Nederlandse Marine. De vissersboot wordt geconfisqueerd en omgebouwd tot mijnenveger. Hij krijgt een marinepakje aan en moet met gevaar voor eigen leven mijnenvegen in de zeeën rondom Groot-Brittannië. Pas vijf jaar later komt hij met zijn Engelse verloofde terug in IJmuiden. Het begin van de documentaire ‘Vergeten Inzet’.

Op een zaterdag vertelt Piet in een voorgesprek het hele verhaal over die vijf lange jaren in Engeland. Hij loopt helemaal leeg. Ik eet een boterhammetje mee, zijn vrouw heeft inmiddels ook plaatsgenomen aan de keukentafel. Tijdens de thee laat ze zich ontvallen dat ze nu dingen hoort die ze nooit heeft geweten. Piet is niet te stoppen, in detail vertelt hij zijn belevenissen. Ik spreek af dat ik volgende zaterdag terugkom, want de oorlog is nog lang niet afgelopen en er valt nog zoveel te vertellen. Aan het einde krijg ik een lijst met namen en adressen mee van jongens die er ook bij waren, en graag hun verhaal -dat bij mij onbekend was, en in het standaardwerk van Loe de Jong over WOII slechts een paar pagina’s vult, terwijl hij notabene zelf met een vissersboot naar Engeland is uitgeweken- willen vertellen.

Het wordt een intensief proces. De EO is geïnteresseerd in het verhaal, maar heeft er naar rato weinig geld voorover. ‘Als we dit bij de BBC aankopen zouden we er 15.000 euro voor betalen.’

‘Oké, prima ga maar naar de BBC, maar die hebben dat verhaal niet. Voor dit bedrag is de documentaire niet te maken, zeker niet als er ook reconstructies en archiefmateriaal moet worden gebruikt, omdat je niet alleen pratende hoofden in beeld wilt.’

We komen in een subsidietraject terecht om de opnames gefinancierd te krijgen. Al met al duurt het vijf jaar. Inmiddels heb ik de meeste verhalen op camera vastgelegd omdat de mannen op leeftijd raken en nu nog hun verhaal kunnen doen. Zo ook de 102-jarige Rosier die nog goed bij de pinken is. Hij is door koningin Wilhelmina in London tijdens de oorlog geridderd vanwege een heldhaftige reddingsactie.

Als de documentaire in de zomer van 2006 op de televisie komt zijn inmiddels vier van de zeven hoofdrolspelers overleden. In de weken voor de uitzending geef ik achtergebleven familieleden de kans om samen de documentaire te bekijken voordat hij op de tv te zien is. Meteen na de eerste woorden van man, vader of opa breekt steevast een van de aanwezigen in huilen uit. We zetten het programma op pauze, drinken even koffie, troosten en kijken verder. Veel kleinkinderen begrijpen nu pas echt, nadat ze daadwerkelijk hebben gezien wat hun geliefde opa in Engeland heeft gedaan, welke angsten hij heeft meegemaakt of hoe eenzaam hij moet zijn geweest. Alleen al daarom is het zinvol om deze vergeten groep een stem te geven en ervoor te zorgen dat ook hun makkers die de pech hadden om op een mijn te varen, worden herdacht tijdens de nationale herdenking op 4 mei.

Vrijmarkt

We besluiten de zestigste verjaardag van koningin Beatrix te vieren op de vrijmarkt in Utrecht, Omdat enkelen al de nachtelijke versie hebben bezocht komen we iets na het middaguur bij mij thuis samen om vervolgens de trein te pakken. Een van mijn vrienden heeft wiet meegenomen omdat hij Koninginnedag ziet als een uitstekende gelegenheid om dat voor een eerste keer te proberen. Hij kan niet wachten om de softdrugs te gebruiken en steekt de joint die iemand anders voor hem moet draaien, enthousiast in de brand. De ketser gaat al snel van mond tot mond. Het blijkt een zware te zijn. Nu moet ik zeggen dat wiet op mij geen uitwerking heeft. Als ik een trekje neem merk ik er weinig van. Maar bij hem komt het echt binnen. Het duurt niet lang of hij geeft aan dat hij even moet liggen voordat we de trein pakken. Hij verdwijnt naar de slaapkamer. En ach het is nog vroeg, dus waarom niet. Op bed is hij in het walhalla, hij ziet nog net geen sterren, maar hij is er niet ver van af. Hoe je van één stikkie al zo high kunt zijn.

De rest van het gezelschap wil uiteindelijk wel weg en we besluiten hem uit zijn roes te halen en rechtop te zetten. Hij zweeft mee naar de trein en blijft de rest van de dag stoned.

In Utrecht is het gezellig druk. Vette walmen verwelkomen ons. Alle oude meuk is weer van zolder gehaald en ligt op straat uitgestald. Ook dit jaar zal er sprake zijn geweest van territoriumdrift. Mensen hebben met tape de stoep bezet gehouden, of hebben zelfs hun nachtrust opgeofferd en zijn met een slaapzak op straat gaan liggen, om zeker van een goed plekkie te zijn. Hoe graag wil je dan een paar centen verdienen? Of hoe groot is de behoefte om van je oude spullen af te komen?

We schuifelen door de oranje menigte. Iedereen is uitgelaten en omdat het al wat later op de dag is zie je om je heen ook de eerste tekenen van overmatig alcoholgebruik. Even halt houden bij een bandje, of een aandoenlijk meisje dat een strijkstok over een viool haalt. Haar kleedje is redelijk bedekt met muntjes. Creatief vind ik de ‘piepshow’ van een meisje dat een grote doos om haar middel meetorst waarin zich een nest jonge muizen blijkt te bevinden. We kunnen het niet laten om bij een studentenhuis voor een paar gulden een student in een schavot met eieren te bekogelen.

Het is druk en als de straat smaller wordt, komen we in een fuik terecht. Wat zijn we toch een kuddedieren. Je voelt alle klamme lijven tegen je aandrukken en moet blij zijn dat je er na een poosje ongeschonden uitkomt en niet onder de voet bent gelopen. Mensen vermanen tot rust of rechtshouden zou in deze hitsige sfeer geen goed idee zijn.

We houden stil bij een uitstalling van elektronica. Stonie is geactiveerd. Hij is op zoek naar een draagbare telefoon, die daar te kust en te keur te koop liggen. Zo’n Profoontoestel met druktoetsen in de hoorn. Vijfendertig euro. Maar is dit een goede deal? We betwijfelen het, en garantie tot de volgende stoeptegel. De kunst van het afdingen is hem niet gegeven en apetrots loopt hij de rest van de dag met zijn aanwinst rond op de vrijmarkt.

