Blog

Hotelmug

Even een kleine break. Waar kies jij voor bij een stedentrip? Een hip modern hotel in een glazentoren aan de rand van de stad, of een kamer in een familiehotel in de binnenstad? Dat laatste heeft mijn voorkeur. Parkeerproblemen neem ik dan maar voor lief. Zo’n hotel dat al jaren door dezelfde familie wordt gerund en waarin elke muur een verhaal kan vertellen. Waar geen rechttoe rechtaan wanden en gangen zijn die er allemaal hetzelfde uitzien en waarbij het nummer van de etage het enige verschil is. Nee, geef mij maar zo’n kruipdoor- sluipdoorgangetje waarbij je moet opletten dat je op de trap niet je hoofd stoot of waarvan de traptreden versleten zijn en met een net andere kleur tapijt de ergste slijtage is vervangen. Of een piepende kamerdeur omdat hij klemt. Ik check-in bij de bruine kroeg die ook onderdeel van het hotel is. De eigenaresse is aan het stofzuigen en heeft in eerste instantie niet door dat er een gast op haar staat te wachten. Ze neemt de formaliteiten met me door. ‘Tussen zeven uur en half tien ontbijt in de eetzaal. Na twaalf uur ’s nachts niet meer douchen.’ Waarschijnlijk vanwege de dunne wandjes en de gehorigheid. Vervolgens brengt ze me naar mijn kamer. Ze heeft de pas er goed in en met mijn weekendtas over de schouders moet ik opletten dat ik haar niet kwijtraak door de gangetjes en vele bochten. Of per ongeluk de kitschschilderijtjes van de muur stoot. Op de eerste etage krijg ik kamer nummer zes. Twee hoge ramen kijken uit over de binnentuin die een bomenrij toont in herfsttinten. ‘U kunt kiezen waar u wilt slapen,’ zegt ze terwijl ze naar de twee eenpersoonsbedden wijst die door een nachtkastje worden gescheiden. ‘Kan ik verder nog iets voor u doen?’ ‘Nee, dank u,’ zeg ik terwijl ik mijn bagage op het bed tegen de muur gooi en daarmee mijn keuze voor een slaapplek heb gemaakt. Eén raam staat wijd open, de stadsgeluiden dringen binnen. Misschien om de geur van de vorige tijdelijke bewoner te verwijderen. In de badkamer staan twee luchtverfrissers, als ik goed snuif ruikt het inderdaad een beetje muf. Kortom een kamer met karakter. Ik installeer me. De gemakkelijke stoel schuif ik naar het openstaande raam. Het tafeltje met twee stoelen wordt mijn bureau voor de laptop. Vanwege het enige beschikbare stopcontact moet het verschoven worden omdat het snoer niet lang genoeg is. Ik kan nu nog net achter het tafeltje zitten, terwijl de stoel klem zit tussen tafel en bed. De eerste nacht word ik wakker omdat ik nodig moet plassen. Op de tast vind ik het knopje van de schermerlamp boven het bed. Als ik weer probeer te slapen, klinkt het irritante zoemen van een mug die ergens boven me cirkelt. Ik probeer het te vergeten en kruip dieper onder het dekbed. De mug zal me niet te pakken krijgen. Het insect blijft maar zoemen, soms ver weg en dan weer dichtbij. Ik kan de slaap niet meer vatten en doe het lampje weer aan. Maar de rotmug houdt zich schuil en is natuurlijk nergens te vinden. Ik geef het op en ga terug in bed. Van een afstand begint het zoemen opnieuw. Je hebt het idee dat je ieder moment geprikt kunt worden. In de eetzaal heeft de tijd ook stil gestaan. In de hoek hangt een tv, die op CNN staat afgesteld, terwijl er volgens mij geen buitenlandse gasten zijn. Alleen mannen die straks naar hun gedetacheerde klus gaan. Buiten regent het, mijn lange haren vallen voor mijn ogen en in een opwelling besluit ik dat de schaar erin gaat. Gisteren zag ik een barbershop en gelukkig kan ik de plek terugvinden. Ik heb nog ruim twee uur voordat mijn uitgekozen film begint. Ik hang mijn jas op het knaapje en neem plaats. Er is één wachtende voor mij en de twee kappers zijn druk bezig. Dat moet allemaal lukken. Al snel heb ik door dat het vakmannen zijn die hun tijd voor het knippen en snijden nemen. Alles gebeurt in een volledige rust, gesproken wordt er niet. Er is drie kwartier verstreken en de situatie is nog niet veranderd. Als het schort om een klant wordt verwijderd komt er schot in de zaak. De volgende jongeman geeft aan dat z’n al korte haar aan de zijkanten opgeschoren moet worden, maar ook dat is niet in tien minuten gebeurd heb ik al snel in de gaten. Uiteindelijk mag ik plaatsnemen in de stoel. De jonge kapper vraagt hoe ik het wil hebben? ‘Heel kort, het mag er allemaal af.’ Via de spiegel kijkt hij me aan, hij schrikt volgens mij. ‘Je mag het opscheren tot vlak boven de oren en bovenop moet het iets langer blijven, een screwcut, zeg maar.’ Hij knikt, een rigoureuze ingreep. Eerst begint hij met een tondeuse maar pakt vanwege de lengte en compactheid van het haar vrij snel de schaar om eerst de langste haren te verwijderen. De kapper begint over het weer, ik ga erin mee. ‘Ja, jammer dat het regent, maar dat is wel lekker knipweer.’ Hij vraagt of ik in de stad woon? Ik zeg dat ik op visite bent voor een lang weekend. ‘Dit is helemaal mijn stad,’ zegt hij. ‘Woon je hier al lang? vraag ik voorzichtig. ‘Nee,’ zegt hij, ‘drie jaar.’ ‘Waar ben je dan geboren?’ ‘In Syrië.’ ‘Oh, dan heb je denk ik een bewogen tijd achter de rug.’ Hij knikt in de spiegel. Ik durf bijna niet door te vragen. ‘Mis je Syrië?’ ‘Ja, soms…, mijn familie en vrienden die achter zijn gebleven, hè.’ ‘Wil je ooit terug?’ ‘Moeilijke vraag. De oorlog is nog niet voorbij en daarna moet het land weer opgebouwd worden. Het is een grote puinhoop. Lastig…’ Na enige aarzeling zegt hij: ‘Ik heb het hier goed, ik zie wel.’ Op het schort is het inmiddels een rode zee van verloren krullen. Diverse scharen en tondeuses worden gebruikt. ‘Het wordt heel anders,’ zegt hij. Voor de zekerheid toont hij me met de handspiegel de gekortwiekte achterkant. Ik beaam het. ‘Lekker kort, prima hoor!’ Mijn grijzende stoppelbaard is het laatste onderdeel dat de ingeburgerde kapper onder handen neemt. Het gaat op traditionele wijze met kwast en knipscheer. Ook dat gebeurt minutieus. Hij heeft er een kunstwerkje van gemaakt en we zijn beiden trots. Net op tijd haal ik de film. Op de laatste dag is het ontbijtpubliek veranderd, het is weekend en nu zijn er met name moeders met dochters die aan het buffet aanschuiven. Achter mij leest een vrouw op leise toon een verhaal voor. Eerst denk ik dat het de horoscoop is, maar het blijkt een verhaaltje over de film te zijn die ze vandaag samen gaan bezoeken. Als ik boven de wasbak in mijn kamer mijn tanden poets, zie ik op de licht verschenen witte muur een mug bewegingloos zitten. Hé, daar is die rakker die me al twee nachten uit mijn slaap heeft gehouden. Ik aarzel geen moment, met mijn vlakke hand haal ik uit met de kans een smerige, rode vlek op de wand achter te laten. Het vervelende insect is me andermaal te slim af. Het enige resultaat is dat het toch wel een solide oude muur blijkt te zijn. Ik schud met mijn hand om de pijn te verdrijven en spuug kwaad het tandpastaresidu in de wasbak. Als ik later die dag in de auto naar huis rijdt, jeukt het in mijn opgeschoren nek. Ik voel een bultje. Wel heb ik jou daar, heeft die lijpe mug me uiteindelijk toch te pakken gehad!

