Blog

Stoppen met roken

Doe je deze maand ook mee met STOPtober? Een half miljoen mensen doen een poging om te stoppen met roken. Zelf ben ik vrij laat met deze slechte gewoonte begonnen. Pas in mijn studententijd leerde ik een shagje te draaien en te consumeren. Ik en m’n blauwe pakje Drum waren daarna onafscheidelijk. Als kleine jongen vond ik roken fascinerend. Bij ons thuis werd er niet gerookt, behalve op verjaardagen of als er anderszins visite langskwam. Dan pakte mijn moeder een zwarte koker uit de mooie kast waar in het midden de dikke sigaren zaten en in de buitenrand de Caballero’s zonder filter. Sigaretten waren toen zoals het koekje bij de thee. Artsen stimuleerden het zelfs als middel tegen stress.

Op een middag denk ik dat het tijd is om stiekem mijn eerste sigaret te roken. Uit de koker neem ik een paar sigaretten mee en een doosje lucifers. Ik verstop me tussen de bessenstruiken en probeer een Caballero aan de praat te krijgen. Luid kuchen krijg ik de eerste rook binnen. Het smaakt nergens naar en het tabaksgruis gaat tussen mijn tanden zitten, of erger in mijn keel. Toch geef ik me niet gewonnen en rook ik straf door. Echt een succes vind ik het niet! Zeker niet als mijn moeder me voor het eten vraagt of ik misschien bij de sigaretten heb gezeten? ‘Nee, helemaal niet,’ antwoord ik beschaamd, me ondertussen afvragend hoe die moeder van mij dat nu weer haarscherp in de gaten heeft. Heeft ze de rook tussen de bosjes omhoog zien kringgelen? Ik heb er helemaal geen idee van dat ik vreselijk uit mijn mond stink en dat de rooklucht nog in mijn kleding zit. Ik baal, ze heeft ook altijd alles door, en ik biecht dan maar eerlijk op dat ik inderdaad een sigaret heb gerookt. Ze is er niet blij mee en verbiedt me nog eens aan de koker te komen.

Ver van mijn moeder vandaan probeer ik in mijn studententijd de schade in te halen. Als ik daarna werk vind in de televisiebranche besef ik dat het niet gebruikelijk is om shag te roken en ga ik over op de Marlboro’s. Het aantal sigaretten stijgt en op een gegeven ogenblik paf ik drie pakjes per dag. ‘Niet over mijn longen hoor,’ zeg ik er altijd vlug bij, maar ik betwijfel of dat werkelijk zo is. Het is meer een gewoonte geworden dan dat het nu echt lekker is. Ja, die eerste sigaret bij de koffie in de ochtend en die ene na een heerlijke warme maaltijd, maar de rest is handenvulling en gewenning.

Zo merk ik dat ik tijdens een voormontage voor een tv-item gewend ben om bij het maken van een beslissing er maar weer eentje op te steken. Totdat mijn hand naar de asbak gaat en ik zie dat er nog een halfopgerookte Marlboro ligt te dampen, terwijl ik de enige in het montagehok ben. Als twee uur later iemand komt kijken hoe het met de montage vordert, kun je met een mes het opgetrokken rookgordijn aan stukken snijden. Dagenlang blijft het hok vergiftigd met die rooklucht, daar helpt geen wc-verfrisser tegen!

Een bevriende cameraman gaat een weddenschap met me aan: als ik een halfjaar niet rook krijg ik van hem honderd gulden. De cameraman denkt kat in het bakkie dat gaat hem nooit lukken, die kan nog geen dag zonder. Hij pakt me het pakje sigaretten af en vraagt zich verwonderd af wanneer ik hem die dag zal smeken om een sigaret. Ik houd mijn kop stijf en rook niet meer… Na een half jaar is de honderd gulden voor mij. Ik vind het niet fair om meteen weer te gaan roken en hou het nog een half jaartje vol, totdat de stress zo hoog is dat ik een trekkie biets van een vriend en de volgende week weer een pakje sigaretten haal bij de snackbar.