Als we weer in Hilversum terug zijn en de nieuwe telefoon uit de verpakking gaat, blijkt er geen enkel leven in te zitten. De verkoper is natuurlijk allang met de oranjezon vertrokken. De kater is groot, en je kunt je afvragen of het van de wiet komt of van de impulsaankoop!

Pa aan de knoppen

‘SMILDE- In het elektronische- en computertijdperk gaan de ontwikkelingen bijzonder snel. Alles is vrijwel elektronisch aangestuurd en overal zitten knoppen aan waar op gedrukt moet worden om het ‘ding’ in werking te stellen. Of het nu gaat om het halen van geld, een dagje weg met de trein, of gewoon even met de kinderen telefoneren. Overal zitten knoppen aan. De een nog gecompliceerder en ingewikkelder dan de ander. Veel mensen lopen hier heden ten dage tegen aan. Vooral ouderen die al deze ontwikkelingen aan zich voorbij hebben zien gaan, worden in deze tijd met veel vernieuwingen geconfronteerd. Niemand kan er omheen, je moet er verstand van hebben tegenwoordig. Om aan dit dilemma iets te doen ontwikkelde de Stichting Welzijn Ouderen Smilde (SWOS) in samenwerking met de ouderenbonden ANBO en PCOB een themamiddag over het onderwerp ‘Ouderen aan de knoppen’.

In de straten van het Beurtschip stonden diverse informatieve stands om de ouderen op weg te helpen. Zo was de NS aanwezig met een kaartjesverkoopbord. Tegenwoordig is er praktisch geen loket meer op de stations waar een kaartje voor de trein gekocht kan worden, maar moeten de tickets van zo’n verkoopmachine getrokken worden. De PTT had informatie over bijvoorbeeld speciale telefoons voor slechthorenden. Middels een lichtflits kan worden waargenomen dat de telefoon overgaat. Aardig was ook de telefoon met foto-druktoetsen van de kinderen. Eén druk op de juiste foto en daar zijn de kinderen aan de andere kant van de lijn. Ook zijn er telefoons met speciale grote druktoetsen in de handel. Bij de stand van de Rabobank kon geleerd worden hoe met de chipknip elektronisch boodschappen betaald kunnen worden. De bibliotheek demonstreert het internet en de SWOS organiseert computerlessen voor ouderen.’

Zo luidt het verslag in de Drents en Asser Courant van 19 februari 1998. Op de foto die erbij gepubliceerd is staat mijn vader nieuwsgierig toe te kijken hoe uitleg over de computer gegeven wordt. Hij wil zich zelfs aanmelden voor de cursus. Dat lijkt hem interessant en hij wil toch een beetje bijblijven. ‘Zou je dat nu wel doen? Dat is helemaal niks voor jouw,’ is het enige wat mijn moeder daarop te zeggen heeft. De cursus komt er niet.

Mijn vader is de laatste jaren van zijn leven voor zover mogelijk meegegaan met zijn tijd. Hij koopt de kaartjes als ze samen met de trein reizen, want hij heeft geleerd hoe het werkt. Hij bedient de nieuwe televisie, omdat hij heeft geleerd hoe het werkt. Ook de nieuwe videorecorder kent geen geheimen voor hem! Hij vraagt aan mij om het hem uit te leggen en hij oefent onder mijn toeziend oog. Hij vraagt of ik het ook stap voor stap op papier wil beschrijven wat hij moet doen als hij vergeten is hoe het ook al weer moest, voor het geval ik niet in de buurt ben. Zo kan hij zich altijd redden.

Mijn vader is onder de indruk van wat je allemaal op het internet kunt vinden en als ik hem eenmaal laat skypen met zijn jongste kleinzoon is hij helemaal om. ‘Wat moet ik hebben/leren om dat ook zelf te kunnen doen?’ Andermaal is mijn moeder repressief. ‘Dat is nergens voor nodig.’ Jammer, want mijn vader vindt het geweldig om op zo’n manier contact te kunnen hebben met zijn kinderen en kleinkinderen. Hij is al jaren mobiel en kan er prima mee bellen en tekstberichten sturen. Hij is leergierig genoeg om ook deze nieuwe techniek onder de knie te krijgen. Wat dat betreft zit hij thuis aan de knoppen.

Na zijn overlijden weigert mijn moeder pertinent om te leren hoe ze mobiel kan bellen of de videorecorder moet programmeren om haar favoriete programma’s op te nemen. Ze blijft hardleers  om wat vaardigheden aan te leren, waarmee ze zich zou kunnen redden. Daarmee ontzegt ze zichzelf een hoop gemak. Ik ben redelijk in paniek als de radio kapot gaat, hoe moet ik haar leren dat ze zelfstandig op de nieuwe radio de juiste zender kan vinden om naar de muzikale fruitmand te luisteren of haar andere favoriete-programma’s. De enige methode is de stekker in het stopcontact te steken, zodat alles meteen werkt. Leiden is in last als de verzorging de radio heeft afgestoft of anderszins de knoppen, en daarmee de juiste instelling, zijn verschoven. Als ze dan belt dat de radio het niet doet, moet ze wachten tot ik weer langskom om het opnieuw in te stellen.

 

Achter de schermen

Televisie is voor mij als kleine jongen magisch. Op de hooizolder organiseer ik mijn eigen tv-programma’s. Als ik midden jaren ‘80 contact opneem met de Vereniging Lokale Omroep in Dronten (VLOD) omdat ik nieuwsgierig ben naar hun uitzendingen, mag ik een zaterdagmiddag komen kijken hoe ze televisie maken. Liftend ga ik vanuit Kampen naar de Flevopolder. Elke zaterdag is er een live-uitzending van ongeveer een uur. Die middag heeft de politieke productieploeg dienst. Een wethouder wordt scherp aan de tand gevoeld over zijn politieke portefeuille. Kijkers mogen met vragen of klachten bellen naar de studio. Ik waan me meteen in het walhalla. Dit is gaaf, dit is wat ik wil! Terugliftend weet ik het zeker, dit is het begin van jarenlang vrijwilliger zijn bij deze lokale omroep.

Ik neem deel aan een productieteam, om één keer in de zeven weken een programma te maken en ga in opleiding voor studiocamera. Erg fijn als iets waar je jaren van gedroomd hebt, werkelijkheid wordt. Iedere zaterdagmiddag mag ik proefdraaien onder begeleiding van een mentor tijdens de continuity, de repetitie voor de werkelijke uitzending en op woensdagavond na de wekelijkse vergadering, moet ik allerlei cameraoefeningen doen, waaronder scherpstellen op de beroemde traptreden. Na een aantal maanden slaag ik voor mijn cameraexamen.