Jeugdidool

Buiten is het guur, binnen brandt de gashaard. De vlammen kleuren oranje met af en toe een scheut blauw. In een van de glazen in het kachelraam zit een barst. Is de kachel ooit eens te hoog gezet, of is er een voorwerp tegen aan gekomen en is daardoor het glas gebroken? Puckie krult zich nog eens kreunend om en laat de andere kant van zijn kleine hondenlijfje verwarmen, terwijl hij het witte puntje van zijn korte staart knus tussen zijn achterpoten steekt. Als tienjarige zit ik gespannen voor de zwart-wittelevisie, het is zaterdagmiddag 19 februari 1972, het wereldkampioenschap schaatsen allround voor mannen is zojuist begonnen. Een flauw zonnetje schijnt op de ijsbaan van het Bislett stadion in Oslo. Het kampioenschap wordt verreden in de openlucht op natuurijs. De afscheiding tussen de banen is gemaakt met een richeltje sneeuw. Het stadion is uitverkocht, het staat volgepakt, achtentwintigduizend toeschouwers, waaronder veel Nederlandse fans. Ard Schenk moet zijn titel die hij vorig jaar in Göteborg heeft geprolongeerd verdedigen. Hij verkeert in topconditie en heeft net de Olympische Winterspelen in Sapporo, Japan, achter de rug. Als hij daar bij de start van zijn 500 meter niet gevallen was, had hij misschien wel op alle afstanden goud gewonnen, nu moest hij tevreden zijn met drie gouden medailles. Hij is daarmee veruit de beste olympiër van die spelen. Met deze goldrush reikt de faam van Schenk inmiddels verder dan de traditionele lage landen. Ard Schenk is mijn jeugdidool: lang, zwaar gebouwd met brede monsterdijen,blonde haren en blauwe ogen. Niet dat ik zelf een fanatiek schaatser ben en in hem mijn grote voorbeeld zie. Nee, ik ben verre van sportief, maar ik kijk wel tegen hem op. Ook hij is een boerenzoon en in die zin voel ik me met hem verwant. Het Noord-Hollandse plaatsje Anna Paulowna waar hij geboren is, zit niet in het rijtje dat we op de lagere school bij topografie moeten leren, maar het is wel in mijn geheugen gegrift. Ik bewaar alle artikelen uit de Drents- en Asser Courant over zijn prestaties en als er ook nog een foto van de schaatser bij staat, ben ik helemaal gelukkig. Hij spreekt meer tot mijn verbeelding dan de kleinere en fanatieke Kees Verkerk, waarin Ard in de voorliggende jaren vaak zijn meerdere moest erkennen, maar nu komt Verkerk steeds meer in de schaduw van de grote blonde reus te staan. Het wereldkampioenschap begint met een rel. Overal in Noorwegen hangen levensgrote posters van Ard Schenk waarop hij reclame maakt voor een in dat land populair frisdrankmerk. De schaatser staat met een brede glimlach op de poster met in zijn rechterhand een flesje. In vette rode letters: SOLO, FRISK SPORTY en daarnaast de vijf Olympische ringen. De reclame-uitingen hangen ook op de luchthaven. Het brengt de bobo’s van de KNSB in grote verlegenheid, want commerciële activiteiten zijn maar mondjesmaat toegestaan en moeten vooraf in overleg met de ISU, de internationale schaatsbond, worden genomen. De financiën moeten in een trainings- en studiefonds worden gestort. Later blijkt dat de firma Solo aan Schenk zelf geen vergoeding heeft betaald. De zaterdagmiddag begint met de eerste afstand: de 500 meter. Schenk houdt het spannend. Hij moet de zege delen met de Noor Roar Grønvold. Bij de loting voor de 5000 meter heeft Ard samen met zijn coach Leen Pfommer een opmerkelijke gok genomen. Hij heeft zich laten indelen bij de tweede helft, dat is een risico op natuurijs waar de eerste paren logischer wijze in het voordeel zijn, maar ze maken een bewuste keuze. Zo groot is het zelfvertrouwen. En als alle concurrenten voor hem geweest zijn laat Schenk ze allemaal een poepje ruiken door op het uitgetrapte ijs de snelste tijd te rijden. Zeven seconden sneller dan de nummer twee, ook een Nederlander, de Hoogevener Jan Bols. Op zondag volgen de 1500 en 10000 meter. De zon laat zich bij ons de gehele dag niet zien. Ondanks dat het niet vriest, voelt het wel erg koud aan met die straffe wind. Na de kerkdienst snel op de fiets naar huis, gelukkig geen tegenwind op die open vlakte de laatste twee kilometer richting Fochtelooerveen. In het stadion in de Noorse hoofdstad scanderen de fans luidkeels zijn naam: ‘Heya Ard Schenk, heya Ard Schenk, heya, heya, heya Ard Schenk!’ Opnieuw is Ard met zijn schitterende rijstijl waarin hij al zijn kracht demonstreert ongenaakbaar, hij wint de beide afstanden. Het wereldkampioenschap is vooral een krachtmeting met zichzelf, de concurrentie heeft het nakijken. Als hij na zijn laatste race wordt opgevangen door de ploegarts, die hem iets toestopt, is dat op maandagochtend de kop in de VG, de grootste Noorse krant: HVA SLAGS PILLER fǻr Schenk av legen? (WAT VOOR PILLEN krijgt Schenk van de dokter?) waarbij ze de suggestie van dopinggebruik wekken, ondersteunt door drie grote foto’s waarop te zien is hoe dokter Lap Schenk aan de rand van de ijsbaan iets in de hand drukt. Dat bijna alle schaatsers, ook de Noren, na een inspannende race van hun ploegarts een tabletje kregen om de pijn in de keel te verzachten, wordt er niet bij vermeld. Het is niet de eerste keer dat een Scandinavische krant suggereert dat zoveel machtsvertoon wel uit een potje moet komen. In een Adidasjack – zijn persoonlijke sponsor – neemt Ard op het podium zijn trofee in ontvangst, terwijl de Noorse zon langzaam is ondergegaan. Zo superieur als dit weekeinde zal Schenk nooit meer worden. Hij beschouwt achteraf deze zege als zijn mooiste en indrukwekkendste overwinning. Met zijn derde wereldtitel op rij schaart hij zich in het gezelschap van Oscar Mathisen en Hjalmar Andersen, twee vermaarde Noorse legenden, die eerder hetzelfde kunstje hebben geflikt. Ard is voor mij de reden dat ik het schaatsen met grote interesse ben blijven volgen. Na een wat tegenvallende periode nemen Rintje Ritsema, Sven Kramer en Kjeld Neus het stokje van mijn tomeloze bewondering voor hun prestaties van hem over.

