Blog

Dementie wens je niemand toe

De kerstdagen staan voor de deur, het is zondag 18 december 2016. De gezondheidstoestand van mijn moeder is alarmerend. Vanwege haar dementie kan ze eigenlijk niet langer alleen op haar eigen appartement zijn. Ze is ‘vergeten’ dat ze in een rolstoel zit en we zijn bang dat ze zal proberen de trap naar beneden te nemen, met fatale gevolgen. Daarom gaat haar deur soms op slot.

Ik ben erg benieuwd welke situatie ik vandaag in Assen aan zal treffen. De laatste weken is mijn moeder erg in de war. Haar verhalen worden steeds meer onsamenhangend. De zusters zeggen dat ze niet eens meer weet waar ze is. Ze dekt de tafel voor haar broers en zussen. Alle borden haalt ze met haar ene bruikbare hand uit het aanrechtkastje. Vervolgens is ze ongerust waar iedereen blijft. En waarom pa nog niet terug is? Ze ziet dingen die er niet zijn. Er kruipen spinnen over de vloer, die ze in de rolstoel achterna zit, en met haar goede voet probeert dood te trappen. Aan de overkant is een vrouw de hele dag buiten bezig met het ophangen van de was. Ze moet wel een erg groot gezin hebben, volgens mijn moeder, want ze blijft maar beddengoed wassen. Verder zijn er mannen recht voor haar aan het graven voor het aanleggen van een tramlijn. Ze woont nota bene op de achtste etage! Ontkennen dat er druk gewerkt wordt is funest. Dan krijg je ruzie met haar.

Dit zijn nog maar enkele onschuldige verhaallijnen. Maar het ergste zijn de beelden die haar angst inboezemen. Er zitten vluchtelingen in de kast. Ze vraagt of ze de meisjes te eten moet geven en wat ze dan moet geven? ’s Nachts worden de kinderen uit de kast gehaald en door mannen opgesloten in een kooi. Of ze worden voor haar ogen levend begraven onder het zand, terwijl ze zelf machteloos in haar bed ligt.

Als ik binnenkom zit ze aan de tafel. Ze heeft lang geslapen, gelukkig want de laatste vier nachten heeft ze nauwelijks een oog dichtgedaan. Ik heb een drinkbeker voor haar gekocht omdat ze niet meer kan drinken zonder te morsen. Ze is er blij mee en geeft een paar keer aan dorst te hebben. Het is zielig om te zien. Haar handen trillen, ze heeft geen kracht meer in haar lichaam om haar rolstoel voort te bewegen. Ze is totaal afhankelijk van de zorg van een ander.

Plotseling zeg ze: ‘Kom vlug, het water loopt hier langs de muur. Doe iets, zie je die plas water op de vloer niet?’ Ik weet dat ik met haar mee moet praten, anders wordt ze kwaad. Ik stel vragen over het water. ‘Je moet gaan dweilen, anders wordt alles nat!’ Gedwee pak ik een emmer en dweil het denkbeeldige water op, eerder is ze niet tevreden.

Als de zuster langskomt om te kijken hoe het gaat, begin ik voorzichtig met haar over het watervisioen. Ik vermoed dat ze weer een blaasontsteking heeft, dat zorgt altijd voor een toename van de hallucinaties. De zuster zegt dat ze haar urine al onderzocht hebben en dat ik gelijk heb. ‘Moet ze niet eens naar een uroloog in het ziekenhuis, want dit is al de zoveelste keer dit jaar?’ Het wordt een beetje afgewimpeld, een vrouw op haar leeftijd nog met zo’n belastend onderzoek opzadelen. ‘We geven haar een kuurtje dan is het hopelijk zo weer over.’

Zo zijn er allerlei zorgen. De rest van de middag verloopt gelukkig rustig, maar hoe zal het morgen zijn? Zin in een potje rummikub heeft ze niet, we kijken wat televisie waarbij ze al snel in een snurkende slaap verdwijnt. Mooi, dan kan ze even uitrusten. We eten gezamenlijk, niet dat ze nog veel naar binnen werkt. Ik lees een stuk voor uit ‘Het verhaal gaat’ van Nico ter Linden. Maar voordat Jozef door zijn broers in de put wordt achtergelaten is ze alweer in slaap gevallen. Of heeft ze haar ogen dicht gedaan om zich op het verhaal te concentreren. Als ik stop, schrikt ze wakker en doet alsof er niks aan de hand is. Ze kijkt me indringend met haar grijsblauwe ogen aan. Gelukkig is mijn moeder nog wel in staat zelf te bidden en ze vraagt of ze weer beter mag worden, of anders in de hemel mag worden opgenomen.

Na de afwas, waarbij ze beslist wil afdrogen, zegt ze dat ze moe is. Ik bied aan om haar naar bed te brengen en zeg dat ik daarna weer naar huis ga. Ze wil nog zo veel mogelijk zelf doen, ik laat haar hannesen met het uittrekken van haar kleding tot ik het niet meer aan kan zien en help haar de nachtpon aan te trekken. Ik stop haar onder de dekens en wil iets bemoedigends tegen haar zeggen. Voordat ik door heb wat er uit mijn mond rolt, zeg ik tegen haar: ‘Nou kop op, ma, de moed niet laten zakken.’ Verder kom ik niet, want ze bijt me toe: ‘Zie wel, jij denkt ook dat ik gek ben. Rot dan maar op, met jou wil ik niet praten als je me ook niet geloofd.’ Daar kan ik het mee doen. Prettig afscheid als ik nog dik anderhalf uur te rijden heb. Ja, het was ook dom om het woord hoofd te gebruiken in deze context, maar het was niet kwaad bedoeld. Het ontschoot me gewoon, terwijl ik het ‘spel’ juist de hele dag zo goed had volgehouden. Jammer…

 

Evacuatie

Tegenwoordig woon ik in een flat driehoog en we delen met zes huishoudens het trapportaal. Toen ik er kwam wonen werd het de vrijgezellenflat genoemd. Die situatie is inmiddels wel veranderd. Enige tijd geleden vertrok de gehele rechterkant. Kort na elkaar verkochten drie bewoners hun appartement. Een tijd van kloppen, hakken en boren, van extreme verbouwingsoverlast brak aan. Het pand trilt soms op haar grondvesten en het stof komt uit alle kieren. Op de gemeenschappelijke trap staan continu stoffige voetafdrukken van werkmanslaarzen. Het hoort er nu eenmaal allemaal bij.