De logische volgende stap zou locatiecamera zijn, maar dat is net een stap te ver. Want nu moet je met de camera op je schouder naar buiten en kijk je steeds door een kleine viewfinder om het te filmen object te zien en met het andere oog houdt je de actie om je heen in de gaten. Met mijn oogafwijking blijk ik levensgevaarlijk te zijn. Ik moet kiezen welk oog ik gebruik, dus ik kijk door de viewfinder, mijn andere oog knijp ik dicht om scherp door het oculair te kunnen zien. Bij een plaatselijke wielerronde weet iemand me nog net op tijd in de kraag te grijpen. Ik heb de vroege aanvallers die voor het peloton uit racen in het geheel niet gezien en sta hinderlijk op het parcours. Dus laat ik het maar lekker bij studiowerk houden, want daarbij kijk je in een grote viewfinder en heb ik dat probleem met mijn loensende ogen niet.

Het is iedere zaterdagmiddag spannend, er kan van alles misgaan tijdens de live-uitzending. Een presentatrice die met stoel en al van het prakje (een verhoging) valt. Ik zie nog dat plotseling lege kader in mijn beeldscherm en het hulpeloos, beduusde hoofd dat er uiteindelijk in tevoorschijn komt. Of de presentatrice die haar tekst kwijt is en tot de ontdekking komt dat het vervolg op de grond ligt en de cameraman vraagt om het van de vloer op te pakken, waarna ze ongestoord verder gaat met haar verhaal alsof er niks aan de hand is.

Na een tijd lonkt het regiewerk. Via regieassistentie doorloop ik uiteindelijk de regiecursus. In het kwartier voorafgaand aan de uitzending wordt een soort evenementenkalender met twee camera’s in beeld gebracht. Terwijl camera 1 actual is, kan de floormanager het blaadje met info voor camera 2 klaarzetten, waarna de regie kan schakelen. Altijd een crime om de twee vellen precies op gelijke hoogte en grootte te krijgen. In dat kwartier mag de geluidsman zich uitleven op de keuze van de muziek. Tijdens mijn examenuitzending klinkt de debuut-cd van Simple Red, Picture Book, mijn lievelingsmuziek op dat moment. Erg lief, een soort morele ondersteuning.

Het is een prachtige tijd, vrijwel alles is mogelijk. Je kunt volop pionieren. Op een zaterdag wordt de hele set bekleed met aluminiumfolie. Door de hitte van de studiolampen begint het folie echter hinderlijk te knisperen en zorgt zo voor een ongewenste stoorzender. Op een andere middag wordt het decor in krantenpapier verpakt en terwijl een lokaal bedrijf dat er malafide praktijken op nahoudt, hardhandig wordt ondervraagt, laten één voor één de plakbandjes los en komt het originele grijze decor onbedoeld tevoorschijn. Je moet ook een keer een interviewsetting hebben gebouwd met twee schommels. Tijdens de generale repetitie is het nog grappig. De wat oudere meneer die uiteindelijk op de schommel moet plaatsnemen vindt het minder prettig. Als de twee mensen die met elkaar in gesprek zijn, ook nog in een ander ritme schommelen, zijn de rapen helemaal gaar. Hoe breng je dit nog in beeld? Of de keer dat je een mooi chromakeyeffect hebt bedacht (iemand voor een blauwe wand, waarop je een ander beeld kunt projecteren; bekend van de weerman van het Journaal). Het interview gaat over een feest in de Meerpaal, dus uit archiefmateriaal maken we een mooie instart (filmpje). Blijkt de organisator die iets komt vertellen een zwarte huid te hebben. Hij valt helemaal weg in de donkere achtergrond, je ziet alleen het oogwit en zijn prachtig witte tanden. Zo lijkt het over een horror-feest te gaan. Over het instarten van filmpjes gesproken, schiet me te binnen dat een van de bandmachinisten steevast voor verwarring zorgt. Als je hem vraagt: ‘Hoeveel minuten nog voordat we weer live naar de studio gaan?’ steekt hij zijn hand op, maar je weet niet of hij nu twee of toch drie minuten aangeeft, omdat hij een vinger mist.

Niks is te gek. Regelmatig wordt voor een jongerenprogramma een lokale popgroep uitgenodigd om live een mini-concert te geven. De herrie op de vloer is oorverdovend, duidelijke regieaanwijzingen via de headsets van de cameramensen zijn onmogelijk, dus dan schakel je maar met een -god-zegene-de-greep naar een van de camera’s en maar hopen dat die ondertussen geen rare dingen gaat doen terwijl hij actual is. De laatste zaterdag voor de zomerstop wordt de hele studio naar het winkelcentrum verplaatst om daar onder het oog van het winkelende publiek een uitzending te maken. Als het kan met een modeshow, het liefst met badkleding.

Het zijn mooie tijden, waarin je spelenderwijs veel ervaring opdoet. Later heb ik weleens heimwee naar deze leerzame en uiterst gezellige periode.

Vanavond om 10.48

Bij het opruimen vind ik tussen allerlei spullen een beduimeld boekje met daarin een losliggend vel. “Programma van de schoolavond van de Christelijke Scholengemeenschap Assen in Bellevue op 6 april 1979. Aanvang 20.00 uur.’ De rolverdeling op het stencil vermeldt: jan meints als hotelhouder. Wat gaat hier aan vooraf?

Ik zit in de vijfde klas van het atheneum. Best wel een verlegen jongen, die zich niet graag op de voorgrond begeeft. Ook een jongen met een innemende glimlach, markant gezicht en hunkerend naar aandacht om uit de schaduw te komen. Vlak voor de kerstvakantie hangt er een mededeling om het prikbord dat er leerlingen worden gezocht die een rol willen spelen in het toneelstuk dat op de jaarlijkse schoolavond zal worden opgevoerd. Op aanraden van mijn mentor meld ik me aan.

Op een zaterdagochtend moeten we in de aula bijeenkomen. Anja Knol, de vrouw van mijn voormalige wiskundeleraar is de regisseuse. Haar man zei altijd dat ik een getallenfobie had en ik was blij dat ik het vak kon laten vallen na de vierde klas. Ook herinner ik me van hem nog het krijtjesbombardement. Hij gooide namelijk altijd met zijn schoolkrijtje als hij de indruk had dat iemand niet oplette tijdens de les. Paul die voor me zat was een dromer en vaak niet met zijn gedachten bij algebra of kansberekening. En dat moest ik vaak bekopen met een krijtje tegen mijn hoofd, omdat de wiskundige niet echt zuiver kon gooien. Als ik het hoofd van Paul voorover zal dutten, schoof ik alvast een paar decimeter naar achter om uit de gevarenzone te blijven. Maar dat terzijde.