Uiteindelijk stop ik nog twee keer, cool turkey, nu zonder weddenschap, omdat ik het zelf wil en af en toe een raar gevoel op de borst heb – met een geschiedenis van hartfalen in de familie niet echt een goed plan om straf door te blijven roken. De tweede keer houd ik het langer dan een jaar vol, maar ook dan ga ik in een zwaktemoment toch weer voor de bijl. Het is tenslotte een verslaving. Gelukkig lukt het een aantal jaren later echt om er van af te blijven. Inmiddels ben ik na elke stoppoging wel steeds vijf kilo aangekomen, dus dat is een extra motivatie om er nu echt mee te kappen, ik wil niet nog verder dichtgroeien.

Het is soms moeilijk, in het begin – zo’n tien jaar terug – ben ik in staat om iemand die een pakje sigaretten bij mij thuis heeft laten liggen op te bellen om het alsnog op te komen halen, want ik sta niet voor mezelf in. Immers niemand anders thuis, niemand die dat eentje sigaretje merkt (zelfs mijn moeder niet). Als ze het niet komen halen, maak ik het nat en gooi het in een prullenbak buiten, omdat ik anders weet dat er misschien midden in de nacht een moment van zwakte komt en dat ik er toch stiekem eentje opsteek.

Nu kan ik ze rustig zien liggen en kom ik gelukkig niet meer in de verleiding er eentje te willen paffen.

De geest van moeders

Met dierendag voor de deur is het verhaal over dikke Tinus een bijzondere. In Kampen woon ik een jaar lang als onderhuurder in een huis met een tuin. Het is een erg gezellig huis en dat is ook de mening van de katten uit de buurt. Er zijn twee zwarte kittens die het leuk vinden om bij ons binnen te wippen. Zo het jonge katten betaamt springen ze speels door de woonkamer, van de bank op de tafel, via de kast op de schommelstoel. Mijn zorgzame huisgenoot geeft ze melk en koopt kattenvoer en zo is het een dolle beestenboel bij ons thuis. Maar als je echt wilt studeren en je moet je concentreren is dit kattenvertier soms erg storend. Als voor de zoveelste keer een bloempot uit de vensterbank valt, is het mooi geweest en je zet in volle overtuiging twee zwarte exemplaren buiten in de tuin en sluit de deur af. Na een kwartier klinkt een zielig miauwtje in de kamer. Rara hoe kan het? – toch staat er weer een zwart mormel binnen om aandacht te vragen. Bij een nadere analyse blijkt dat je tweemaal dezelfde zwarte poes buiten de deur hebt gezet. Dit exemplaar heeft zich slim in de boekenkast verstopt. Middels haar uitgekiende aanpak heeft ze een streepje voor en mag ze binnenblijven. Later krijgt zij daarom de bijnaam ‘Slimmie’ en is ze jarenlang mijn trouwe metgezel. Maar er is ook nog een dikke rode buurtkater, die via de tuin naar ons toekomt en zich rustig op de bank in het zonnetje nestelt en zich verder de gehele dag niet met zijn jongere soortgenoten bemoeit. Omdat de rode kater geen overlast bezorgt mag hij bij het uitzetbeleid lekker binnen blijven liggen.

’s Avonds vinden we het moeilijk om hem naar buiten te gooien, dus blijft hij overnachten. Maar ’s ochtends om vijf uur begint de kater klaaglijk te miauwen en voor de achterdeur heen en weer te lopen. Hij maakt zoveel lawaai dat je wel uit je bed moet kruipen om te zien wat er aan de hand is. Waarom wil die rooie kat op dit onchristelijke tijdstip naar buiten? Het is een merkwaardige situatie; je kan er echt de klok op gelijk zetten, elke ochtend is het raak. Als je dan uiteindelijk de deur opent, holt de kater voor zover zijn vadsige lijf het toelaat door de heg naar de achterburen. Om vervolgens later die ochtend weer terug te keren om op zijn vertrouwde stekkie op de bank plaats te nemen.