Midden in die verbouwingsperiode verlaat ik op zondagochtend de flat om naar mijn moeder te gaan. Het is nog rustig, de meeste bewoners liggen hun werkroes uit te slapen. Als ik de voordeur op slot draai ruik ik een vreemd luchtje dat ik niet meteen thuis kan brengen. Al snuivend loop ik naar beneden. Het rare luchtje neemt af. Toch laat het me de gehele dag niet los en ik ben blij als ik ’s avonds thuiskom en de flat in alle rust aantref.

Schijnbare rust, want al snel gaat de deur van de onderbuurvrouw open. ‘Ha, daar ben je! We hebben ons zorgen gemaakt vanmiddag. We konden je niet vinden en je deed de deur niet open.’ ‘Klopt, ik was niet thuis, ik ben bij mijn moeder geweest.’ ‘Nou, je hebt wat gemist. De brandweer heeft vanmiddag de flat ontruimd en we hebben allemaal het pand moeten verlaten wegens vermeende gaslucht.’ ‘Dus toch…  En wat was er aan de hand?’ ‘Tja, ze hebben alles nagezocht en in de gasleiding van de buurvrouw die onder woont is een kleine – niet noemenswaardige lekkage gevonden. Een stukje poreuze leiding.’ ‘Hé, wat vreemd want je zou toch denken dat er ergens bij een van de drie verbouwingen iets mis is gegaan.’ ‘Ja, inderdaad. Maar ze konden verder niks vinden. Wees maar blij dat je er niet was want we hebben twee uur buiten in de kou gestaan.’Ik neem afscheid en loop door naar boven. Daar ruik ik nog steeds het vreemde luchtje, het lijkt wel erger geworden te zijn. Gas is vluchtig en trekt naar boven dat zal het wel zijn. Niks vermoedend ga ik slapen.

Maandagochtend bij het ophalen van de krant, ruik ik toch echt nog een penetrante gaslucht. Laat in de middag komt een vriendin eten. Ze begint meteen over de merkwaardige lucht die in het trappenhuis hangt. Ze denkt ook dat het gas is. Ik vertel haar de bevindingen. Maar we zijn er beiden niet gerust op. De geur is eerder toe- dan afgenomen. Ik bel aan bij de bewoners die aan het verbouwen zijn. En meld dat er volgens mij toch nog steeds een gaslucht hangt. Of het niet raadzaam is de brandweer te bellen? Er moet meer aan de hand zijn. ‘Ja, maar bij loos alarm draai je op voor de gemaakte onkosten.’ ‘Dat zal wel, maar loop maar es mee naar boven, dit is echt niet normaal. Ergens lekt het nog steeds.’

Een kwartier later horen we de sirenes. Een grote brandweerwagen en enkele kleinere hulpvoertuigen. Mannen met gasmaskers op. Iemand van het gasnet komt met hoge snelheid de straat ingereden. Ook de politie meldt zich. Een heel circus. De mannen ruiken in eerste instantie weinig. ‘Ga maar eens helemaal naar boven,’ raad ik aan. Inderdaad gas. We moeten allemaal de huissleutel inleveren en als de bliksem naar buiten. EVACUATIE. Opnieuw zoeken ze met een soort gasdetector alle woningen af. Ze beginnen bij mijn nieuwe buurvrouw op de bovenverdieping. We staan buiten te blauwbekken. Allerlei nieuwsgierige buurtbewoners komen kijken. De nieuwe onderbuurvrouw steekt nog eens een sigaretje op. Is dat wel verstandig met gas? Ze moet er zelf vreselijk om lachen. Het duurt erg lang. De brandweer loopt af en aan. Maar opnieuw zeggen ze dat ze geen lekkage kunnen traceren. Ik vind het een raar verhaal, als ze het opgeven raak ik een beetje geïrriteerd. ‘Jullie ruiken toch zelf ook gas op de bovenverdieping? Zet anders dat gasmasker eens af! Jullie kunnen niet weggaan, er moet ergens iets goed mis zijn.’

Dan begint de buurvrouw over de moederhaard die afgelopen zaterdag uit de woonkamer is weggehaald door een vriend. ‘Zo’n ouderwets systeem, als we toch aan het breken zijn leggen we meteen een nieuwe CV aan.’ Ah, er is dus wel degelijk met gas gewerkt. De man van de brandweer betreedt met de detector de desbetreffende woonkamer, meteen slaat het apparaat fel uit. Wat blijkt de vriend heeft de leiding gewoon doorgezaagd en afgesloten met een doppie. En daar lekt het gas vrolijk langs. Meteen wordt de gastoevoer van haar flat afgesloten en morgenvroeg moet er een erkende installateur komen om het euvel te verhelpen. Hoofdschuddend hoort de kersverse buurvrouw het aan. ‘Dat kan toch niet… die jongen werkt al jaren als monteur.’ Ze steekt nog maar een peuk op.

Een uur later neem ik afscheid van de vriendin. Het was een raar etentje. Blij dat zij het ook niet vertrouwde. We hadden die avond met z’n allen wel de lucht in kunnen vliegen. Gelukkig is het nu een anekdote, maar dit had serieus verkeerd kunnen aflopen.

Sinterklaas vieren?

Mijn eerste klus als ZZP-er is voor het Teleac-programma ‘Bij Ons Thuis’. Een opvoedprogramma. De wereld van kinderen is veel complexer dan vroeger. Invloeden van buiten beïnvloeden hun ontwikkeling, zonder dat de ouders dit altijd in de gaten hebben. Ik maak voor dit programma de filmpjes waarover in de studio door de ouders en opvoedkundigen wordt gediscussieerd. Kinderen in de leeftijd van 6-12 komen daarin aan het woord over een bepaald onderwerp. Zo komt co-ouderschap, hoogbegaafdheid en onder andere adoptie ter sprake. Een kind voor, een kind tegen.