Zijn vrouw is een deftige, aimabele dame. Haar oog valt bij de selectie op mij, omdat ik zo’n mooie duidelijke en luide stem heb. Ze heeft een prachtige rol voor mij in gedachte als hotelhouder. Ik laat me overhalen en zit zo ineens in een totaal nieuwe groep van twaalf leerlingen waarmee ik elke zaterdag in een school in Witten repeteer voor ‘een onwaarschijnlijke historie in drie bedrijven’ met de titel ‘Vanavond om 10.48.’ Het is een vertaling van een Engelse komedie en daar heet het ‘Meet a body.’

Even kort een idee van het toneelstuk: William is een vertegenwoordiger die huis aan huis stofzuigers verkoopt. Op een dag klopt hij bij een huis aan, ontmoet wie volgens hem de eigenaar van het huis is, en probeert die een stofzuiger aan te smeren. Diegene verdwijnt echter plots in de keuken. William gaat naar hem op zoek, maar man is verdwenen. Terwijl hij alleen is, merkt William dat er een bloedvlek op het tapijt zit en dat er bloed aan de poot van de piano druppelt. Dan komt Ann binnen. Zij blijkt de echte eigenares van het huis te zijn en kijkt verbaasd naar William. William legt de situatie uit en zegt dat hij denkt dat iemand vermoord is in het huis. De twee komen een complot op het spoor om een bekend persoon te vermoorden. Ze beginnen een zoektocht in de hoop de moord te kunnen voorkomen. U raadt het al… De ontknoping is natuurlijk in mijn hotel.

Bij de eerste lezing van het stuk -we lezen allen onze rol hardop voor- en de volgende repetitiedagen groei ik langzaam in mijn rol van hotelhouder, die op onverwachte momenten opduikt en zorgt voor droge humor in het stuk. Ik moet dus de lachers op mijn hand zien te krijgen. Ik krijg er lol in en de zeven lange repetitiedagen zijn geen straf. Begin april hebben we de eerste doorloop in het echte decor op het toneel van Bellevue. Compleet met de kleding en attributen die we nodig hebben. De hotelhouder krijgt een forse snor. En dat is wel een dingetje. Bij de generale repetitie is de snor niet de juiste kleur dus er moet nog een betere geregeld worden. Ik mag snorloos mijn rol vervullen, maar op vrijdagavond krijg ik in de grime wel mijn echte grote snor op. Het ding zit vastgeplakt, maar ik ben bang dat hij tijdens mijn acties los zal laten en voel me verkrampt. Anja, de regisseuse, heeft het door dat ik mijn mond houd en continu aan de snor zit te voelen, ze probeert me aan het lachen te maken om me te laten voelen dat de snor wel blijft plakken. Ik ben er nog niet zo zeker van. Gelukkig hoef ik pas later die avond op.

Het derde bedrijf. De klok geeft 10.20 aan. De komende achtentwintig minuten moet ik de rol van mijn leven spelen. Het grote rode doek gaat open. Ik kom samen met een medespeler de gelagkamer van mijn achttiende-eeuwse hotel binnen. Een lach rolt door de zaal. Mijn eerste lange zin: ‘Deze kant op meneer. Dit is de conversatiekamer. Als u hier uit het raam in de richting van Brighton kijkt, kunt u de lichten van de pier zien. We zitten hier op het uiterste eindje van de klippen. Aan dit balkon is nog een treurige geschiedenis verbonden: verleden jaar is een onzer gasten er in een vlaag van zwaarmoedigheid vanaf gesprongen. Hij was hier om bij te komen, maar het hotelleven scheen geen goede uitwerking op hem te hebben.’ (Hoe vaak heb ik die zin wel niet hardop gezegd, de afgelopen weken.)

De snor blijft zitten…! Met het verhaal over de pier zal ik nog menig gast in mijn hotel verwelkomen, het wordt zo’n zinnetje dat het publiek uiteindelijk kan aanvullen… Ook heb ik een ongezonde fixatie met een plant, een aspidistra (waar ik voordien nog nooit van gehoord had). Door klunzigheid lukt het me om de aanslag die om 10.48 in mijn hotel gepleegd zal worden, te voorkomen. Maar wel wordt een groot deel van de klippen (het unieke sellingpoint van mijn hotel) weggeslagen door de bom die uiteindelijk in een transistorradio blijkt te zitten.

Het publiek haalt opgelucht adem. Wij als amateurspelers ook. Het doek valt en in de kleedkamer heerst een uitgelaten stemming. Het was een succes. We vliegen elkaar in de armen. Het is nog een pijnlijke kwestie om mijn snor waarvan ik bang was die tijdens het spel te verliezen, van mijn bovenlip te krijgen. 