Definitief afscheid

Als ik niet bij mijn moeder ben bel ik iedere ochtend met de verpleging hoe het met haar gaat. Gisteren had ze echt een zorgelijke lage bloeddruk van 49/35. Ze was nauwelijks aanspreekbaar of wakker te krijgen. Vandaag geeft de zuster aan dat ze opmerkelijk helder is. Tijdens het wassen heeft ze een kloppend, samenhangend verhaal. Zou dit dan de spreekwoordelijke opleving voor haar dood zijn? Ik geef aan dat ik mijn zus ga bellen en dat we meteen naar Assen komen. Bij binnenkomst noemt mijn moeder mijn naam. ‘Hey Jan, fijn dat je er bent.’ Ze ziet er beter uit dan de laatste keer dat ik bij haar was. Ze herkent ook mijn zus en zwager bij naam. We hebben voor zover daar sprake van kan zijn een goede dag met haar. Het afscheid nemen valt zwaar. Ze zorgt voor opschudding door te zeggen dat ze verbaasd is dat we nu al weg willen. ‘Zet es even koffie, zo vaak zijn jullie niet hier.’ Terwijl we de deur zowat platlopen… en de gehele dag bij haar bed hebben gezeten. Verwarring alom. Zondags is de situatie totaal anders. Ze is extreem onrustig, geeft geen enkele reactie meer op prikkels. Ze herkent ons niet, ligt tijdens ons verblijf vier uur lang in bed te woelen. Ze wil steeds haar kleren uittrekken. Het dekbed gooit ze voortdurend van zich af. Het blijft een worsteling om haar een beetje decent in bed te laten liggen. Als ze zichzelf bezig zou zien, zou ze dat absoluut niet zo willen. Ze mompelt dat als ik een man was, ik haar hier weghaalde. Wat kan ik doen…? De zuster vraagt of we het goed vinden dat ze morgenvroeg met de dokter overleg pleegt om haar een pilletje tegen de extreme onrust te geven. We stemmen toe. Als ze door geestelijke muziek in slaap is gesust, ga ik naar huis. Een vermoeiende, emotionele dag zo. Buiten is het een witte wereld, ook dat nog, een lastige terugreis. Wat ik me eigenlijk niet zo goed heb gerealiseerd is dat het pilletje tegen de onrust dormicum is waardoor ze in slaap wordt gehouden, en we nooit meer met haar kunnen praten… De palliatieve sedatie is nu echt ingezet. Als de zuster op Valentijnsdag 2017 zegt dat ze nergens meer op reageert en dat haar tenen blauw beginnen te worden, weet ik genoeg. Ik bel mijn zus en we blijven bij haar waken. Ze ligt vredig op haar rug te slapen en reageert nergens meer op. Haar handen zijn ijskoud, evenals haar wangen. De mond hangt open, ze heeft haar kunstgebit niet meer in en ze ademt met korte stootjes. Zal ze ons nog kunnen horen? Je hoort vaak dat het gehoor het langst intact blijft.  Om twee uur ’s middags wordt mijn moeder onrustig, ze tilt haar linkerarm op. Als laatste groet? Heeft ze pijn, is ze benauwd? De zuster komt haar een nieuwe dosis slaapmiddel brengen en wil haar eerst even op haar favoriete zijde leggen. Maar aan de gelaatstrekken zien we dat ze niet lekker ligt en we besluiten haar terug te leggen. Om haar geen pijn te laten lijden wil de zuster de morfinevlinder zetten. Ze waarschuwt ons dat mensen soms meteen overlijden. Terwijl ze nog met de voorbereidingen bezig is, doet mijn moeder beide ogen wijd open, het is net of de felle blauwe kijkers nog wat zien. Ze spuugt bloed, of een rare stinkende slijmsubstantie. O, dit is niet goed! Ik schrik, dit komt onverwachts. We pakken een tissue om haar mond vrij te maken. Mijn moeder stort nog drie ademstoten uit. We kijken elkaar aan. Ma ademt niet meer… het is volbracht, ze is overleden. We willen haar mond sluiten, maar dat mag niet. Eerst moet de dokter haar natuurlijke dood constateren. Wij kunnen jankend de rauwe werkelijkheid tot ons laten doordringen. Wezen zijn we nu! Dan komt alles in een stroomversnelling: er valt veel te regelen en te bellen. Waardoor het besef dat je moeder dood is naar de achtergrond wordt gedrongen. Je handelt op een soort automatische piloot. De uitvaartondernemer komt en we leggen mijn moeder zelf af en draperen haar in de kist. Als we via de lift beneden komen worden we overvallen met een eerbetoon voor haar. In de gang staat een erehaag van personeel, vrijwilligers en bewoners van de Vijverhof om het ontzielde lichaam van mijn moeder uitgeleide te doen. Het is prachtig en emotioneel. Een waardig afscheid van haar laatste aardse huis. We rijden achter de lijkbus aan om haar naar de aula te brengen. Ze komt te liggen in hetzelfde kamertje waar ook mijn vader lag. Over vier dagen wordt ze onder het kruis begraven naast haar geliefde, onze prachtige, liefdevolle vader.

Warme zorg


Er gaat dit jaar iets onvermijdelijks gebeuren. Iets wat je liever niet wilt, maar dat onherroepelijk bij het leven hoort. Vandaag hebben we met de arts en de verpleging een gesprek over de behandeling van ma. Mijn moeder ligt met haar bed naast het aquarium in de huiskamer. De overige bewoners zitten verspreid over de open ruimte. Ze kijken televisie of staren aan de tafel in het luchtledig voor zich uit. Een mevrouw loopt met een pop geklemd in haar armen in de keuken. Het is rustig op de afdeling, alleen Joepie de parkiet piept zo nu en dan.
Mijn moeder heeft geen idee wie ik ben, ze herkent de stem maar denkt dat ik Teunis ben, haar broertje. Ze is onrustig en klaagt over hoofdpijn. Het is een vreselijke situatie. Het gaat ineens ook erg snel allemaal. Waarschijnlijk heeft ze rond de kerstdagen twee TIA’s gehad, maar echt onderzoek is er niet naar gedaan. Ze wordt op de halfopen afdeling liefdevol opgevangen. Mijn moeder heeft van de verhuizing naar de nieuwe kamer helemaal niks meegekregen. Soms denkt ze dat ze in de bijkeuken van de boerderij ligt. Ze slaapt veel en ligt in een foetushouding in bed, haar hoofd met haar knokige handen bedekkend. Eten of drinken doet ze niet.
In het overleg wordt besloten om haar ‘warme zorg’ te geven. Het is een versterfconstructie waarbij de waardigheid en de kwaliteit van leven voor ma bewaakt wordt. Wel eten en drinken en medicijnen aanbieden, maar niet onder druk dwingen te consumeren. Ze mag geen pijn lijden of angstig zijn. De lijst met medicatie wordt nog eens bekeken: wat is strikt noodzakelijk en wat kan worden afgebouwd? Ze gaat clozapine krijgen voor de hallucinaties.
Als we terugkomen van het gesprek ligt ma nog steeds in de huiskamer. Een vrijwilligster maakt muziek met de bewoners. Als het gitaarspel haar te veel wordt, slaat ze met haar goede arm om zich heen. ‘Kunnen die kinderen niet weg bij mijn bed,’ bromt ze. We brengen haar naar haar kamer.
Tot de jaarwisseling ligt ze drie dagen te ijlen, denk ik. Ze prevelt continu, ook als er niemand in de kamer is. Je kan haar moeilijk verstaan en er is ook geen verhaal in te herkennen. Af en toe vang ik een bekende naam op.
Op nieuwjaarsdag hoor ik duidelijk zeggen dat ze dorst heeft en iets wil drinken. Ik vraag aan de zuster of ze thee mag, die raadt me aan haar eerst maar een beetje water te geven. Ze eet vanaf dat moment meestal vla, bouillon en appelmoes. De hoeveelheid clozapine wordt aangepast. Ze gaat ons soms weer herkennen en zegt dat ze zich iedere dag een beetje beter voelt. Ze wisselt heldere momenten met verwardheid af. Ze blijft onrustig, soms haalt ze haar bed overhoop en wil ze de opening in het dekbedhoes dichtnaaien en dringt ze aan op naald en draad om de klus te klaren.
Mijn moeder is een trouwe luisteraar van de ‘Muzikale Fruitmand’ en ze geniet van ‘Nederland, zingt’. Een zuster zegt dat het misschien een goed idee is om geestelijke muziek voor haar te draaien als ze alleen op haar kamer ligt. Ze zorgt voor een iPad, waarmee ma in bed naar haar favoriete liederen kan luisteren. Als ik later bij haar ga kijken ligt ze met de muziek aan nog wel te prevelen, maar ze straalt meer vrede uit. Het blijft een zielig hoopje mens daar in dat bed.
Ze is nu een totaal andere moeder, een waar communicatie moeizaam mee te voeren is, die veel ligt te slapen en waarbij je maar moet hopen op een helder momentje als je bij haar bent.