Tijdens de redactievergadering -het is net na het instorten van de Twin Towers- wordt er gesproken over het vieren van het Sinterklaasfeest, of ouders tegen hun kinderen mogen liegen over het bestaan van Sinterklaas en of je het überhaupt wel moet vieren? Met verbazing kijk ik de tafel rond, wat is er dan met het Sinterklaasfeest? Het pijnpunt blijkt te liggen bij de Zwarte Pieten. Ik heb er nog nooit zo over nagedacht en ik vind het in eerste instantie een onzin onderwerp. Maar goed er wordt besloten het onderwerp (toen al!) bij de horens te vatten. Ik moet naar een kindje in de Bijlmer waar nog nooit Sinterklaas is gevierd. Nu is bij televisiemaken het regisseren van kinderen en dieren het lastigste wat er is. Het vergt soms een speciale aanpak. Het is voor mij een van de eerste keren dat ik niet zelf de productie en voorgesprekken doe met degenen die geïnterviewd worden. De redactie doet dat telefonisch en ik moet het op een creatieve en op originele wijze in beeld brengen. Maar als een kind zich overvallen voelt door de heisa van een filmcrew moet je eerst die angst overwinnen en de spanning bij het kind proberen weg te nemen. Het is ook nogal wat als zo’n uit de kluiten gewassen grote man met een rode woeste haardos over de vloer komt. Meestal ga ik dan terwijl camera en geluid bezig zijn een interviewsetting voor te bereiden met het verlegen kind een potje voetballen of een ander spel om het ijs te breken. Maar bij dit meisje heb ik meteen al door dat dit niet gaat werken. Geen van de ouders is thuis, alleen een ouder zusje dat ook geen boe of bah zegt. En met dit timide meisje moet ik een item maken. Ik krijg er helemaal niets uit, al helemaal niet waarom ze bij haar thuis geen Sinterklaasfeest vieren of wat ze tegen de Zwarte Pieten heeft. Het is een ware martelgang. Uiteindelijk probeer je maar zinnen voor te kauwen en in de mond te leggen, want ik moet wel met een bruikbaar item terugkomen. Ik ben allerminst tevreden en probeer er in de montage zo goed mogelijk een koekje van te bakken. Voor mij is dit de eerste kennismaking met de Zwarte Pietendiscussie.

Het voorval verdring ik uit mijn geheugen totdat jaren later in diverse discussieprogramma’s het onderwerp in een heftige vorm ter tafel komt. Ik snap dat blackfacing een racistisch fenomeen is en dat het niet past binnen de waarden van een tolerante en inclusieve samenleving. Ik ben me met mijn witte ogen nooit bewust geweest van de racistische karikatuur van het hulpje van de goedheiligman. Nu kun je er niet meer om heen. Ik denk dat het kinderfeestje langzaam zal worden omgebouwd en dat de Zwarte Piet een andere rol zal krijgen en een ander gezicht. En op den duur komt er helemaal niemand meer met de Sint mee. Maar kom op mensen, om het meteen rigoureus af te schaffen, daar moet sprake zijn van een glijdende schaal. De roe en het boemankarakter van Piet, de angst die je als kind had omdat je wijs werd gemaakt dat als je stout was geweest je meegenomen zou worden naar Spanje, is ook langzaamaan verdwenen. Geef het tijd en houd een beetje rekening met elkaar, maar ga geen Sinterklaasintochten en -feestjes op een grimmige manier verstoren. Via de vreselijke roetveegpieten zal het uiteindelijk witte pieten en geen pieten worden, denk ik.

Twintig duizend dagen op aarde

Veel mensen herinneren zich het waarschijnlijk nog wel: niet kunnen slapen van de opwinding de nacht voor je verjaardag, wakker liggen vol verwachting over de cadeautjes die je zult krijgen. Als kind heb ik bij mijn oma een verlanglijstje ingediend, bovenaan staat een trein. Het is natuurlijk afwachten of ik ook daadwerkelijk mijn eerste trein zal krijgen? Maar ze is er niet de oma naar om je teleur te stellen! Ze woont nog op de boerderij en wij in de noodwoning erachter. En ja eindelijk daar is ze, vlak voordat je ’s morgens naar school moet. Door het raam zie ik haar lopen met een groot pakket gewikkeld in sinterklaaspapier. Het noodlot als je in de buurt van de goedheiligman jarig bent. En ja hoor, het is een trein die je moet opwinden en die naargelang de vracht die je op de wagonnetjes stapelt – zware knikkers of houtblokjes – een keer of zes in de rondte rijdt over het aangelegde spoor.

Of jaren later de transistorradio met cassettedeck die ik krijg van mijn ouders, terwijl mijn moeder onverwachts in het ziekenhuis ligt. Je moet tot het bezoekuur wachten want zij zal je het verjaarscadeau geven op de zaal waar zo’n typische ziekenhuislucht hangt, waar je slecht tegen kunt. Het is deels een sigaar uit eigen doos want je doneert een deel van je spaarpot omdat het cadeau anders te groot (lees te duur) is voor een verjaardag.

Als volwassene is een deel van de magie van verjaardagen verloren gegaan, je ligt niet meer wakker wat je zult krijgen. Je vraagt je eerder bij de voorbereidingen voor een feest af of je wel genoeg drank en lekkers in huis heb gehaald voor je verjaardagsgasten. Soms zou je het ook het liefst over willen slaan en doen alsof het een gewone dag is als ieder andere. Dat heeft misschien wel met het oplopen van de leeftijd te maken.

Ik ben jarig in de winter en altijd jaloers op mensen die hun verjaardag buiten kunnen vieren in een heerlijke tuin met een BBQ of een diner aan een lange tafel. Nu is een kaasfondue bij de centrale verwarming een redelijk alternatief, maar toch… Een aantal jaar geleden heb ik door omstandigheden mijn verjaardag in de zomer met een boottocht op de Loosdrechtse Plassen gevierd. Na een mooie en geslaagde vaardag verzucht ik: ‘Kon ik maar altijd in de zomer jarig zijn!’

Een jaar later zie ik de documentaire over muzikant, schrijver en artiest Nick Cave ‘20.000 days on earth’. Meteen ga ik rekenen of ik daarvoor nog in aanmerking kom. Het blijkt in mijn geval eind augustus 2016 te zijn. Een goed idee is geboren… een mooie aanleiding om opnieuw in de zomer een ‘verdaging’ te vieren. Bij de nieuwsjaarwens krijgen familie en vrienden een inlegvel dat ze 27 augustus vrij moeten houden voor een bijzondere dag.

Zo hebben we twee en een half jaar geleden mogen vieren dat deze ‘jongeman’ twintigduizend dagen op aarde was. Opnieuw met een boottocht, nu door de historische binnenstad van Amersfoort en een diner buiten in een binnentuin. Een waardevolle herinnering. Een ideale manier om deze speciale dag te vieren. Juist op het moment als we het toetje en een digestief achter de kiezen hebben barst een weldadige onweersbui los, die ons voor een laatste drankje het restaurant injaagt. Het is een van mijn beste verjaardagsherinneringen!

Bewijs je onschuld maar eens

Midden in de nacht gaat de bel. Eerst denk ik dat ik droom. Nee, er wordt echt op de deur gebonsd. Slaperig kom ik uit bed, wat is er aan de hand? Door het raam zie ik flitsen van een zaklamp die tegen het witte plafond schijnen. Ik trek een T-shirt aan en loop in mijn onderbroek naar beneden en doe de deur open. Ik sta oog in oog met twee agenten. Verbaasd weet ik een ‘goedenacht’ uit te brengen. ‘Woont u hier boven café de Tap?’ ‘Ja, hoezo?’ ‘Meneer, we hebben melding gekregen dat u zojuist brand heeft gesticht.’