Jongetje met het rode haar

Een bericht op Facebook grijpt me aan: een bezorgde en boze moeder vraagt om een mededeling zoveel mogelijk te delen. Haar 7-jarige zoon Julian heeft een mooie bos rood haar. Op de foto zie je een prachtig, stoer joch, maar hij is absoluut niet blij met zijn haarkleur. Hij haat het, wil het liefst naar de kapper om het kort te laten knippen of te verven. Eigenlijk gaat het bij Julian niet om het rode haar, maar om de reacties die hij krijgt uit zijn directe omgeving. Hij wordt ermee gepest, mag buiten niet meespelen. Dat is toch van de pot gerukt. Dat moet stoppen en daarom deel ik graag het bericht van zijn moeder! Het brengt mij terug in het verleden. In mijn jeugd vind ik het ook niet fijn om rood haar te hebben. In de klas word ik er gelukkig nooit mee gepest, maar het naroepen ‘hé rooie!’ op straat vind ik vreselijk. We fietsen in een lange colonne naar school, dat is gezellig en het scheelt wind. Meestal gaan we rechttoe rechtaan langs de Drentse Hoofdvaart naar Assen, maar op vrijdagmiddag nemen we vaak de toeristische route langs Witten. In Baggelhuizen is men bezig met de bouw van een nieuwe woonwijk, de in mijn ogen uitzonderlijke witte huizen met een dak van golfplaten (hoezo aanpassen aan de landelijke omgeving?). Ik heb een hekel aan deze route, want onvermijdelijk klinkt het vanaf de steiger: ‘hé rooie!’ Mijn moeder geeft het advies om mij er niks van aan te trekken. Ja, dat is makkelijk gezegd, maar wildvreemde mensen schelden je wel uit. Vervolgens zegt ze: ‘Roep terug, het is beter mijn haar op goede grond dan jouw haar op een ezelkont!’ Ik heb het wel eens geroepen, maar het was veel te lang. Het enige effect is dat het misschien oplucht dat je het er niet bij laat zitten. Maar het naroepen en uitschelden wordt er niet minder om. Het begin van een nieuw schooljaar is een verzoeking. Met een makkelijk te onthouden naam en rood haar ben ik een doelwit voor elke juf of meester, en later leraar. Want ze willen geen buil vallen door een verkeerde naam te noemen, dus in die eerste weken krijg ik vaak de beurt. Met het maken van mijn huiswerk houd ik er rekening mee.  In mijn studententijd probeer ik het haar met behulp van een vriendin te verven. Het lijkt me heerlijk om een andere haarkleur te hebben. Eerst moet het pigment eruit; best wel opmerkelijk zo’n kop met spierwit haar. Welke kleur moet het dan krijgen? Zwart verven gaat niet, want met een blanke huid gaat dat juist erg opvallen en ziet het er heel onnatuurlijk uit. Dan een tint donkerder rood bij bruin af proberen. Het resultaat is peenhaar, geen vooruitgang dus. Kort knippen en hopen dat het haar zo snel mogelijk weer zijn oorspronkelijke kleur heeft. De eerste keer naar Ierland is een openbaring. Ik vergeet nooit die zondagmiddag in St. Stephen’s Green. De ene rooie na de andere komt voorbij. Het voelt als een grote familie. Allemaal lotgenoten! ’s Avonds in de kroeg begint men in het Gaelic tegen me te praten en wil men niet geloven dat ik niet Iers ben. Het is een soort opbeurende thuiskomst. Het heeft lang geduurd voordat ik zelf die rode haardos leuk ging vinden. Ik zie nu wel de jaloerse blikken en hoor de opmerkingen: ‘Ik zou willen dat ik jouw haar had.’ Vroeger zei ik: ‘Hoeveel bied je? Het is te koop.’ Nu zou ik het niet willen missen en ben ik er best trots op. Als ik mijn krullen bij de kapper heb gelaten, roept men -meestal de vrouwen- ‘wat heb je nu gedaan!?’ Ik reageer: ‘Wacht maar, het groeit vanzelf weer aan!’ (tot nu toe gelukkig tenminste). Tegenwoordig heeft de herkenbaarheid door je rode haren ook zijn voordelen. In het filmtheater ben ik mijn Cinevillepas vergeten, maar de meneer aan de kassa zegt meteen: ‘Oh geen probleem, ik weet dat je er een hebt. Ik geef je een kaartje van een vrijwilliger. Als je de volgende keer even een extra kaartje met je pas bestelt, is er niks aan de hand.’ Best handig! Ik hoop voor Julian dat hij -net als ik- trots mag worden op zijn rode haren, en de voordelen van zijn uniek-zijn aan den lijve gaat voelen.