Op een dag staat er een kleine gezette vrouw voor de deur met een behoorlijke bontkraag. Ze stelt zich voor als onze achterbuurvrouw. ‘Ik zie dat jullie Tinus in huis nemen en verzorgen, daar ben ik heel blij mee dat jullie dat voor hem doen, want die kater is voor mij persoonlijk erg belangrijk. Ik woon namelijk hierachter samen met mijn twee ongetrouwde broers. Zij zijn hondenliefhebbers en hebben het niet zo op katten. Maar… en u zult het misschien niet willen geloven, de geest van onze overleden moeder huist in Tinus sinds hij in haar leunstoel heeft geslapen. Ik kan het niet verdragen dat Tinus, oftewel moeder buiten rond zou moeten zwerven.’ Mijn huisgenoot en ik kijken elkaar aan en proberen ons gezicht in de plooi te houden. ‘We vinden het geen probleem dat Tinus hier woont. Er is echter een minpuntje iedere ochtend wil hij om vijf uur naar buiten.’ ‘O, dat kan kloppen. U moet weten ik sta altijd vroeg op en omdat mijn broers het niet mogen weten, geef ik Tinus iedere ochtend een biefstuk bij de achterdeur.’ We kijken elkaar nogmaals aan. ‘Ah, dat verklaart alles.’ ‘Ik ben erg blij dat Tinus hier een goed huis heeft gevonden en ik wil jullie graag geld geven om eten voor hem te kopen voor de rest van de dag.’

Mijn huisgenoot reageert kordaat. ‘Dat is goed, maar is het een idee dat u dan ook de biefstuk hier naartoe brengt zodat we het vlees zelf aan Tinus kunnen geven en we ‘s morgens lekker door kunnen slapen?’ De buurvrouw stemt in met het idee. ‘Dan breng ik één keer in de week de biefstukjes voor Tinus en als ik jullie dan nog vijftig gulden geef voor de verdere onkosten, is dat goed?’ Wij knikken instemmend. Zo wordt Tinus onze goudmijn want de biefstuk ziet er zo goed uit dat het malse vlees in onze eigen pan verdwijnt als aanvulling op het studentenmaal. Tinus en de beide andere buurtkatten eten vorstelijk van het geldpotje van de achterbuurvrouw. Na een jaar moeten we het huis verlaten. Met de achterbuurvrouw en de nieuwe bewoners treffen we een regeling dat Tinus met de biefstukdeal in het huis mag blijven. Slimmie neem ik mee naar mijn nieuwe flat en we maken samen nog menige verhuizing mee. Dagelijks een biefstukje is er echter niet meer bij!

Werkweek in Oost-Duitsland

Zoals bij veel middelbare scholen is er in 5 VWO een werkweek. De Christelijke Scholengemeenschap Assen biedt een vrij unieke studiereis aan. Om de twee jaar wordt er een trip naar de DDR georganiseerd. We verplaatsen ons met drie personenbusjes om minder op te vallen. Door de jaren heen hebben de leraren contact opgebouwd met lokale gezinnen die een dag lang fungeren als gastgezin voor de jonge westerlingen. Officieel logeren we op een vakantiepark in de buurt van Erfurt.

Op zondag is de geplande ontmoeting. Midden op de markt staan we in twee groepen tegenover elkaar opgesteld. Het is een soort rare koemarkt. De jongeren uit de DDR kiezen een jongen of meisje uit die met hen mee gaat naar huis. Zo wordt ik die zondag aan Ute Vollrath gekoppeld. Ik leer haar vader en moeder, broers en zusje kennen en zij laat me Kölleda, het dorp waar ze woont zien. Het is mijn eerste kennismaking met het leven achter het IJzeren Gordijn. Ze zijn uiterst gastvrijheid. Tijdens de maaltijd vertelt de vader dat hij al jarenlang spaart om over een tijdje eventueel een eigen tweetakt Trabant te kunnen kopen. Het bezoek aan de familie maakt indruk. Later in de week komen de Oostblokjongeren een avondje buurten in ons vakantiepark en is er een kampvuur met disco. Muziek van Michael Jackson die ze officieel niet mogen luisteren.