Een rilling trekt door mijn lijf, is het de kou of het woord brand? ‘Brandgesticht?’ herhaal ik vragend. ‘Ja, meneer, kijk…’ De agent wijst een klein eindje verderop in de Oudestraat, de winkelstraat van Kampen. Er staan om de zoveel meter ‘Kamper uien’, dat zijn artistieke vuilnisbakken. En inderdaad daarvan staan enkele in brand. Het vuur krult om de uien. ‘Maar dat kan helemaal niet, ik lag te slapen.’ ‘Meneer, er zijn getuigen die hebben verklaard dat u de prullenbakken in de brand hebt gestoken en dat u hier naar binnen bent gegaan. U voldoet aan de beschrijving.’ ‘Hoezo?’

De agent kijkt me indringend aan vanonder zijn pet. ‘Een jongeman met rood haar, ongeveer 1.85 meter.’ ‘Agent, dat moet een vergissing zijn. Ik heb dat niet gedaan. Echt niet, ik ben na het avondeten niet meer naar buiten geweest. Ik kom net uit bed…’ ‘Dat kan wel zijn, meneer, maar u voldoet aan de beschrijving die we hebben gekregen en u verklaart hier woonachtig te zijn?’ ‘Ja, dat klopt, ik woon hier.’ ‘Wonen er nog meer mensen?’ ‘Ja, een huisgenoot.’ ‘Is zij of hij thuis? ‘Hij is thuis, zal ik hem wekken?’ Dat is niet nodig want ik hoor hem stommelend de trap af komen. ‘Hallo, wat is hier aan de hand?’ vraagt hij terwijl hij met zijn hand door z’n verwarde haardbos strijkt.

De agenten doen nogmaals hun verhaal. We hebben melding gekregen van brandstichting… ‘Maar dat kan Jan helemaal niet gedaan hebben, hij lag te slapen… en ik zie dat ze nog branden dat is dus nog niet zolang geleden gebeurt,’ komt mijn huisgenoot voor mij op. ‘Meneer, wilt u kleding aan doen en met ons meekomen naar het bureau?’ Nou, ik dacht het niet, schiet door me heen, maar ik uit het niet. Ik zeg nogmaals dat ik lag te slapen en geen aandeel heb ik deze brand. Ik ben niet net buiten geweest. Tjee, wat is het moeilijk om de agenten te doen geloven dat ik niet de dader ben. Ik ben de wanhoop nabij. Het is natuurlijk erg gemakkelijk om mijn signalement op te geven. Ik woon al drie jaar boven de kroeg en met de beschrijving rood haar en ongeveer mijn lengte is het altijd bingo. Maar de agenten zijn volhardend. Hoe kan ik aantonen dat ik in bed lag? Moet ik ze boven uitnodigen om ze mijn nog warme dekbed te laten voelen. Legt het getuigenis van mijn huisgenoot gewicht in de schaal? Geloven ze ons, heb ik een waterdicht alibi? De verklaringen worden met een korreltje zout genomen. In de stress weet ik niet meer wat ik moet zeggen. Ik sta aan de grond genageld. Wat een klote streek om me er zo in te luizen.

De agenten overleggen met elkaar. ‘Meneer, we nemen uw gegevens op en uw beider verklaringen. Het is laat, we zullen dit morgen uitzoeken.’ Hm… een beetje morrend geef ik mijn personalia. ‘U hoort nog van ons. Welterusten.’ Als de agenten weg zijn, stap ik met trillende benen mijn bed weer in. Van het incident, waar ik part nog deel aan had, heb ik nooit meer wat gehoord, ook geen excuses dat ze me onterecht van mijn bed hebben gelicht. Ik ben blij dat het met een sisser is afgelopen.

Noodgedwongen verhuizen

Een ingrijpende gebeurtenis kan levens op z’n kop zetten. Op een vroege herfstochtend voelt mijn moeder zich niet lekker. Ze heeft de hele nacht al last van vage pijnklachten, griepverschijnselen. Pijn in de borststreek. Ze denkt dat ze het aan haar hart heeft. Mijn vader- noodgedwongen kenner van hartklachten- stelt haar gerust. ‘Heb je last van benauwdheid, kortademigheid en uitstraling van de pijn naar de armen? Nee, nou meissie kom dan maar weer lekker naast me liggen. Je zult wel een koudje gevat hebben.’

Gelukkig heeft mijn moeder de tegenwoordigheid van geest enkele paracetamols te nemen en bij het krieken van de dag toch maar de huisarts te bellen. Die constateert een ernstig hartinfarct en met gillende sirenes wordt ze naar het ziekenhuis in Groningen gebracht om haar direct te dotteren. Met een tweede ambulance gaat mijn vader er achteraan, zijn hart is van slag. Overmand door emoties, hoe kan dat nou, zijn vrouw is nooit ziek en nu ineens dit?

Een memorabel weekend volgt waarin de verwachting is dat mijn moeder het niet zal halen, we nemen afscheid van haar, maar ze geeft zelf aan: ‘Als jullie denken dat ik doodga, dat gevoel heb ik zelf niet.’ En ze heeft gelijk gekregen. Tegen alle medische verwachtingen in herstelt ze van haar ernstige en bijna fatale hartinfarct.

Maar de situatie in Bovensmilde verandert, ze kunnen er niet meer samen blijven wonen, want mijn moeder zorgde altijd voor mijn vader en het is wel duidelijk dat ze daartoe niet meer in staat is. De resocialisatiedame in het ziekenhuis wil mijn vader op laten nemen in een verzorgingshuis terwijl mijn moeder revalideert. Daar stemmen we niet mee in, want ik weet uit ervaring als we toestemmen om die twee gescheiden ergens op te laten nemen, het in een later stadium erg moeilijk is om ze weer samen onder een dak te krijgen. Ik besluit tijdelijk bij ze te gaan wonen totdat er een goed onderkomen is gevonden voor hen samen. Dat is nog niet eenvoudig, er moet maar net plek zijn in een zorgcentrum en je wilt ze ook niet te veel uit hun sociale omgeving losweken.

De Vijverhof in Assen heeft een tweepersoonskamer, die eigenlijk dient als een tijdelijke crisisopvang, maar op de medische indicatie van mijn vader mogen ze daar samen komen wonen. Het is even wennen, van een vrijstaand huis en redelijke zelfstandigheid naar een stad, acht hoog. Wel een prachtig uitzicht over de landerijen en de stad. Bij de bezichtiging zakt mijn vader in de gang van uitputting op een stoel. Hij schudt met zijn hoofd. ‘Het ruikt hier merkwaardig,’ is het enige wat hij uit kan brengen.