Geschenk uit de hemel

‘Pas op dat je straks niet in een zwart gat valt,’ zeggen vrienden bezorgd. ‘Straks is je moeder overleden en wat ga je dan doen? Denk je daar wel eens over na?’ ‘Ja, natuurlijk wel, maar wat moet ik? Ik wil er nu zoveel mogelijk voor haar zijn, en die zorg slokt me nu op, dan kan ik me toch moeilijk zorgen gaan maken over de dag van morgen?’ Als zelfstandig regisseur is het gedurende de mantelzorg niet gemakkelijk werk te vinden in het tv-wereldje. Ik moet bij wijze van spreken 24 uur per dag beschikbaar zijn en als je dat niet bent is er voor mijn regiewerk snel een ander te vinden. Dus doe ik af en toe korte klussen voor AT5. Eerlijk gezegd heb ik ook wel een beetje mijn buik vol van de manier waarop het in het wereldje gaat. Bij mijn moeder lees ik in de krant dat mijn programma-idee (format) van een serie over de Onderzeedienst is gepikt. Daar ben ik erg verbolgen over en teleurgesteld in degene die ermee aan de haal is gegaan. Aanvechten heeft geen zin, maar al te vaak zegt de rechter: ‘Het kan voorkomen dat twee mensen onafhankelijk van elkaar hetzelfde idee hebben.’ Bij thuiskomt blijkt dat ik het programmavoorstel heb geschreven op de laptop van degene die het uiteindelijk gemaakt heeft, dus ik had juridisch ook geen poot om op te staan. Al kan ik letterlijk vertellen wat er in de derde aflevering te zien zal zijn. Nee, ik heb schoon genoeg van dat achterbakse gedoe. Natuurlijk maak ik me wel zorgen wat ik na de dood van mijn moeder wil en ga doen. Fulltime terug in de wereld van de televisie is niet mijn eerste keus, maar wat dan? Redacteur bij een uitgeverij, krabbel ik met drie grote uitroeptekens in een mindmap, als ik in een verloren uurtje toch maar eens over dat zwarte gat nadenk. Ik heb een aantal mensen geholpen bij het schrijven van een boek en heb daar veel plezier in en vind het leuk om te doen. Via een nichtje kom ik in contact met Marijke van Dijk. Zij is bezig met haar eerste boek en heeft het idee dat het net niet lekker loopt, terwijl iedereen die het leest enthousiast is en zegt dat ze het moet uitgeven, maar zelf heeft ze haar twijfels. Ze weet niet wat er precies mis is met het manuscript. Ik bied aan er eens kritisch naar te kijken. Het is een interessant verhaal, en het doet me denken aan Dan Brown. Haar dialogen zijn prachtig, maar ik snap waar haar aarzeling zit. Samen sleutelen we aan het verhaal zodat opbouw en spanningsboog beter lopen. Na de bewerking van het manuscript trekt Marijke de stoute schoenen aan en geeft ‘Bittere Erfenis’ in eigen beheer uit. Op de avond van de boekpresentatie regent het. Ik rij naar Boornbergum en denk dat ik de locatie heb gevonden, maar het is erg rustig bij het kerkgebouw. Terwijl ik bezig ben met het instellen van de navigatie wordt er op de autoruit getikt. Een vriendelijke man vraagt waar ik naartoe wil? Ik noem de naam van de kerk. ‘O, kom je voor de boekpresentatie?’ ‘Ja, klopt.’ ‘Wie ben je dan als ik vragen mag?’ ‘Jan Meints.’ ‘Oh, wat leuk, ben jij Jan. Ik ben Onno, de man van Marijke. Ik stap bij je in dan rijden we er samen naartoe.’ In de auto vertelt Onno dat ze het aan de keukentafel de laatste weken veel over me hebben gehad. Want ik heb Marijke met mijn adviezen bemoedigd om verder te gaan. Het is een prachtige presentatie en trots verlaat ik de kerk met mijn exemplaar van het boek, een ingebonden versie. Ik vraag nog aan Marijke of ze plannen heeft voor een nieuw boek? ‘Ja, ik ben bezig met een trilogie.’ ‘Nou, je weet me te vinden, mocht je me nodig hebben trek maar aan de bel.’ Ik ga door met de mantelzorg voor mijn moeder en het blijft stil in Boornbergum. Tot ik Ina, mijn nicht, spreek die me vertelt dat Marijke een uitgever heeft gevonden in Zwolle en dat binnenkort het eerste deel van de trilogie uitkomt. O, dat verklaart alles, dan zal ze daar wel een redacteur hebben die het manuscript leest. Een tijdje later krijg ik per mail een uitnodiging voor de boekpresentatie van Gebroken cocon. Mijn moeder is net overleden en het is een erg drukke en emotionele tijd en ik denk in eerste instantie: Ik ga niet opnieuw naar het noorden. Ik ben daar de laatste maanden zo vaak naartoe gereden, ik ga een avondje van mijn rust genieten. Maar op donderdagavond kriebelt het, goh het was een leuke avond de vorige keer, en ik ben ook wel benieuwd naar het nieuwe boek. Laat ik toch maar gaan morgen, want thuis zitten kniezen heeft ook geen zin. Met open armen word ik ontvangen. Leuk dat je er bent! In de zaal loopt een meneer, keurig in pak met mooie schoenen. We kijken elkaar aan, verder niks. Ik ga naast Ina en haar man zitten. Bij de opening van de avond blijkt de meneer met de opmerkelijke schoenen, Cees Scholten te zijn, de nieuwe uitgever van Marijke. Cees neemt het woord en zegt out of the blue dat hij eerst iemand in de zaal moet bedanken, omdat die persoon ervoor gezorgd heeft dat zijn nieuwste auteur weer zin kreeg in het schrijven. Waar zit Jan? Ik denk wat gebeurd hier en sta op. Ik krijg me daar een paar veren in mijn reet geduwd en Cees zegt: ‘Wij moeten straks even met elkaar praten.’ Nou, hoe wil je het krijgen? Het redacteurschap komt op een presenteerblaadje op mijn pad. We hebben een goed gesprek en krijgen de indruk dat we wel iets voor elkaar kunnen betekenen. Zaterdag stuur ik mijn cv en een motivatie naar de uitgeverij en maak maandag een afspraak voor een kopje koffie. Als ik veertien dagen later naar Zwolle ga, staat Cees daar in informele outfit en de beroemde chesterfield met de uitzakkende kussens. Ik neem erop plaats. Mijn oog valt op de whiskey op het bijzettafeltje. ‘Cees, ik dacht dat ik hier kwam voor een bakje koffie?’ ‘Ben je een liefhebber van whiskey?’ ‘Jazeker!’ Het ijs dat al gebroken was op die vrijdagvond, breekt nog verder open. Wederzijdse voorliefde voor de Schotse hooglanden, boeken, het geloof… En ik verlaat het pand aan de singel met een grote glimlach op mijn gezicht. Ik ga de redactie doen van de manuscripten die bij Scholten Uitgeverij binnenkomen. Omdat ik me afvraag hoeveel scripts dat zullen zijn, stort ik me als Taalmens ook op de markt als schrijfcoach voor mensen die een verhaal te vertellen hebben, maar niet weten hoe ze dat moeten aanpakken. Motto van mijn werk is de vraag ‘Wat doen mensen met hun leven en wat doet het leven met mensen?’ Ik probeer auteurs een heldere en duidelijke stem te geven, zet daarbij mijn talent in om hun vertelling nog meer glans te geven, zodat ze zich op de best mogelijke manier uiten en hun boodschap duidelijk in de publiciteit brengen. Nou, er komen genoeg scripts ter beoordeling binnen en het is het begin van een prachtige samenwerking die ik als een groot geschenk uit de hemel ervaar.