Begrafenisritueel

Naast het opsporen van leprapatiënten en het laten zien van de behandelmogelijkheden komen in de documentaire ‘Sporen van gevoel’ ook bezienswaardigheden aan bod uit de regio waar we opnamen maken. Zo mogen we in de buurt van Rantepao op Zuid-Sulawesi een begrafenisritueel bijwonen. De huizen in Tana Toraja hebben een bijzondere vorm. De met geometrische patronen versierde daken zijn gekromd. Het lijken eigenlijk wel omgekeerde schepen, wat zou verwijzen naar de manier waarop dit volk op Sulawesi is beland. Ze zouden in het begin onder de omgekeerde boten geslapen hebben, en zo is de vorm van het dak geëvolueerd naar z’n huidige vorm. Toraja-land staat bekend om de uitgebreide en kostbare uitvaartrituelen. Vele waterbuffels (karbouwen) en varkens worden op deze festiviteiten ter ere van de overledenen geslacht. Soms zelfs met honderden tegelijk. Een uitvaart kan in zijn weelderigste vorm tot zeven dagen duren. Hoe rijker de overledene was, hoe uitgebreider de begrafenis. Het is een bijzondere ervaring om zo’n traditionele begrafenisceremonie bij te wonen. De familie heeft jaren gespaard om voldoende buffels te kunnen offeren om hun dierbare oma een waardig afscheid te geven. Twaalf buffels; een respectabel aantal, zo begrijp ik. Oma ligt gebalsemd in huis en is al jaren dood. Er is een beeltenis van de overledene gemaakt, de zogenaamde tau-tau. Ik vrees dat ik me ongemakkelijk zal voelen om als buitenstaander getuige te zijn van zo’n intieme familiegebeurtenis. Maar de familie is zo hartelijk en ik merk al snel dat ze juist trots en blij zijn met onze aanwezigheid. Het in doeken gewikkelde lijk wordt samen met de tau-tau uit huis gehaald en in een kist onder veel geroep, lachen en dansen in optocht door het dorp en de landerijen gevoerd. Ondertussen worden de buffels geslacht en geofferd. Nadat we de gehele dag de rituelen rond de begrafenis hebben gevolgd worden we door de familie uitgenodigd om bij een gemeenschappelijke maaltijd aanwezig te zijn. Terwijl we met z’n allen gehurkt zitten te eten laat de cameraman zich ontvallen dat dit bereid is met het bloed van de buffel waarvan we die dag uitvoerig de rituele slachting hebben gefilmd. Ik krijg acuut geen hap meer door mijn keel. Ik zie nog het donkerrode bloed uit de keel gutsen. Ik heb een goed gevuld bord in mijn handen. Laten staan is geen optie. Hoe krijg ik dit in hemelsnaam achter mijn kiezen? Had de cameraman nu maar zijn mond gehouden dan had ik smakelijk gegeten. Onder het motto om meer ruimte in de groep te creëren kruip ik naar de rand van de paalwoning. Door een open ruimte laat ik -hopelijk ongezien- steeds voorzichtig kleine porties voedsel vallen voor de kippen die eronder lopen. In de hoop dat de hongerige beesten het met niet te veel kukeleku zullen ontvangen. Gênant ik geef het toe, maar ik heb geprobeerd alles op een discrete manier weg te werken. De volgende dag zullen we de grafgrotten gaan filmen waar de overledenen worden bijgezet, maar eerst moeten we in de ochtend nog in een naburig dorpje een man filmen die protheses maakt voor leprapatiënten. Ik voel me beroerd, en dat heeft niks met het incident van de vorige dag te maken, ik ben draaierig en misselijk. Het is namelijk elke dag bloedheet en ik kan niet zo goed tegen de hitte. Ik zie lijkbleek en zo af en toe verdwijn ik even achter een bosje om het ontbijt eruit te gooien. Al snel heeft het team door dat het niet goed met me gaat. Ik sta te tollen op mijn benen en het zweet gust van mijn voorhoofd. Ze besluiten dat ik terug moet naar het hotel waar we verblijven. Ik laat me terugrijden en kruip hondsberoerd in bed. Nu gaan er bij opnamen voor de Leprastichting soms ook andere media mee die aandacht aan het onderwerp besteden. Dit jaar is een redactrice van de Libelle mee die een aantal columns over lepra schrijft. Het een zegen dat ze mee is, want twee uur later is er telefoon voor mij. De redactrice vraagt hoe het met me gaat? Ze zegt: ‘Ik denk dat ik weet wat er met je aan de hand is. Je zweet zo ontzettend vanwege de hoge temperaturen, waarschijnlijk heb je een ernstig zoutgebrek. Vraag in de keuken of ze zout hebben en gooi dat door de thee en je zult merken dat het beter gaat.’ En ja hoor aan het einde van dag als ze terugkomen van de opnamen, voel ik me stukken beter. Ik vind het jammer dat ik niet bij de grot aanwezig kon zijn, maar zo zijn me wel de botten en schedels van de voorouders wiens kisten door verrotting kapot zijn gegaan en dus nu overal zichtbaar in de grot verspreid lagen, bespaart gebleven. De laatste anderhalve week neem ik elke ochtend een flinke schep zout in mijn thee (erg vies, maar het dient een goed doel) en ik heb me niet meer beroerd gevoeld. /

Sporen van gevoel

Jaarlijks rond de landelijke collecte in januari verzorgen we in opdracht van de Leprastichting een televisieprogramma om het werk van de lepra-artsen in het veld te laten zien en geld in te zamelen om hun nuttige werk mogelijk te maken. Ieder jaar verwoest deze besmettelijke ziekte nog steeds rond de tweehonderdvijftien duizend levens wereldwijd.

Deze keer besluiten we – mede in het kader van het dertigjarig bestaan – het eens anders aan te pakken. We maken een tweedelige documentaire ‘Sporen van gevoel’ die naast het werk van de Leprastichting in Indonesië ook een soort reisprogramma is om het zware onderwerp een beetje lucht te geven. Hansje Bunschoten doet de presentatie en ik ben de redacteur/producer van het programma. Dat houdt in dat ik eerst alleen naar Jogjakarta afreis om de twee artsen Pieter Schreuder en Richard de Soldenhoff te bezoeken en in overleg met hen de gebieden te bepalen die we gaan filmen en een aantal casussen voor te bereiden. Het is mijn eerste kennismaking met de tropen en mensen met lepra. Je moet aanvankelijk een drempel over om de leproos aan te raken en niet bang te zijn voor lichamelijk contact of besmetting. Je merkt al snel dat dit gewaardeerd wordt.

Lepra is een besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door de leprabacterie. Besmetting vindt plaats door hoesten en niezen. Patiënten die niet tijdig behandeld worden, krijgen last van zenuwbeschadigingen. Daardoor ontstaat gevoelloosheid en uitval van spieren en in de meeste gevallen uiteindelijk de kenmerkende verminkingen. Ook kan er blindheid ontstaan.

In Nederland werk ik het scenario verder uit en twee maanden later vertrekken we met een team naar Indonesië voor de werkelijke opnamen. De eerste aflevering is op Oost-Java, daar bezoeken we het eiland Madura waar een grootschalig bevolkingsonderzoek wordt gehouden om de lepra-patiënten in een zo vroeg mogelijk stadium op te sporen.