Ook gaan we naar Weimar, de stad van Goethe en Schiller. Weimar is prachtig, lieflijk met veel historische gebouwen. Een paradijsje van cultuur, architectuur en muziek. Maar eind jaren zeventig ligt er ook een grauwe DDR-waas over de stad. Op tien kilometer afstand ligt het voormalig concentratiekamp Buchenwald, in een bosrijke omgeving op de Essenberg. We bezoeken het kamp en de steengroeve waar de gevangenen te werk werden gesteld. Over de door de gevangenen zelf aangelegde weg, de zogenaamde ‘Bloedstraat’, komen we bij het kamp aan. We passeren de poort met het bekende opschrift ‘Jedem das Seine’, ieder het zijne, of losser vertaald ‘ieder krijgt wat hij verdient’. Het bezorgt je kippenvel. Op het terrein zijn alleen de contouren van de barakken over. Het oog wordt getrokken naar de strafpaal. Waar de gevangenen aan de polsen werden opgehangen, achter de rug vastgebonden. En de enorme kar met rotsen en ijzeren wielen die rondgezeuld moest worden. Ook als straf. In de zijgebouwen bevinden zich de strafgevangenis en de dienstvertrekken van de SS-leiding. Twee van de tweeëntwintig wachttorens zijn bewaard gebleven. We lopen naar de enorme appelplaats, waar iedere ochtend en avond de gevangenen werden geteld, waar straffen werden uitgedeeld en executies plaatsvonden. Het crematorium met de ovens is geen prettig gezicht, zeker niet als je erbij nadenkt welke gruwelen zich hier hebben voltrokken. Er is een expositie waarin de geschiedenis van en de terreur in het kamp wordt getoond met afschuwelijke foto’s van opgestapelde lijken, films en voorwerpen, waarbij de schermerlampen die in de kantoren van de SS stonden de meeste afschuw inboezemen. Iemand uit de groep vraagt of ik weet waarvan ze zijn gemaakt? Dat blijkt mensenhuid te zijn. Bij nog een keer kijken zie ik dat de versiering een menselijke tatoeage is. Ziek, misselijk, een ware nachtmerrie – er tuimelt van alles door mijn hoofd, je wilt er geen voorstelling van maken. Ik heb behoefte aan frisse lucht.

Het is een bezoek om diep stil van te worden. Of eigenlijk wil je schreeuwen: ‘Hoe is dit mogelijk? Wie verzint zoiets?’ Het heeft een diepe indruk op me heeft gemaakt. Van Buchenwald kom je tot het bot verkild terug. Omdat de schoolleiders weten dat het bezoek diepe sporen zal nalaten, hebben ze in de namiddag een bezoek aan een komedie bedacht, zodat de zinnen verzet kunnen worden. Maar je lacht toch een beetje als een boer met kiespijn na die verschrikking eerder die dag.

Ik heb nog jaren een levendige correspondentie met Ute gevoerd. En ik realiseer me nu dat ik haar daarmee in een lastig parket heb gebracht. Volgens mij is het haar uitdrukkelijke wens geweest om contact te onderhouden. Ik weet zeker dat onze brieven door de censuur gingen en open werden gemaakt. Misschien heeft ze wel een loopbaan gemist door haar briefwisselingen met die jongen uit het westen. Wie weet…

Total loss

‘Is dat onze auto?’Uiterst verbouwereerd kijk ik mijn huisgenoot aan. Voor de deur staat een gifgroen monster. ‘Dat meen je niet. Ik dacht dat we dit weekend samen langs een aantal garages zouden gaan.’ Ik deel een huis samen met een goede vriend. Het lijkt ons praktisch om samen een tweedehandsauto te kopen. Ik werk als vrijwilliger bij een lokale omroep en daarvoor is eigen vervoer wel handig en hij heeft veel basketbalwedstrijden buiten Kampen. Het is midden in de zomer en ik logeer doordeweeks bij mijn ouders omdat ik een vakantiebaantje heb op de afdeling rijbewijzen en paspoorten van het provinciehuis in Assen.