Spelen met vuur…

‘Een moment van onbedachtzaamheid kan maken dat men het jaren spijt’ is een gezegde dat mijn moeder vaak hanteert. Ze bedoelt er waarschijnlijk iets seksueels mee, maar iedere keer als ze die zin uitspreekt denk ik terug aan die ene gebeurtenis uit mijn jeugd. Die woensdagmiddag in de vroege lente, vrij van school… Ik zit in de derde klas en twee vriendjes komen vanmiddag spelen. We kennen elkaar van de lagere school, maar het is niet zo dat we nu dikke vrienden zijn. En misschien heeft het fatale verloop van deze middag wel roet in het eten gegooid van een mooie vriendschap. We weten eigenlijk niet wat we zullen gaan doen. En wie op het idee is gekomen kan ik me niet meer voor de geest halen, maar we besluiten een hut van stro te gaan bouwen in een kapschuur die ongeveer achthonderd meter van onze boerderij staat. Het is van een familie die hier geen land heeft, maar wel die schuur heeft gekocht voor opslag van landbouwmachines en andere dingen zoals stro. De kapschuur is aan drie zijden open en heeft een dak van golfplaten. Je kunt er dus makkelijk binnenkomen. Ik neem een doosje lucifers mee. Ze liggen in het aanrechtkastje van de oude keuken in de woonkamer, naast de Bijbel en de gebutste bus vol naaigaren en knopen. Ongezien weet ik een zwaluwdoosje in mijn broekzak te steken en we verlaten de boerderij. Volgens mij heb ik nog nooit eerder gespeeld in die kapschuur en waarom nu deze middag dan wel? Mijn vader houdt er niet van als we hutten op zijn hooizolder maken, dat zal een reden zijn om stiekem uit te wijken naar deze locatie. We beklimmen het stro en maken door een paar balen weg te halen een ingang en stapelen een muurtje. Door er weer stropakken overheen te leggen ontstaat een afdakje over de holte in het stro. En klaar is onze hut. We zetten een baal als deur voor de ingang en zo kunnen we vanaf de weg ongezien spelen in onze nieuwe woning. Het is natuurlijk niet erg handig om in zo’n vlambare omgeving lucifers af te gaan steken, maar het gebeurt wel. Lange tijd is er niks aan de hand. Door de kleine ruimte en het gebrek aan zuurstof gaan de meeste lucifers meteen weer uit. Dan is het is wellicht handig om een plukje stro aan te steken in deze duisternis…. en dat is het begin van de dramatische gebeurtenis. Overmoedig worden de bosjes steeds groter, totdat we op een gegeven moment het strovuur niet meer uitkrijgen. Het is kurkdroog en de vlammen likken in een mum van tijd om zich heen en vinden voedsel in de opgestapelde balen om ons heen. We weten meteen dat het foute boel is, dit krijgen we niet meer uit! We moeten hier weg! Het lukt ons alle drie zonder brandwonden uit de brandende hut te ontsnappen. Zeker voor de jongen die over het vuur heen moet kruipen is dat een hachelijke zaak. Als we veilig op de grond staan, kijken we om ons heen. Wat moeten we doen? Als kwajongens sluipen we door de afwatering terug naar de boerderij. Nog in de veronderstelling dat we ermee zullen wegkomen als niemand ons bij die kapschuur heeft gezien. Als ik achteromkijk zie ik dat de vlammen uit het dak slaan. Vrij snel is de buurt gealarmeerd door de flinke rookontwikkeling. Ik tril over mij hele lichaam. Wat heb ik gedaan? Ik ben degene geweest die de fatale lucifer bij het bosje stro heeft gehouden. Ik ben de pyromaan. De rest van die hectische middag gaat in een waas voorbij. Sirenes van de brandweer hoor ik nog. De blauwe VW Kever met de twee politieagenten die ons een verhoor afnemen, staat op mijn netvlies gegrift. Alle vingers wijzen naar mij. Ik ben de schuldige! Ik had lucifers bij me. Als de agenten weg zijn kruip ik diep onder de tafel en wil er nooit meer onder vandaan komen. Maar dan hoor ik de dwingende stem van mijn moeder dat ik nu moet ophouden met die gekkigheid en mee moet naar de stal, want de koeien moeten nog wel gemolken worden, dekselse jongen dat je bent. Trillend kom ik onder het tafelkleed vandaan, bang dat ze me zal gaan knijpen, maar ze jaagt me voor zich uit de stal op. Haar stilzwijgen voelt als een grote straf. En daar zit je dan weggedoken op een melkkrukje, schuldig aan brandstichting. O, wat wil ik graag alleen zijn. Niet die blikken zien van mijn ouders die me vol verwijt aankijken. Nog voel ik de schaamte. Deze schandvlek heeft me jaren dwarsgezeten. Kijk daar gaat die jongen die een schuur in de fik heeft gestoken. In de klas, op straat als ik door het dorp fiets, altijd hoor ik die stemmen en voel ik de priemende ogen die me nakijken. Dat brandmerk heb ik lang als een drukkend stempel op mijn rug meegezeuld. Misschien voelt het als kleine jongen wel dubbel zo erg, te meer omdat er natuurlijk nooit meer over gesproken mag worden. De verzekering zal het allemaal met de eigenaar van de kapschuur hebben afgehandeld. De schuur is voor de helft herbouwd. De hoek met nieuwe golfplaten blijft voor mij een pijnlijke herinnering aan die woensdagmiddag, aan die ene seconde, waar ik inderdaad veel spijt van heb gehad. Het gezegde van mijn moeder is voor mij persoonlijk meer waarheid geworden dan me lief is.

Schoolfotograaf


Laten we wel wezen, al die smartphones hebben een eind gemaakt aan het edele beroep van schoolfotograaf. Er worden geen portretten meer van de kinderen gemaakt, omdat te weinig ouders die bestellen. Soms worden er alleen klassenfoto’s geschoten. Het einde van een tijdperk. Elke moderne ouder heeft nu wel duizenden foto’s van zijn kinderen. Ze kunnen zichzelf zien groeien op die foto’s. Ze zien hun tanden uitvallen en aangroeien, hun haar langer worden, het eerste dons groeien op het gezicht of ze zien de neten in het haar zitten die bestreden moeten worden door de luizenmoeder– zo scherp zijn die foto’s tegenwoordig ook nog eens. Ik ken een man van ver in de vijftig, die heeft ongeveer tien foto’s van zichzelf als kind. Mijn ouders hadden geen fototoestel dus zoveel werd er niet op de gevoelige plaat vastgelegd bij ons thuis. Kwam er dan eens een tante of kennis met een fototoestel op bezoek dan was leiden in last. Als kind had ik blijkbaar al een hekel aan foto’s van mezelf.
Ik herinner me de dag waarop we als gezin voor het huis van mijn oma moesten poseren. Eerst moest je je omkleden in je zondagse tenue, weer die kriebelende korte broek aan, of dat belachelijk geruite jasje met die vlinderstrik. Nee, het was iedere keer huilen of stampvoeten en dus geen ‘gezellige’ foto.En wie wil er nou een chagrijnig kind aan de muur of in het fotoalbum? Grappig dat er twee van dit soort geënsceneerde foto’s tussen zitten. Als ik het familiealbum doorblader zie ik ook niet veel foto’s van de schoolfotograaf. Ik koester de groepsfoto van de hele Gereformeerde lagere school toen ik in de eerste klas zat. Als je het weet kun je me zien zitten, maar het is in die grote menigte een zoekplaatje. De klassenfoto van de zesde klas, voor de inmiddels niet meer in gebruik zijnde Gereformeerde kerk, bekijk ik met een glimlach. Wat is er geworden van al die twaalfjarigen, die daar keurig in het gelid staan opgesteld? Een heel merkwaardige foto zit er ook tussen, een fotograaf met een wat andere opvatting over schoolfoto’s, geschoten in het wild op het schoolplein. Zo te zien was het een dag waarop het regende en we gymles hadden, want ik heb mijn proportioneel grote witte gymschoenen een beetje verloren in de hand. Niet echt een flatteuze foto van deze tienjarige, ik voelde me ook toen een beetje overvallen, een beetje kwetsbaar.Daarmee is het eigenlijk een niet-alledaags beeld uit het dagelijks leven van mijn lagere school geworden, in zwart-wit vastgeklonken.
Nu dan schuilt er in mijn zus een betere fotograaf. Ze heeft me met haar nieuwe toestel vastgelegd in een klassieke pose, waar ik wel erg blij mee ben. Tegen een misschien wat te drukke achtergrond legde zij haarscherp mijn weelderige sproetjes vast. Kundig ving ze mijn jeugdig enthousiasme terwijl ik daar zit in mijn hemelsblauwe T-shirt dat al een unicum op zich was. ‘In zo’n werkhemd laat je je toch niet fotograferen!’ zal mijn moeder ongetwijfeld hebben uitgeroepen toen ze het resultaat zag. Maar ach, het was in de jaren zeventig aan mijn flower-power-peace ketting te zien. En ik ben trots op deze foto!