Bij elk dorp dat we bezoeken moeten we eerst ons gezicht laten zien bij de plaatselijk chief, de autoriteiten die er de dienst uitmaken, dat is verplichte kost, anders worden er geen opnames gemaakt. Meestal duurt dat toch gauw anderhalf uur met handjes schudden, zoete theedrinken en opgediende lokale lekkernijen proeven, en natuurlijk niet onbelangrijk wat roepia’s achterlaten om de productie mogelijk te maken.

Overal waar we komen zijn we een bezienswaardigheid. Allereerst was er al zo’n lange blanke met een uitzonderlijke haarkleur langs geweest en nu is er ook nog een hoogblonde vrouw bij met een grote boezem. Voor dat je het weet loopt het hele dorp uit om ons te bewonderen, wat de opnamen bemoeilijkt. Ik loop dan maar even bij de scene weg en krijg geheid een joelende kinderschare achter me aan, die aan me willen zitten. Voor Hansje is het nog merkwaardiger, de Indonesische vrouwen zijn onder de indruk van haar borsten en ongegeneerd knijpen ze erin of drukken hun smalle hoofdjes tussen haar boezem. Hansje vind het allemaal prima, en maakt er maar een grapje van.

De projectleider vanuit de Leprastichting ben ik gaandeweg Mister Lepra gaan noemen. Als hij in Hilversum is geweest voor een bespreking belt zijn secretaresse mij of ze hem even kan spreken. Voordat ik het door heb flap ik eruit dat Mister Lepra net de deur uit is. Ze kan er gelukkig wel om lachen. De projectleider is een bijzondere man. Hij gaat elke filmdag met ons mee, omdat hij ter plekke niet echt een functie heeft zullen de draaidagen lang voor hem duren. Hij valt door de tropische hitte vaak in slaap. Nu heeft hij overal waar we heen gaan een bruine dokterstas met daarin het productiegeld: roepia’s en Amerikaanse dollars. Hij draagt de tas zo opvallend dat het bijna verdacht is, er moet wel iets van waarde inzitten. Als hij bij een van de opnamen weer in slaap is gesukkeld halen we een grapje met hem uit. Voorzichtig pakken we de tas die hij tussen zijn benen geklemd heeft weg en zetten hem in de jeep van de arts. Als hij wakker wordt is Leiden in last, hij is not amused om het maar zo uit te drukken. Achter zijn rug om hebben wij er veel lol van gehad.

In deel twee van de documentaire volgen we de Engelse lepra-arts Richard de Soldenhoff op Zuid-Sulawesi. Met hem varen we in een klein bootje naar het eiland Lumu-Lumu, zo’n 28 kilometer uit de kust van de hoofdstad Ujung Pandang om daar een bevolkingsonderzoek uit te voeren. Het is geen groot eiland, maar het is wel overbevolkt. Elk jaar worden er bomen gekapt om weer nieuwe huisjes te kunnen bouwen. Het eiland staat bomvol. De leefomstandigheden zijn niet optimaal. Lepra treft met name de allerarmsten, vandaar een dringend onderzoek op het eilandje.

De boot kan vanwege het tij niet aan de kade komen, dus het laatste stukje moeten we door het zeewater waden om het land te bereiken. Dat is gympies uit en gaan, maar ik zie slangen in het water en daar ben ik als de dood voor. Met enige huiver stap ik overboord, het is niet anders… De tolk verzekerd mij dat ze nog banger zijn voor mij. Ik ben blij als we heelhuids het eiland hebben bereikt. Het stinkt er naar menselijke uitwerpselen. In een soort dorpsgebouw worden de bewoners door Richard en zijn medewerkers onderzocht. Ze speuren naar witte plekken op de huid. Met een dot watten strijken ze over gezicht, arm, been of rug waar de vlek gevonden wordt om te kijken of de eigenaar nog gevoel heeft. Als de patiënten te laat ontdekt worden kan de ziekte al handicaps hebben veroorzaakt, zoals een hand waarvan de vingers nagenoeg zijn verdwenen.

Om lepra te bestrijden is gekozen voor een duidelijke aanpak: opsporen, behandelen en genezen en indien noodzakelijk revalideren. Door de patiënten vroeg op te sporen kan veel leed worden voorkomen. Dat is echter niet eenvoudig: veel mensen leven in afgelegen gebieden en moeten soms dagenlang reizen om bij een gezondheidspost te komen. Dus gaan ze maar niet. Daarnaast rust er ook altijd nog een stigma op de ziekte. Vaak worden leprapatiënten gedwongen om in een apart dorp te gaan wonen. Als ze te laat naar een dokter zijn gegaan houdt de patiënt blijvend letsel over aan de ziekte. In zelfzorggroepen leren ze hun gevoelloze handen en voeten goed te verzorgen, om te voorkomen dat ze verder verminkt raken. Soms zorgen operaties ervoor dat ze hun ledematen weer beter kunnen gebruiken. Of worden protheses ingezet om te kunnen functioneren.

Het bevolkingsonderzoek op Lumu-Lumu duurt de gehele dag. Enkele kinderen en ouderen worden gediagnostiseerd als patiënt. Gelukkig bestaat er een medicijn tegen lepra dat naar onze westerse maatstaven betrekkelijk eenvoudig en niet duur is. Met de Multi-Drug-Therapy, een combinatie van antibiotica, geneest een patiënt binnen een half jaar. Al na enkele dagen kan hij of zij niemand meer besmetten. De kuur moet wel helemaal worden afgemaakt.

Het werk van de Leprastichting moet voortdurend onder onze aandacht worden gebracht zodat geld wordt ingezameld om nieuwe patiënten te vinden en zo snel mogelijk te behandelen. Help lepra de wereld uit!

You’re not helping me

De zomer van 2018 kent ongebruikelijk veel zonuren. Voor degene die ertegen kan natuurlijk prachtig maar ik snak naar bewolkt weer of een flauw zonnetje waardoor ik me vrijer kan bewegen zonder dat mijn hoofd in een fonteintje veranderd en het zweet me over de bilnaad loopt. Al een tijdje word ik ’s ochtends vroeg wakker. Vier of vijf uur is geen uitzondering. Ik ga dan uit mijn bed want ik moet nodig plassen en voel dat mijn buik gespannen is. Als een oud mannetje strompel ik naar het toilet met het gevoel alsof een zware vrachtwagen deze nacht over me heen is gereden. Urineren zorgt voor opluchting en om het rare buikgevoel tegen te gaan neem ik een boterham, want anders krijg ik zeker buikpijn. Soms probeer ik terug in bed te gaan en nog wat slaap te pakken. Dat lukt meestal niet, ik zap van Journaalherhaling naar Nieuwsuur of een ander nachtprogramma en luister met mijn ogen dicht. Het gevolg is dat je ritme verschuift, ’s avonds om half tien ben ik bekaf en gaat het lampje uit en denk ik wat zal ik nog op een bank hangen, ik kan net zo goed naar bed gaan.

Nu zit het me toch niet lekker. Wat is er aan de hand, waar komen de klachten vandaan? Als de borststreek af en toe wat gevoelig is, ga ik toch nadenken. Mijn vader was zwaar hartpatiënt en heeft alle medische vernieuwingen qua cardiologie meegemaakt: openhartoperatie, bypasses, dottertechnieken, vochtafdrijving achter de longen, noem maar op. Dus je voelt je toch een beetje genetisch belast en denkt daar moet ik op letten. Ik ben niet het type dat met elk pijntje bij de dokter in de spreekkamer zit. Nee, ik heb eerder de neiging dat uit te stellen. Omdat de klachten gedurende de dag wegtrekken -een kop koffie en een goede douche doen wonderen- is de drang om eens naar de huisarts te gaan minder, maar toch blijft het knagen. Zo schuif ik het een aantal weken voor me uit. Ik heb allerlei dingen op mijn agenda staan die ik eerst wil afmaken. Zoals het geven van vier seminars, maar ik besluit wel: direct daarna ga ik naar de dokter.