Begin november kunnen ze er terecht, dus is er werk aan de winkel. Wat willen ze meehebben aan huisraad en wat kan er mee? Dan kom je erachter wat mensen in hun leven aan spullen verzamelen en dat je het terug moet brengen naar het strikt noodzakelijke. Mijn moeder probeert ondertussen op krachten te komen, de heisa gaat een beetje langs haar heen, lijkt het wel. Ze bemoeit zich (wonderbaarlijk) niet met de verhuizing en het inpakken. Mijn vader toont af en toe verzet. Als ik hem ’s avonds na een dag samen spullen uitzoeken naar bed breng berust hij in de verhuizing en de verkoop van het huis, om de volgende morgen als ik hem uit bed help te zeggen dat hij er nog eens over nagedacht heeft en niet gaat verhuizen. Hij bekrachtigt het met zijn helblauwe ogen. ‘Geen denken aan dat je me hier weg krijgt, niet anders dan tussen zes plankjes.’ Een nieuwe dag van argumenteren dat het noodzakelijk is en er geen andere oplossing bestaat, is aangebroken. Op een gegeven moment moet je maar doen alsof de klacht en -de eigenlijk wel te begrijpen wens- niet gezegd is. Het zal helaas moeten, dat beseft hijzelf ook wel.

Begin november gaan ze over naar het appartement in de Vijverhof. Ik blijf ’s avonds in het halflege huis slapen. De volgende ochtend tref ik ze samen aan het ontbijt. Voorzichtig peil ik de sfeer. ‘Het is dat de zusters ons hier zo goed opvangen en allemaal zo vriendelijk zijn,’ zucht mijn vader, ‘maar ik was vannacht in staat om terug te lopen naar Bovensmilde.’ Gelukkig is de overredingskracht van het personeel dusdanig dat hij zich aan de nieuwe situatie heeft overgegeven. Samen hebben mijn ouders er nog ruim anderhalf jaar gewoond, en het langzaamaan tot een eigen, vertrouwd stekkie gemaakt.

Smokkelen bij Checkpoint Charlie

In de jaren ‘80 lift ik diverse malen met een vriend naar Berlijn. We logeren in Kreuzberg bij krakers op voorwaarde dat we als de politie een inval doet ’s nachts niet met ons slaapzakje het kraakpand verlaten maar hen helpen het fort met alle beschikbare middelen te verdedigen. We slapen vaak in een keuken of op een gang. Erg rustig slaap ik niet. In de keuken komen ‘s nachts toch vaak mensen wat uit de koelkast halen. Bij ieder vreemd geluid denk ik: o, jee als het maar geen ontzetting door de ‘Boele’ is.

De lift naar Berlijn verloopt vaak voorspoedig, we zijn een goed liftduo en het lukt meestal in zes tot tien uur om de plaats van bestemming te bereiken. Soms moet een van ons zich achterin een Porsche proppen, omdat de man niet doorheeft dat we met z’n tweeën zijn. Vaak is de grensovergang bij het IJzeren Gordijn even een plek van oponthoud. In Helmstedt-Marienborn, waar je een corridor ingaat van 140 kilometer prikkeldraad en beton dwars door de DDR naar de grens van West-Berlijn, moet je een lift zien te versieren die je mee wil nemen. Halverwege wisselen kan en mag niet. Je gaat dan een troosteloos Sperrgebiet in, een uitgestrekte strook zwaarbewaakt grensgebied voorzien van hoge staaldraadomheiningen, prikkeldraadversperringen en wachttorens. Ik ben altijd weer opgelucht als dat gedeelte erop zit.

Mijn vriend onderhoudt nauw contact met de kerk in Oost-Berlijn en dat is ook een vast onderdeel van ons bezoek. Hij neemt bijbels en andere verboden lectuur voor hen mee. De eerste keer krijg ik ook een pakketje om bij mijn onderbroek in te stoppen, maar mijn opgewonden gezicht en onhandige houding verraadt in een oogwenk dat er iets niet deugd. Gelukkig zegt hij in de metro naar Checkpoint Charlie dat ik de verboden smokkelwaar maar weer uit mijn broek moet halen, want ik zou mezelf verraden. En dat zijn ware woorden. Ondanks dat ik het spul aan hem heb gegeven word ik door de douaniers uit de rij gepikt. Of ik even wil meekomen? In een aparte ruimte word ik verhoord, wat mijn reden van het bezoek aan Oost-Berlijn is en dat soort vragen. ‘Toerist om kennis te maken met de stad.’ Verder moet ik me uitkleden en wordt er toch nog even in mijn onderbroek gekeken en moet ik voorover gebukt kuchen. Er is gelukkig niks meer te vinden. Drie kwartier later ben ik het checkpoint door en staat mijn vriend me lachend op te wachten. De smokkelwaar is veiliggesteld en wordt door de vrienden in het oosten zeer op prijs gesteld.

Bij de grensovergang krijg je een tijdelijk dagvisum en moet je Duitse Westmark wisselen. Je krijgt daar een dagbedrag van 25 Ostmark voor terug. Omdat we die dag bij vrienden in Oost-Berlijn zijn is het nog moeilijk om van dat bedrag af te komen. Mijn reisgenoot vindt het ook nog wel spannend om extra Westmarken op het Alexanderplatz te wisselen. We kopen daar goedkope boeken voor maar dat bedrag moet onder de 25 Ostmark blijven want hoe verklaar je anders dat je meer Ostmark hebt uitgegeven als je gecontroleerd wordt. In een hotel vlak voor Checkpoint Charlie drinken we ‘dure’ cocktails om het bedrag kwijt te raken. Het sust ook mijn gemoedsrust een beetje, want we moeten immers nogmaals door de controlepost. Vaak net iets voor twaalf uur om ons bezoek aan Oost-Berlijn maar zo lang mogelijk te laten duren. Ook daarbij loopt het me weer dun door de broek want nu hebben we beiden toch wel erg veel literatuur bij ons. Het gaat goed, ook voor de douaniers is het een lange dag geweest.