Als ik op vrijdagavond in Kampen thuiskom staat er een Opel Kadett Irmscher voor de deur, gespoten in het groen van de oude PTT-telefooncellen. Ik vraag me af wie er op visite is. Mijn huisgenoot vraagt spontaan of ik de verrassing heb gezien? Hij drukt me de autosleutels in de hand en we maken meteen een proefritje. Ik moet er wel aan wennen. Het is een soort gepimpte sportauto en eigenlijk wil je in zo’n pooierbak niet gezien worden. Hij heeft hem voor een schappelijk prijsje bij een bevriende garagehouder op de kop weten te tikken. Ik merk meteen dat de auto moeilijk start. ‘Ja, dat heeft ie erbij gezegd, de startmotor is niet helemaal jofel.’

Nou, dat hebben we geweten! Als ik met het groene monster naar Dronten ga om opnames te maken, verrekt het ding vaak te starten. Er zijn allerlei methodes om de auto aan de praat te krijgen. Met een hamer op de startmotor slaan, maar de meest effectieve manier is om de Opel aan te duwen als je met meerdere mensen bent. Dus na de opnames – we zijn met z’n drieën – zit ik achter het stuur, de andere twee moeten duwen en als de motor aanslaat rij ik een rondje om eerst de ene passagier op te pikken die via de voorstoel op de achterbank klimt. De auto moet langzaam blijven doorrijden want zodra je stilstaat slaat hij af. Vervolgens moet je nog een derde keer langsrijden om de laatste passagier op te pikken. Het zorgt voor veel hilariteit, maar het is vooral erg irritant.

Na een aantal maanden besluiten we de spaarcentjes bij elkaar te leggen en te investeren in een nieuwe startmotor. De garagehouder behandelt ons uiterst vriendelijk en hij haalt een startmotor van de sloop. Bij het eerste sleutelcontact loopt de Opel als een zonnetje. Wij zijn in onze nopjes en besluiten bij de bakker een taart te kopen voor de goede service. Nadat we hem hebben afgeleverd en de man een prettig weekend hebben gewenst, rijden we terug naar huis. Mijn huisgenoot zit opgelaten achter het stuur. We spreken over de goede deal, dit hadden we eigenlijk meteen moeten doen, dat had ons een hoop ellende bespaard. Het is druk in Zwolle en ik denk dat hij wel doorheeft dat het stoplicht op groen is gesprongen maar dat de auto’s voor ons erg langzaam optrekken. ‘Pas o…!’ sterft op mijn lippen. Het is te laat, met volle vaart rijden we op de voorligger. Rook uit de motorkap. De impact is enorm. We komen gelukkig met de schrik vrij, maar onze auto is total loss. De sleepdienst wil hem meteen naar de sloop brengen.

Nu hadden we de afspraak gemaakt dat degene die achter het stuur zit verantwoordelijk is voor de eventuele schade. Mijn huisgenoot baalt enorm, rijdt de auto net lekker en nu dit… Hij besluit dat de Opel gerepareerd moet worden en weer zal rijden. Het kost hem drie keer de oorspronkelijke aanschafprijs. Veertien dagen later staat de gifkikker weer voor de deur, maar of de duvel ermee speelt opnieuw kampt de auto met startproblemen. Als ik alleen naar Amsterdam ga moet ik de Kadett noodgedwongen parkeren op een brug op de gracht om hem bij vertrek een duwtje naar beneden te kunnen geven, in de hoop dat hij in één keer zal starten anders moet ik om duwkracht bedelen.