Zo kom ik in de medische molen terecht. Wat me altijd stoort bij een bezoek aan de dokter is het direct intypen van wat je zegt in de computer. Je bent geneigd om het te gaan dicteren zodat ze kan bijhouden wat je aangeeft. Het zal tijdbesparend zijn, maar zorgt niet echt voor een prettig contact. Na het opmeten van de bloeddruk die iets te hoog is -komt misschien ook een beetje door de spanning en irritatie- besluiten we om bloed- en urineonderzoek te doen en tevens een hartfilmpje te laten maken. Ontlasting is een maand geleden met het nationale bevolkingsonderzoek op darmkanker al gedaan. Ik denk dat ik een verwijzing naar het lab van het ziekenhuis krijg maar dat blijkt intern op de huisartsenpraktijk te gebeuren. Omdat ik niet nuchter ben kan het niet meteen. Ik maak twee afspraken: een voor het inleveren van urine en het aftappen van bloed en een dag later voor een ecg.

Meestal val ik niet flauw als er geprikt moet worden, wel kijk ik even discreet de andere kant op. Nu is de huisartsenpraktijk piepklein, in de wachtkamer zit je op elkaars lip, de deur van de assistente staat open, je hoort alle telefoongesprekken maar ziet ook hoe er bij een ander bloed geprikt wordt. Echt privacy is er niet. Ik had ‘s maandags al gemerkt dat de assistente lekker babbelt maar dat bloedprikken niet haar sterkste punt is. De schrik slaat me om het hart, want nu ben ik aan de beurt. Ik neem plaats in de prikstoel die voor een brede rug weinig ruimte biedt. Waarschijnlijk vanwege de beperkte vierkante meters in de praktijk ruimtebesparend ingekocht. Ik merk door haar babbel heen dat de assistente zenuwachtig is. Dat slaat op mij over. Ik denk als dit maar goed gaat. Ze doet er erg lang over om een ader in mijn rechterarm te vinden. Uiteindelijk besluit ze druk pratend toe te slaan. Ik voel een licht prikje, gelukkig die zit erin. Maar nee hoor, het bloed komt niet. Heeft ze ernaast geprikt? Ze zucht diep. Ik zucht mee, hier was ik al bang voor. Ze verschuift haar krukje naar mijn andere kant, ik wil iets opschuiven om haar ruimte te geven maar dat lukt niet omdat de stoel vastzit. Ze meldt trots dat dat gedaan is omdat mensen weleens flauwvallen en dat ze er dan niet met de stoel vandoor kunnen gaan. You’re not helping me, denk ik. Ik hoef die mogelijkheid niet te weten. Ze klopt op de binnenkant van mijn linkerarm. ‘Ik voel hem, maar hij springt steeds weg.’ O nee, dit gaat lang duren en ik ga lekgeprikt worden. Moet ik er iets van zeggen? Dan verschuift ze weer naar de andere arm. ‘Toch maar deze kant, ik denk dat die beter is.’ Uiteindelijk lukt het haar mijn zeker niet diepliggende ader aan te prikken en ik laat het bloed opgelucht stromen. Ik check nog even de tijd van de afspraak voor het hartfilmpje morgenvroeg. Tien voor negen.

Vijf minuten eerder zit ik in de wachtkamer. De assistente negeert me. Prima. Ik probeer me te ontspannen. Dan hoor ik mijn naam. Een voor mij onbekende mevrouw gaat het filmpje maken. Ze vraagt me op de tafel te gaan liggen en mijn shirt uit te doen. Ik ken de dril ondanks dat dit mijn eerste hartfilmpje is, maar ik ben er bij mijn vader en moeder zo vaak bij geweest. Daar was het stuntelen om ze vanuit een rolstoel op de tafel of stoel te krijgen, dat hoeft nu allemaal niet. ‘O, ik zal eerst even wat borsthaar moeten scheren anders geleidt het niet.’ Als een gewillig schaap laat ik me scheren. Onhandig pakt ze de string met elektrodes uit een la. Er vallen enkele contactpunten op de vloer. ‘Normaliter doe ik dit niet, ik moet er even goed bij nadenken.’ Oeps, you’re not helping me! Liggen blijven, Jan, ontspannen, deze informatie mag de opname niet beïnvloeden. Ze probeert de kluwen te ontwarren en kreet verbaasd: ‘Ik mis een paar contacten!’ ‘Die liggen op de grond,’ zeg ik droog. ‘O, wat goed van u.’ Ze bevestigt ze aan de draden en brengt ze aan op mijn lichaam. Ze noemt de kleuren in de volgorde zoals ze op mijn borst, zij- en onderkant van mijn buik zijn bevestigd. De kleuren repeterend loopt ze naar haar bureau en haalt de handleiding erbij. ‘Even checken of ik het goed heb gedaan.’ Andermaal, you’re not helping me! ‘Nee, precies verkeert om. Dat kan nogal het onderzoek beïnvloeden.’ ‘Niet dat mijn hart straks de verkeerde kant op slaat,’ zeg ik om mezelf met een grapje gerust te stellen. Ze sluit ze in de juiste kleurvolgorde aan. Nu moet het apparaat opgestart worden. Error, er gebeurt niks. Even vrees ik straks geëlektrocuteerd te worden. Ik probeer rustig te blijven liggen. ‘O, het papier is op, daarom doet hij het niet.’ De assistente wordt erbij gehaald. Nee, ze kunnen geen nieuwe rol vinden. Ze proberen het nog papierloos met een USB-stick. Ik vermoed de uitslag al. ‘Helaas, we zullen papier moeten bestellen, we kunnen nu geen filmpje maken. Dat is wel erg vervelend.’ ‘Jazeker, knap balen.’

Ze ontkoppelt me en ik trek mijn T-shirt weer aan. ‘Ik vind het inderdaad erg vervelend voor u maar we zullen een nieuwe afspraak moeten maken.’ Ik opper of het niet beter is om even naar het ziekenhuis te gaan, want ja het is toch mijn hart. Stel dat er iets aan de hand is. ‘Wanneer bent u bij de huisarts geweest?’ ‘Maandagochtend.’ ‘O, dan zal het geen urgentie hebben anders had ze dat meteen in werking gesteld.’ Ik vraag hoelang gaat het duren voordat er nieuw papier is? Morgen heb ik een aantal afspraken en vertrek ik al vroeg uit Hilversum. ‘O nee, dat zal er niet voor maandag zijn.’ Hm… misschien toch een afspraak in het ziekenhuis? Ik ben er niet gerust op. Ik vraag hoelang het duurt voordat de uitslag van het bloedonderzoek binnen is. Ze kijkt op de computer. ‘O, die is al binnen.’ Voordat ik het in de gaten heb vertelt ze me de uitslag. ‘Geen verontrustende resultaten. Alleen u vitamine D-gehalte is erg laag. Daar kunt u verschrikkelijk moe van zijn.’ BINGO. ‘U kunt zo wel even langs de drogist gaan voor een supplement.’ Ik vertel haar dat ik die ooit weleens gebruikt heb, maar ermee ben gestopt omdat ik vind dat ik alle vitamines moet halen uit mijn dagelijkse voedsel. ‘En uit de zon,’ zegt ze.

Ik beken dat ik me ondanks de prachtige zomer, met name overdag schuil heb gehouden en de zonnestralen zoveel mogelijk heb vermeden. En als ik buiten loop, doe ik dat met factor 50. Misschien is dit de prijs die ik er uiteindelijk voor betaal. Toch maar even langs het Kruitvat voor een potje pillen D3.