Neus vol pollen

Veel mensen zijn blij wanneer het voorjaar wordt, de zon gaat schijnen, bomen en planten komen in bloei. Voor anderen is dit juist een tijd van niezen, snotteren en tranende ogen. Ze krijgen last van pollinose, beter bekend als hooikoorts. Ik ben een van die 2,5 miljoen slachtoffers in Nederland van de gevolgen van de noodzakelijke voortplanting in de natuur. Ik had nooit last van hooikoorts totdat ik eind jaren negentig in het voorjaar zo ineens geplaagd werd door rode, jeukende ogen, heftige niesbuien en een loopneus, de symptomen van hooikoorts dus. Kan je dat dan zomaar krijgen? Ik ben in Indonesië geweest en sindsdien heb ik hooikoortsklachten. Maar klopt dat? In diezelfde periode werkte ik bij D&D Producties en hun kantoor was in het bos naast de Wisseloordstudio’s in Hilversum, heeft dat de hooikoorts getriggerd? Wie zal het zeggen? Het blijkt dat hooikoorts niet plotseling komt opzetten. Je slijmvlies raakt in de loop der jaren steeds gevoeliger, totdat de maat vol is en er allergische reacties ontstaan. Of dit gebeurt, is onder meer erfelijk bepaald. Nu weet ik dat mijn beide ouders geen hooikoorts hadden, maar ik ben blijkbaar wel in de snotter- en jeukprijzen gevallen. Ouderdom komt met gebreken, ik zal ermee moeten leren leven. Maar hoe kan ik zorgen dat ik er minder last van heb? Ik blijk allergisch te zijn voor boompollen, type B, dat staat voor onder andere de hazelaar en de elzen, de vroege bloeiers. De huisarts had dit vlug via een huidtest ontdekt toen ik met rode en opgezwollen slijmvliezen bij hem kwam en klaagde over een continu koortsig gevoel alsof ik griep onder de leden had. Dus nu weet ik wat ik in de gaten moet houden. Zo gauw het koude weer vertrekt en de zon een beetje doorbreekt is het raak. Er is maar één manier en dat is het lijdzaam te ondergaan en bij de huisarts je antihistaminepilletjes te halen en trouw iedere ochtend te slikken. Als de winter zacht is, begint het al eind januari, maar soms nog eerder. Tegenwoordig begin ik rond de kerst maar uit voorzorg de pilletjes te slikken. De klachten verschillen per jaar, zowel qua sterkte als soort klacht. Soms moet je steeds niezen en dan heb je een periode last van jeukende ogen. De hoeveelheid stuifmeel kan meer of minder zijn, maar ook spelen de weersomstandigheden een rol. Als het veel regent, blijft er minder stuifmeel in de lucht hangen. Droog weer en wind zorgen juist weer voor veel stuifmeelpollen in de lucht en ernstiger klachten. Het gaat dit jaar een nat voorjaar worden dus dat is gunstig! Met het mooie weer van de vorige week was het echter ellende. Via mijn huisarts heb ik meegedaan aan een landelijk onderzoek. Hooikoortspatiënten kregen een doos met canules (Slit one, desensibilisatievloeistof) en die moest je elke dag uitknijpen onder je tong, de vieze vloeistof daar even laten liggen en dan doorslikken. Bij iedere nieuwe doos nam de sterkte van het preparaat toe. Dat heb ik ruim drie jaar gedaan, naast de normale medicatie. Toen was er plotseling een dame bij de huisarts en moest ik langskomen om mijn bevindingen met haar te delen. ‘Ik merk geen effect, dat wil zeggen de klachten zijn niet minder geworden sinds ik de canules gebruik, maar als ik het niet had gedaan waren de niesbuien en jeuk misschien nog erger geweest, je weet het niet,’ was mijn reactie. Uiteindelijk pakte het onderzoek nadelig voor me uit. Mensen die last hebben van graspollen bleken er wel baat bij te hebben. Voor allergie bomen type B, gaf het geen meetbare positieve resultaten. Ik ben toen ook meteen met de immunotherapie gestopt, want het was een kostbare kuur, die op de eigen bijdrage van de zorgkosten drukte. Mijn moeder kwam met een oude wijsheid: doe dagelijks een theelepel honing in je thee. Hierdoor zou je aan de pollen wennen. In honing zitten namelijk vaak kleine hoeveelheden pollen. Je moest dan wel honing van de plaatselijke imker nemen, waardoor je resistent zou worden voor de bomen in jouw omgeving. Nou, honing is lekker, maar het effect is nul. Trouwens bomen zijn windbestuivers daar komen geen bijen aan te pas. Pure onzin dus. Een ander advies was het contact vermijden waarvoor je allergisch bent. Nu wil het geval dat er in de loop der jaren een boom in de tuin van mijn onderbuurvrouw een groeispurt heeft ingezet en inmiddels ter hoogte van mijn achterbalkon (driehoog) reikt. Gezellig uitzicht op zoveel groenigheid vanuit het keukenraam, maar tot mijn schrik blijkt het een hazelaar te zijn. Bloeiende onschuld, maar ramen en deuren dicht, zeker als de wind uit die hoek waait. En nog zo’n leuke tip: breng wat crème of vaseline aan rond je neus als je naar buiten gaat. Dit beschermt je slijmvlies tegen directe prikkeling van de pollen. Ik had het idee dat het juist stuifmeel aantrok en onder mijn neus vasthield. Het was ook nog eens een erg raar gezicht om over straat te lopen met zo’n vette neus! Dan is een preventieve neusspray een beter idee. Afgelopen week las ik nog een ander fabeltje: het eten van levende pissebedden. Voordat je nu meteen de tegels in je tuin gaat omdraaien op zoek naar een pissebed, het is totale onzin. Mensen die zeggen er baat bij te hebben zijn blijkbaar gevoelig voor het psychologische placebo-effect. Tegenwoordig haal ik mijn pilletjes maar gewoon bij de Lidl, want die tabletjes uit het groene doosje blijken net zo goed of slecht te werken als de veel duurdere pillen van de huisarts. Ik ben blij als een goede vriend begint te niezen, dat is namelijk goed nieuws voor mij. Hij is allergisch voor graspollen en dat betekent dat mijn hooikoortsklachten snel voorbij zijn, omdat mijn boosdoeners klaar zijn met het verspreiden van hun spermacellen in het luchtruim.