Voor onze laatste nacht in het kraakpand krijgen we een kamer aangeboden om een goede nachtrust te maken want we hebben immers een lange dag morgen met het terugliften. Een meisje is op vakantie en iemand heeft een sleutel van haar kamer. Bekwaam nestelen we ons in het tweepersoonsbed. Midden in de nacht gaat het licht aan en word ik wakker van een vrouwengil. Mijn vriend houdt zich slapende en laat mij de ongemakkelijke situatie oplossen. Het meisje van de kamer vraagt wat wij- um Gottes Willen- in haar bed doen en wie we zijn? In hakkelend Duits terwijl ik me normaliter altijd wel goed in die taal verstaanbaar kan maken, leg ik haar uit hoe we in haar bed zijn beland. Ze verlaat de kamer, ik maak mijn vriend wakker en leg hem uit wat er gaande is. Uiteindelijk komt ze terug met de mededeling dat we kunnen blijven liggen, ze gaat wel bij een vriendin slapen. Gelukkig hoeven we niet weer op de keukenvloer te liggen en kunnen we redelijk uitgerust aan de terugreis beginnen.

 

Juda, kom hier!

Het bezoeken van een filmfestival is altijd een intense zaak. Tenminste dat maak ik er zelf van. Vier films achter elkaar zien op ‘n dag is een aanslag op je knieën en zitvlees en je moet het ook allemaal maar zien te verwerken. Maar hè ik wil het zelf! Daarom is een korte wandeling en een lunch op een bankje in het park een goed idee om je mind te verzetten. Op het Nederlands Filmfestival ga ik een broodje scoren bij AH en plakken belegen kaas. Ditmaal ook een fruitassortiment, met de handige groene lepel-mes-en-vork is dat goed te doen.

Het is een heerlijk herfstweertje, een waterig zonnetje schijnt. Aan de Wittevrouwensingel vind ik een geschikt plekje. Ongestoord geniet ik van het uitzicht. Bezorgers van Deliteroo rijden aan de overkant van het water af en aan. Een bezweette joggers komt langs, zijn glimmende benen stralen kracht uit. Ik open de verpakking van de witte bollen en met mijn vinger breek ik een bolletje open. Ik pak een plak kaas uit het cellofaan, vooruit omdat het een mooie dag is, een extra plakje en pruts het tussen het brood. Ondertussen lepel ik het fruit naar binnen terwijl het heerlijke bolletje naast me ligt te wachten op consumptie. Wat kan me gebeuren?

Ik mijmer nog een beetje over de film die ik zojuist heb gezien: Lights as feathers. De inleider had het in zijn verhaaltje over kippen, maar de goede man is blijkbaar niet echt thuis op de boerderij, het waren toch echt ganzen die geplukt werden. Maar goed je kan niet alles weten of herkennen. Mensen laten hun hond uit, in allerlei soorten en maten. Het lijkt wel spitsuur. Af en toe een spontane groet. Plots komt er iets zwarts aanrennen en voordat ik het kan verhinderen hapt de hond in een keer de geprepareerde witte bol naast me weg. Met twee happen verdwijnt mijn hapje tussen de grote hondenkaken. Foetsie!

‘Juda, kom hier!’ hoor ik een schelle vrouwenstem roepen. Juda slikt vlug het laatste stukje buit door. De vrouw komt aangerend. ‘Wat heeft hij gedaan. Wat was het?’ ‘Hij heeft zojuist mijn bolletje met kaas verorberd.’ Ik besef nauwelijks wat er is gebeurd. ‘Oh, sorry meneer. Hoeveel krijgt u van mij?’ ‘Niks, het is mijn eigen schuld had ik het maar niet zo kant en klaar moeten neerleggen.’ Juda staat dichtbij en kijkt of er nog meer lekkers is. Fruit interesseert hem niet, maar de overgebleven bollen wel. Met mijn hand bescherm ik angstvallig mijn lunch. Ik voel zijn natte snuit tegen mijn handen. ‘Ik hoop dat hij niet allergisch is voor brood met kaas?’ Ondertussen denk ik, haal die hond weg, mens. ‘Nee, hij wordt er alleen een beetje dik van.’ Eigen schuld, schiet door me heen.

‘Ik zie gelukkig dat u nog drie bolletjes over heeft.’ Ze probeert de hond weg te lokken bij mijn bankje. Ik houd mijn linkerhand stevig op het brood. Ze geeft Juda een hondenkoekje. Zijn foute gedrag wordt dus ook nog eens extra beloond. Juda lonkt nog steeds naar mij. Het snoepje interesseert hem niet. ‘Sorry,’ zegt de vrouw nogmaals, ‘ik wist niet dat hier mensen zouden zitten te eten anders had ik hem wel aan de lijn gedaan.’

Eindelijk krijgt ze de riem om de hals van Juda. Hij slikt uitgebreid met zijn lange tong om zijn besnorde bek en doet nogmaals een poging in de buurt van de bank te komen. Met zijn ondeugende ogen probeert hij me te verleiden. Kom geef me er nog eentje. De vrouw rukt aan de lijn om Juda uit mijn buurt te houden. Als ze samen weglopen vervolg ik m’n overgebleven lunch. Ik doe voor de zekerheid het brood in mijn tas en pak als ik eraan toe ben er een bolletje uit. Eén diefstal is genoeg geweest.

Lookalike Renault

Auto’s en ik dat is niet altijd een gelukkige combinatie. Als ik bij Praal Media werk zoek ik een eigen auto. De broer van een vriend heeft een Japanner te koop. De fikse deuk die in het linker achterportier zit neem ik er op de koop bij, want dan hoef ik minder voorzichtig te zijn. Gekscherend noem ik de grijze auto mijn Nissan Sunny Deuk. Met veel plezier rij ik een aantal jaren in mijn makker. Maar dan blijkt bij een verplichte Apk-keuring dat de kosten voor vervanging en herstel hoger liggen dan de dagwaarde en ik besluit de reparaties voorlopig even uit te stellen. In een opwelling rij ik op die donderdagavond naar Weesp. In de Gooi- en Eembode staat een paginagrote advertentie van tweedehandsauto’s, ik besluit een kijkje te nemen. Zo’n echte louche autoverkoper komt enthousiast op me aflopen en vraagt of hij me kan helpen. Ik zeg dat ik even rondkijk. De hal staat propvol met auto’s in allerlei soorten en maten. Ik loop rond en mijn oog valt op een witte Renault 5 GT Turbo. Het karretje ziet er sportief uit. De verkoper houdt me nauwlettend in de gaten en staat direct naast me. ‘Lijkt je dit wat?’ ‘Ja, ik vind dit altijd wel geinige autootjes.’