Kamer 303

Hoe zou het in Assen zijn? Ter hoogte van Zwolle word ik door een sociaal werkster gebeld, die ik nog nooit eerder gesproken heb. Ze willen ma overplaatsen naar de derde verdieping. Op haar huidige kamer is er geen toezicht genoeg. Ze is er niet meer veilig. En ze kunnen de zorg die ze nodig heeft niet aan. Ze vraagt mijn toestemming om haar te verhuizen naar deze verdieping, waar ook andere demente ouderen worden verpleegd. Ik zeg dat ik dat rijdend in de auto niet ga beslissen, over een uurtje ben ik in de Vijverhof, dan praten we erover. ‘Maar dan ben ik alweer weg,’ zegt ze. ‘Ik ben de hele dag bij mijn moeder, dus er moet vast een moment zijn dat we even onder vier ogen over deze verhuizing kunnen praten?’ Ze zegt dat ze om drie uur vanmiddag terug kan komen. ‘Dat is goed.’

Op de parkeerplaats kom ik een bekende vrijwilligster tegen. ‘Goh, dat is ook wat dat je moeder naar beneden is gegaan. Het gaat ineens wel heel erg snel met haar, hè?’ Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Hoezo, is ze dan al overgeplaatst?’ Ik ren naar boven, op haar appartement is ze niet. De zuster van dienst zegt dat ze haar naar de huiskamer op de derde verdieping heeft gebracht. Als ik daar kom zit ze met andere bejaarden aan een grote tafel met de rug naar me toe. Ze eten pannenkoeken. Ik kniel naast de rolstoel neer en begroet haar. Ze herkent me niet, ik pak haar koude handen. ‘Je bent een lieve jongen, maar ook een rotvent,’ murmelt ze haast onverstaanbaar. Daar kan ik het mee doen. In overleg neem ik haar mee terug naar haar appartement. Op de tafel staat inmiddels haar warme maaltijd, de keuken is blijkbaar ook nog niet op de hoogte van de verhuizing. Ze heeft geen trek en ik eet het op – nu het min of meer nog warm is. Ondertussen ratelt mijn moeder over oom Albert, oom Thieme en tante Annechien. Hoe komt ze daar nu zo ineens verzeild? Die mensen zijn al decennia dood. Ze klaagt over barstende hoofdpijn. Plotseling houdt ze op met praten en ligt gebogen voorover in de rolstoel. Geheel apathisch. Er is geen beweging meer in haar te krijgen. Zal ik je op bed leggen? ‘Nee…’ Verder geen reactie.

Ze spreekt de rest van de middag niet meer, dat is zo niet mijn moeder! Ik vind het vreselijk om haar zo te zien zitten. Als ik met de sociaal werkster ga praten, is er ook een arts en een psycholoog bij het gesprek. Drie jonge vrouwen tegenover mij. Het is een emotioneel gesprek, ik leg uit hoe ik over de situatie denk, en vraag wat er gebeurd kan zijn, dat ze zo ineens geestelijk zo snel achteruitgaat? Wat ze voor mij betekent en wat onze onderlinge verhouding is. Ik krijg bewondering voor hoe ik met haar omga. Er is geen andere uitweg ze moet uit haar appartement en wel meteen, want – en dat is de dwang- nu is er een kamer vrij voor haar. We besluiten dat ze om halfzeven na de personeelswissel zal verhuizen. Ik breng alvast de nodige spulletjes naar haar nieuwe kamertje, kamer 303. Ze heeft zelf niet in de gaten wat er allemaal gebeurd. Ik probeer het haar uit te leggen, maar ze reageert nergens op. Met tranen in mijn ogen breng ik haar naar de nieuwe kamer.

Als ik haar samen met een verpleger klaarmaak voor de nacht zegt hij: ‘Ik ken je moeder. Ze kwamen altijd bij je oma in Nieuw-Graswijk.’ ‘Dat klopt, dat is zo’n vijfentwintig jaar geleden inmiddels.’ Hij knijpt even in het gerimpelde vel van mijn moeder en vraagt: ‘Waarom is ze nu pas hier? Ik hoop dat we haar er nog een beetje bovenop kunnen krijgen.’ Ik kijk de vriendelijke man aan. ‘Niemand hier heeft me ooit over deze afdeling vertelt. Ik wist alleen van de gesloten afdeling hieronder en daar wilde ik mijn moeder zolang mogelijk voor behoeden.’ ‘We gaan ons best voor haar doen, bij ons is ze in goede handen.’ Ik geef haar een zoen op de wang. Ze reageert niet. Ik ga naar huis om kleding te halen want ik had niet verwacht dat ik de komende dagen in Assen zou zijn. Haar appartement moet zo snel mogelijk leeg worden opgeleverd. Het schrijnt, je wilt het niet, maar het moet!

Terschelling: oud en nieuw

De dagen tussen kerst en oud en nieuw hebben een onbestemd karakter. Je moet uitbuiken van het pondje dat je sinds de kerstdiners extra met je meezeult. Je mijmert over het afgelopen jaar. Het is de tijd van lijstje maken en goede voornemens, die al snel zullen verzanden. Je wilt tijdens deze donkere dagen ontspannen, niks doen en zeker niet werken. Als dat wel het geval is heb je het voordeel dat het rustig is op kantoor, de meeste werknemers hebben toch vrij gevraagd. Je hoeft niet in de rij te wachten in de kantine (als die al open is), en je kunt een beetje achterover leunen achter je bureau.

Behalve de schaatsers, die moeten juist nu topfit zijn en de Nederlandse kampioenschappen rijden om zich te kunnen kwalificeren voor EK en WK’s het komend jaar. Wie heeft dat ooit bedacht, om in de periode dat iedereen de teugels laat vieren, zo’n toernooi te organiseren? Om het Thialfstadion gegarandeerd vol te krijgen, want iedereen is dan immers vrij? Voor Kjeld Nuis dus geen relaxte kerst, geen gas terug, maar afzien. Niet te veel eten, geen alcohol en al helemaal niet laat naar bed. Maar gewoon je schema’s blijven draaien, alsof het geen bijzondere dagen zijn. Nu is deze kerst voor Kjeld sowieso een vreemde, het is net uit met zijn vriendin Jill. Hij woont niet meer bij haar en zijn tweejarige zoontje Jax. Misschien vindt hij het juist wel lekker om zijn focus op het schaatsen te leggen, om zijn frustraties er keihard uit te schaatsen op de 1000 en 1500 meter. Ik hoop het voor hem.

In mijn gedachten ben ik met de Nissan Sunny Deuk onderweg naar Harlingen. Ik laat hem achter op een enorm parkeerterrein en meld me aan boord van de klipper Nescio. Een goede vriend is schipper en eigenaar en heeft het lumineuze idee om vrienden uit te nodigen om naar Terschelling te varen en daar samen oud en nieuw te vieren. Ik zoek een kajuit uit en legt mijn schamele bagage op het bed. De oude klipper heeft een rustieke uitrusting en oogt knus en gezellig. De meeste Terschellinggangers zijn er al. We kennen elkaar uit onze Kamperperiode, die de meesten al een tijdje achter zich hebben gelaten. Carrières zijn begonnen, huwelijken of samenwoningscontracten zijn gesloten. Sommigen hebben zelfs een hypotheek -hopelijk geen woeker- afgesloten voor de aanschaf van een eigen huis. In now time is het weer ouwe-jongens-krentenbrood. Alsof de tijd heeft stilgestaan.