Een vriend van ons moet catechisatie geven in Raalte en hij vraagt of hij de komende weken elke dinsdagavond de auto mag lenen. Dat is prima en we stellen dezelfde voorwaarde: zelf betalen bij schade. Het is in het staartje van de winter en op een dinsdagavond is het onverwacht glad. De leerling predikant komt met de Opel Kadett Irmscher in de sloot terecht en de auto wordt door de hulpdiensten opnieuw total loss verklaard. Ook nu is de halsstarrige reactie dat de groene pechvogel opnieuw zal worden opgekalefaterd. Weer een duur grapje! Na deze reparatie vertoont de auto nog steeds allerlei kuren. Als de huisgenoot na de zomer naar het buitenland gaat voor zijn studie biedt hij mij het groene monster aan. Ik bedank voor de eer. Ik kan die auto niet meer zien. Voor een habbekrats verkopen we hem aan een Turkse man die hem gelukkig wel meteen kan starten…

Vuelta in Assen

Voor de eerste keer start de Vuelta, de wielerronde van Spanje, in Nederland. En dan nog wel in de achtertuin van mijn ouders, op het Asser TT-Circuit. Als je de wielrenners volgt en ze komen zo dichtbij dan moet je daar natuurlijk bij aanwezig zijn. Als vipgasten van de Rabobank ga ik samen met mijn zus en zwager naar het evenement. De stad is al een aantal dagen in Spaanse sferen. Gisteravond heeft Ilse DeLange op de kop van de Vaart een schitterend concert gegeven. Lekker op de fiets ernaartoe, en ervaren hoe een provinciestad uit haar dak kan gaan.

We zijn absoluut niet de enige bezoekers die komen kijken naar de proloog, een individuele tijdrit van bijna 5 kilometer over het bochtige racecircuit. We gaan vroeg weg want we houden rekening met files op de toegangswegen en het vinden van een parkeerplek. Het loopt allemaal vlotjes, want Assen is dankzij de TT, waar jaarlijks 70.000 mensen op afkomen, goed voorbereid op zo’n massa-evenement. De auto parkeren we in een weiland vlak achter het circuit en daarna betreden we het walhalla. Als vips hebben we toegang tot het middenterrein waar de bussen van de diverse wielerploegen staan. Renners lopen en fietsen daar in het wild rond. Sommige wielrenners zijn al met hun voorbereiding begonnen, zoals het warmfietsen op de rollerbaan. Anderen delen driftig handtekeningen uit. Nog nooit zijn Tom Boonen, Andy Schleck, de flamboyante Ivan Basso of de te kloppen man in deze ronde, Alejandro Valverde, zo tastbaar geweest.

In het begin van de middag prikt de zon nog door de wolken maar men verwacht tijdens de proloog een fikse bui. Typisch Nederlands weer dus. Uit voorzorg hebben de sponsoren veelvuldig regencapes uitgedeeld. Daarnaast word je bedolven onder promotiemateriaal zoals pennen, folders, blocnotes, petjes, flesjes water en opblaasbare rode applausstaven met Vuelta 2009 erop.

Als de eerste rijder start om 15.30 uur begint het te regenen en wordt het tijd om de gekregen bescherming tevoorschijn te halen, al zitten we op de viptribune onder de nieuwe overkapping toch nog wel een beetje droog. De regen heeft invloed op de wedstrijd. Het parcours is te glad om een goede tijd neer te kunnen zetten, of je moet het risico van een uitglijer durven nemen. De diverse ploegleiders hebben het slechte weer voorzien en laten de topfavorieten laat in de middag starten als het hopelijk weer droog is. Wanneer een van de renners letterlijk van het startblok glijdt, wordt er uit de catacomben een groen tapijt geregeld dat moet voorkomen dat er meteen bij de start ongelukken gebeuren. Een staaltje Drentse slimheid.