Ik weet nog steeds niet wat me die avond mankeerde, maar alles wat je fout kunt doen bij het kopen van een tweedehandsauto heb ik die avond gedaan. Geen proefritje gemaakt, want ‘ja dat was niet mogelijk omdat de auto midden in de hal stond en voordat hij eruit is, dat gaat nu even niet, meneer.’ Ik heb niet onder de motorkap gekeken (niet dat ik dan ontdekt zou hebben wat er met het sportieve karretje aan de hand was). Ik besluit in een onverklaarbare opwelling de Renault 5 te kopen en de handelaar is zo vriendelijk om me naar de pinautomaat bij de Rabobank te rijden zodat ik contant kan afrekenen. De afspraak is dat ik hem maandagmiddag kan komen halen, ze zullen hem nog even een goede poetsbeurt geven. Als ik de auto maandag kom ophalen staat hij inderdaad glimmend voor de deur. Ik laat mijn Deuk achter en rij terug naar Hilversum. De auto maakt een hels kabaal en rijdt niet erg comfortabel. Ik denk dat zal de turbo dan wel zijn. Als ik de nieuwe aanwinst aan collega’s laat zien zijn ze verbaasd. Het is wel een Renault 5 maar absoluut geen GT Turbo, er zit een totaal andere motor in. Ik besluit terug te gaan om de koop te ontbinden, maar ik word regelrecht de deur uitgestuurd. ‘De auto is prima, u zult even moeten wennen en trouwens uw Nissan Sunny is al weg, de koop kan niet meer ongedaan worden gemaakt.’ Ik word zelfs agressief benaderd. Samen met een vrouwelijke collega doen we een dag later nog een poging om de zaak op te lossen en van die Lookalike Renault af te komen. Ondanks dat mijn collega haar mannetje staat wordt het gewenste resultaat niet bereikt. Ik schakel via een andere collega een advocaat in die zich op de zaak werpt, maar dan blijkt de autohandel spoorloos verdwenen te zijn en is er helemaal geen auto meer in de hal te vinden. De mannen zijn met de noorderzon vertrokken.

Het wordt een langslepende kwestie. Om in de rechtszaak sterk te staan laat ik de auto door de ANWB keuren. De keurmeester overhandigt me hoofdschuddend een lange lijst met gebreken. Vanuit Utrecht rij ik in de avondspits terug naar huis. Halverwege de rit begint de lookalike te schudden en te pruttelen. Plotseling komt er enorm veel rook uit de motorkap, ik kan nog net de vluchtstrook bereiken en bel de wegenwacht. Die wil me naar mijn garage slepen, want zijn inschatting is dat ik de motor heb opgeblazen. Maar ik vraag hem om de auto naar mijn parkeerplaats te slepen. Ik ga geen geld meer aan deze auto uitgeven. Een half jaar later wordt mijn klacht via de rechtbank erkentelijk verklaard en moet de koop ontbonden worden, alleen is het vervelende van deze hele zaak dat de malafide mensen waarvan ik deze auto heb gekocht een spoor van dit soort incidenten door heel Nederland hebben getrokken. Ze duiken in menig consumentenprogramma op. Het laatst zijn ze in Noord-Brabant getraceerd. Overal cashen ze in korte tijd met middelmatige tweedehandsauto’s en verdwijnen dan van de radar. Ze zijn op het moment van de uitspraak al meerdere malen failliet verklaard. En van een kale kip kun je niet plukken. Ik weiger wegenbelasting te betalen voor een auto die officieel niet van mij is en waarin je niet kunt rijden. De boetes vallen op de deurmat, want de auto staat op de openbare weg. Een jaar na de aankoop valt er niks anders te doen dan de witte Renault 5 GT Turbo, die inmiddels groen is uitgeslagen van de bomen waaronder hij geparkeerd staat, naar de sloop te brengen en daar nog een schamele vijfentwintig gulden voor oud schroot te beuren.

 

Wat is er met je ogen?

Waarschijnlijk heb ik van jongs af aan al last van een lui oog, maar is dat door niemand opgemerkt, of misschien bezit ik het vermogen om het verborgen te houden zonder het zelf door te hebben. Maar ik heb altijd een loensend oog gehad en dat had met zo’n fleurige pleister moeten worden afgeplakt om het te corrigeren. Als ik twintig ben merk ik dat ik plotseling dubbel zie. Ik denk eerst dat het door de drank komt, zo is het dus als je dronken bent. Maar ik heb het ook ‘s ochtends vroeg als ik geen druppel heb aangeraakt. Mensen gaan me vreemd aankijken en vragen wat is er met mijn oog? Ik weet het niet, de oogarts wel, een latent lui oog. Er zijn twee mogelijkheden, een operatie om de oogspieren te corrigeren of een prismabril die de lichtinval kan aanpassen. Beide geen prettig vooruitzicht, maar ja ik moet veel lezen en als je de regels steeds tweemaal boven elkaar ziet is dat erg vermoeiend. Dus maar die bril. Mijn luie ogen – ze hebben beiden een afwijking – denken dat is makkelijk het prisma past het beeld aan en wij hoeven ons niet meer in te spannen dus ze gaan onafhankelijk van elkaar in een ooghoek hangen. Als ik de bril afzet blijven ze daar hangen en kan ik ze er niet meer op eigen kracht bijtrekken. Als een vriendin uit mijn eetgroep per ongeluk op mijn jas gaat staan waar mijn bril in zit en roept: ‘Goh heb jij chips in je jaszak? weet ik wat er is gebeurd, de dure glazen zijn gebroken. Dus dan toch maar eens nadenken over die operatie, want ik voel me niet op mijn gemak met die oogafwijking, het is alsof mensen je niet voor vol aan zien. Er zal wel iets aan die jongen mankeren, hij zal ze wel niet allemaal op een rijtje hebben en daar moet je dan hard voor werken om dat vooroordeel op te heffen.

Ik besluit me in het streekziekenhuis van Kampen te laten opereren. Achteraf niet zo’n goed idee, maar ja achteraf is het gemakkelijk om een koe in de kont te kijken… Ik geef me in vertrouwen over aan de oogarts. Ze gaan mijn beide ogen rechtzetten. In afwachting van de ingreep kan ik alvast op de kamer liggen waar ik die nacht zal slapen. Ziende kan ik de omgeving verkennen en mijn kamergenoten leren kennen. Ik vind het spannend en eng, want het zijn toch je ogen die ze uit hun kas gaan halen, een stukje spier verzetten of inkorten en weer aannaaien. Maar ja je moet je overgeven.