We doorkruizen het Wad. Nu heb ik niet zulke zeebenen maar ik wordt gelukkig niet gauw zeeziek.  Sommigen trekken fanatiek aan touwen om het bruine zeil te hijsen. Ik bekijk het met een biertje vanaf het dek. Recht achter de schipper die met zijn donkere kuif fier aan het stuurrad staat. Het is goed om elkaar weer te zien. Het voelt allemaal vertrouwd. Echt even uitwaaien en bijpraten met z’n allen. De charterhaven van West-Terschelling ligt vol. Met moeite vinden we een plekje tussen de andere schepen van de bruine vloot.

Oudjaarsavond maken we een kaasfondue, dat hoort er een beetje bij. Helaas zal er hier straks niet met buskruit en melkbussen worden geschoten, want dat was traditie in Kampen. Na een goed en stevig diner gaan we het dorp in op kroegentocht, via een potje poolbiljart belanden we in de lokale discotheek. Stevige nieuwjaarszoenen om één over twaalf en goede wensen. Zelfs de voetjes gaan van de vloer. Met de hit ‘What’s up’ van de 4 Non Blondes brul ik fanatiek het refrein mee.

And I scream from the top of my lungs

What’s going on?

And I say:

Hey yeah yeaaah!

Hey yeah yeah.

I said hey

What’s going on?

Het roept bittere herinneringen op, die ik van me af schreeuw.

And I pray

Oh my God do I pray

I pray every single day

For a revolution.

Als de discotheek sluit gaan we terug naar de klipper. Het is best wel riskant, een beetje aangeschoten moeten we diverse boten over, tussen allerlei tuigage door, over smalle plakken, om bij de Nescio te komen. Het licht van de Brandaris valt bij slag op ons, om te voorkomen dat we tussen wal en schip belanden. Een aantal kroegtijgers en bemanningsleden van naastgelegen schepen zijn meegekomen. In de vroege ochtend worden alle potten, pannen en bestek uit het kombuis gehaald en ontstaat er spontaan een keukenband. Welke klassiekers er zijn gespeeld op het pannenconcert kan ik me even niet herinneren. Wel de kater van de volgende ochtend, of liever gezegd middag. Het skischansspringen in Garmisch-Partenkirchen is allang achter de rug. We maken met z’n allen een lange strandwandeling, verzamelen schelpen en proberen weer boven jan te komen met een warme chocolademelk. Een Schylgers Juttertje laat ik nu maar even aan me voorbijgaan.

Op 2 januari dringt de harde werkelijkheid zich aan de tijdelijke bemanning op; morgen moet er weer gewerkt worden, dus we moeten vandaag terug naar Harlingen. Maar het is wind tegen, heel erg windtegen met flinke slagregens. Het is onmogelijk om de haven uit te zeilen. We besluiten nog even te wachten of de wind nog zal gaan liggen. Het weerbericht geeft slechte tijding. In overleg met de buurtschippers wordt georganiseerd dat we toch onze ingeklemde ligplaats kunnen verlaten. Ze verklaren ons voor gek. Blijf nog een dagje. Maar helaas… plicht roept. De zeilen blijven gestreken, op de motor wordt de terugtocht aanvaard. Met moeite manoeuvreren we door de geul. De felle wind dreigt ons terug de baai in te blazen. Zelfs de zeehonden steken hun kop niet op. Laat arriveren we – na een behouden vaart – in Harlingen. Ik stap voldaan maar ook een beetje vermoeid in mijn ‘Deukie’. Een nieuwe werkweek wacht, een nieuw jaar is begonnen.

O, ja en Kjeld heeft als een leeuw gevochten en is Nederlands kampioen geworden op zijn afstanden. Gelukkig, het is hem zo gegund!

Illegale kerstboom

In de decembermaand zijn veel mensen bezig met de kerstdecoratie in hun huis. Ze halen een kerstboom, al of niet met kluit. Hangen een kerstster voor het raam en halen de lampjes van zolder. Kaarsen branden, de huiskamer kleurt gezellig rood, groen, goud en wit. Elk jaar worden de ballen aangepast aan de heersende trend. De kerstcadeaus liggen onder de boom.

Het doet mij terugdenken aan de tijd dat ik studeerde in Kampen. De jaren ’80 is een gunstige tijd om daar te wonen. Naast de twee theologische hogescholen is er een uitgebreid aanbod van hoger christelijk onderwijs: kunstacademie, sociale academie, expressie door woord en gebaar en als jongste loot aan de tak: de academie voor journalistiek. Het is een verrijking voor het studentenleven in de stad. Ik woon op de Broederweg. In een groot studentenhuis waar er van iedere academie wel iemand een kamer heeft. In de imposante hal hangt voor iedereen zichtbaar de leus: ‘Niet denken, maar doen’. Boven op zolder zitten de vrijgemaakten, de twee jongens zijn van de ‘lichte’ kant, maar wonen wel lekker pal tegenover hun universiteit. Ik geniet van die diverse disciplines, je kunt zo iets verder kijken dan je theologische neus lang is. 

Kerst is een mooie tijd. Niet dat je nu uitgebreid je kamer gaat versieren. Maar de dagen zijn kort, het is de tijd van warmte, gezelligheid, vrienden en familie. In de stad hangt overal de kerstverlichting. De Oudestraat, de lange winkelstraat ziet er feestelijk uit. Elk jaar wordt er geïnvesteerd in kerstbomen die verankerd in oliedrums in de straat staan.

Een goede vriend van mij heeft een baldadig karakter. Hij is het type activist. Menig nacht trekt hij eropuit met een emmer lijm, kwast en posters met daarop ‘Kruisraketten Nee!’ om ze her en der in de stad te plakken. Of om graffiti te spuiten met een mal van een gekrulde dame die tegen een kruisraket trapt. Als hij doorheeft dat je de poster van de nieuwste film met Tom Cruise leuk vindt dan verdwijnt hij tijdens de film geheimzinnig naar het toilet, om je bij het uitgaan van de bioscoop trots je geliefde poster te geven, die hij onder zijn trui vandaan haalt. Je hebt net al gezien dat het raam waar bij binnenkomst nog de poster hing inmiddels leeg is. Alleen het achterlicht brandt maagdelijk. Zo’n type dus.

Op een nacht in december als we uit de kroeg komen, zegt hij tegen me: ‘Je moet me even helpen, ik wil een kerstboom meenemen voor in de hal.’ Wat blijkt, hij heeft de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen en de kerstboom tegenover het stadhuis al enigszins losgewrikt. Maar er is brute kracht nodig om de boom helemaal uit het vat te krijgen. Het zijn geen kleine jongens, die gemeentelijke kerstbomen, in lengte zeker drieënhalve meter. Het regent druilerig terwijl wij de Oudestraat afspeuren naar ander leven. Niemand, oké, gaan! Beide hangen we aan een kant van de boom om hem verder los te wrikken. Voor mijn gevoel duurt het best lang voordat we de spar los hebben en hem eruit kunnen tillen. Ik ben niet zo’n held en ik weet niet wat me bezielt. Je doet soms rare dingen!

Nu moet de boom nog ongezien naar de Broederweg worden gedragen. Mijn vriend voorop, ik met de stam in mijn handen erachter aan. De complete versiering gaat mee. En maar rennen. Het is een wonder dat we geen mensen zijn tegengekomen. Tenminste door al het prikkende groen heen heb ik niemand gezien. Het slechte regenachtige weer heeft ons erbij geholpen. Vlug de sleutel uit je broekzak peuteren tijdens het laatste stukje over de Vloeddijk om meteen met de buit naar binnen te kunnen.

De volgende ochtend hangt de boom tot ieders verbazing in de hal. Het ruikt heerlijk naar verse dennen. De boom verspert de ingang van de wc maar dat mag de pret niet drukken. Wij hebben onze eigen kerstboom. Hij heeft er lang gehangen (de enige manier om hem overeind te houden) totdat ver in februari iedereen wel zat is van de hoeveelheid naalden die door het hele huis verspreid liggen.