Na de operatie heb ik een groot zwart gat in mijn geheugen: tussen elf uur in de ochtend het tijdstip van de operatie en ergens midden in de nacht (naar later blijkt). Ik word wakker met m’n beide ogen in het verband, ik kan niks zien en moet nodig plassen. Ik weet nog van de ochtendverkenning waar de deur van de wc is en stap op de tast uit bed en loop naar de wc. ‘Wat zijn we van plan jongeman?’ hoor ik de nachtzuster vragen. ‘Ik moet nodig plassen.’ ‘Ja, maar dan moet je niet rondgaan zwerven, ik zal je even brengen en roep maar als je klaar bent.’ Ik doe mijn plas en wordt naar mijn bed teruggebracht. Weer een grote leegte tot ik ’s ochtends wakker word gemaakt. ‘Hoe gaat het hier?’ ‘Ja, goed wel, ik heb alleen het gevoel alsof mijn ogen in een korset zitten, ze staan erg strak en het is pijnlijk.’ ‘Ik geef je wel een paracetamol.’ Mijn kamergenoten moeten lachen. ‘Zo ben je er weer?’ ‘Hoezo?’ ‘Nou, je bent lekker bezig geweest gisteravond en vannacht!’Ik weet van niks, ik kan me niks herinneren. ‘Weet je dan ook niet meer dat je vrienden langs zijn geweest?’ ‘Nee.’ ‘Nou je voerde het hoogste woord. Ze hebben een cadeautje voor je meegebracht, het ligt in het bovenste laadje van je nachtkastje.’

Op de tast zoek ik naar de la. Er ligt een walkman in. Goh wat lief, ze hebben zelfs een bandje met m’n favoriete muziek voor me opgenomen. Terwijl ik lig te luisteren denk ik, goh wat raar ik kan me helemaal niet herinneren dat ze langs zijn geweest en wie het precies zijn geweest. En wat heb ik dan allemaal gedaan vannacht en vooral wat heb ik gezegd? Ik ben een beetje bang dat ik me misdragen heb of dingen heb gezegd die ik liever niet wil zeggen. Ik weet alleen dat ik naar de wc ben geweest. Voorzichtig informeer ik nog eens bij mijn buurman. ‘Ja, je was lekker druk vannacht.’ ‘En ik heb ook gewoon zitten praten?’ ‘Ja, je was niet stil te krijgen.’ Beschaamd kruip ik dieper weg onder het dunne ziekenhuislaken. Wat heb ik gedaan? Ik ben blij als mijn huisgenoot me de volgende dag komt halen en me naar huis begeleid. Hij wast mijn ogen uit, druppelt ze en legt een nieuw verband aan, zoals hem die ochtend is aangeleerd. Helaas is de operatie niet gelukt, dat wil zeggen dat mijn ogen niet rechtstaan en ik nog steeds een dubbelbeeld heb, ditmaal een nieuw beeld waar ik opnieuw aan moet wennen…

Anderhalf jaar later besluit ik tot een tweede operatie, maar nu bij een specialistisch ziekenhuis, het Ooglijdersgasthuis in Utrecht. Bij de anesthesist geef ik aan dat de vorige operatie een beetje vervelend was en dat ik pas laat tot besef kwam. Hij belooft er rekening mee te houden. Ik heb het slaapmiddel en de anesthesiemiddelen toegediend gekregen maar ben nog volledig bij bewustzijn. Ik maak zelfs mee dat ik uit mijn bed op de operatietafel in de OK ga liggen. Om mijn heen is iedereen druk bezig ik zie mijn oogarts en groet haar zelfs nog. Ik lig vastgegespt op de tafel en krijg het ineens Spaans benauwd. Als de dokter in mijn blikveld verschijnt vraag ik met een benepen stemmetje: ‘Het is toch wel de bedoeling dat de operatie onder volledig narcose gaat plaatsvinden?’‘Ja, meneer,’ zegt de arts geruststellend. ‘Dat is wel de bedoeling maar u weigert zich over te geven en ik denk dat we de dosis toch iets hoger moeten maken. Kunt u voor mij van tien naar nul tellen?’ ‘Tien, negen, acht… zeeeve….en,  z…’

In de uitslaapkamer kom ik langzaam weer bij en ik weet dat ik naar mijn kamer word gebracht. Ik maak alles bewust mee, ook mijn brakende buurman. Gelukkig kan ik door het verband niks zien, maar het geluid komt des te meer binnen. Het lukt me om zelf niet mee te gaan kotsen. De volgende ochtend komt de oogarts langs. Ze vertelt dat het een gecompliceerde operatie was omdat er veel littekenweefsel van de vorige operatie was waardoor de precies berekende nieuwe aanhechtpunten moeilijk te realiseren waren. ‘We hopen maar het beste!’ Ik realiseer me dat ik de vorige keer bij de slagerij van Kampen ben geweest en hoop er inderdaad maar het beste van. Tevergeefs, de oogstand is iets gecorrigeerd maar ik kan nog steeds niemand met beide ogen tegelijk aankijken en zie nog steeds dubbel. Ik baal er enorm van!!

Pas jaren later als ik in Hilversum werk doe ik een derde poging in het AZU, want het hindert me wel. Aan het dubbelbeeld wen je en ik knijp altijd m’n rechteroog dicht om de afstand goed in te kunnen schatten wat niet wil zeggen dat ik niet naast het glas wijn in schenk of tegen de verkeerde deurpost aan loop. Maar het meest zit me de reactie van mensen dwars, als ze plotseling omhoogkijken besef ik oh ze denken dat ik daar iets zie, maar dat is gewoon een van mijn luie ogen. ‘Met welk oog kijk je me aan?’ is vaak de vraag. ‘Degene die je recht probeert aan te kijken, die ander ziet je ook wel maar onder een andere hoek.’ Ik heb een breed blikveld, dat dan weer wel.

Ook de derde operatie heeft niet het gewenste resultaat. Ik maak inmiddels samen met professor Bob Smalhout het programma ‘Medische Missers’ en ben me nu bewust wat er allemaal mis kan gaan in de operatiekamer. De professor heeft me gerustgesteld, mijn oogarts is de beste op haar vakgebied. En met zijn typerende humor heeft hij me ook geleerd dat het heel precies komt hoe de hand waarin de naald van de anesthesie zit op het steunbalkje ligt. Als de elleboog niet vrij ligt kan de operatie wel geslaagd zijn maar heeft de patiënt voor zijn leven een verlamde hand. Dus ik let erg goed op hoe ik op de tafel kom te liggen. De operatietechnieken zijn verbeterd en ik mag zelfs aan het einde van de dag alweer naar huis. Natuurlijk nog met de twee verbanden op de ogen, maar mijn ouders zijn naar Hilversum gekomen en ze verzorgen me goed. Helaas ook deze operatie heeft niet het gewenste resultaat. Als ik me erg concentreer kan ik even met twee ogen één beeld krijgen, maar dat kost erg veel moeite. Van een volgende operatie zie ik af. Ik leer hiermee te leven, want de oogarts geeft aan dat er weinig ruimte meer is en als er te veel oogspier wordt verwijderd zou ik blijvend tegen mijn neus aan moeten kijken. Dan heb ik liever dit brede blikveld.