De sfeer is ondanks de stromende regen fantastisch. Iedere keer als er een Nederlander start en voor de tribune langsrijdt, klinkt er een orkaan van geluid. De renners moet dat wel een adrenalinekick geven. Ik krijg er in ieder geval kippenvel van. Jongens als Johnny Hoogerland, Tom Leezer, Michael Bogert, Robert Gesink en Lars Boom rijden door een haag van oorverdovende decibellen. We klappen onze handen rood en gillen onze kelen schor. Nog nooit heb ik zo’n golvende muur van geluid meegemaakt. Echt overweldigend. Een belevenis. Het publiek is helemaal niet partijdig in haar aanmoedigingen of zo hoor, iedereen krijgt applaus maar de Nederlanders toch net een beetje meer. Ook laat men duidelijk blijken wie minder populair is. Dopingzondaar Alexander Vinokourov wordt na zijn schorsing met boegeroep onthaald.

Uiteindelijk is het een nipte strijd tussen Tyler Farrar, Tom Boonen en Fabian Cancellara, die net negen tellen sneller is en daarmee de eerste gouden trui aan mag trekken. Hij krijgt een minutenlange ovatie van het uitzinnige publiek. Cancellara laat het zich allemaal aanleunen, hij heeft zijn doel bereikt, niemand is vandaag sneller. De sympathieke Zwitser rondt het circuit in 5 minuten en 20 seconden. Jens Mourik van de Vacansoleilploeg is de snelste Nederlander en wordt vierde. Het is een magnifiek feest waar ruim 40.000 mensen van hebben genoten. De eerste keer dat de Spaanse wielerronde buiten de grenzen van het Iberisch schiereiland start is een groot succes. Het sluit prima aan bij het verlangen van Drenthe om zich als een sportieve provincie op de kaart te zetten, een plek waar je prima kunt fietsen.

Het is een onbezorgd familieweekend. Een maand later zal het leven van mijn ouders echter in een rollercoaster veranderen…

Tienertoer

Op mijn zestiende mag ik met een nichtje op tienertoer. Of eigenlijk is het omgekeerd, zij mag van haar vader, mijn lievelingsoom, op tienertoer als ik mee ga. Het is een groot avontuur. We beginnen op maandagochtend vroeg vanaf het treinstation in Assen. We gaan richting Friesland om met de boot van Stavoren de oversteek naar Hoorn te maken. Het weer zit niet mee, het regent pijpenstelen, maar het heeft geen invloed op ons humeur. We genieten volop en kweken extra zeebenen op de woeste golven van het IJsselmeer. ’s Avonds komen we op Texel bij ons eerste logeeradres, een traditionele jeugdherberg. We hebben niet in de gaten dat je eigenlijk lid moet zijn van de jeugdherbergcentrale om er te kunnen overnachten. Foutje in de voorbereiding maar gelukkig mogen we blijven slapen, maar moeten we wel meedraaien in het corveerooster, zodat we ’s avonds nog garnalen zitten te pellen.

De volgende ochtend zoals wel vaker op een eiland, klaart het weer op en gaat er zowaar een flauw zonnetje schijnen. Het hoofddoel vandaag is Amsterdam, de grote stad waar we altijd een beetje bang voor zijn gemaakt. Ze noemen het niet voor niks Sodom en Gomorra. Alhoewel dat maakt het juist woest aantrekkelijk. We voelen ons super als we de rondvaartboot nemen en alle dingen doen die je doet als je voor het eerst in de hoofdstad bent.

Onze volgende overnachting is bij een oom en tante in Leiden. Op woensdag is het echt prima weer voor een bezoekje aan het strand van Scheveningen. Letterlijk een dagje pierewaaien. Het is mijn eerste kennismaking met zee en strand. De aanrollende golven, het vergezicht over eeuwig donkergrijs is indrukwekkend. Aan de horizon doemt soms een kustvaarder op. Zeemeeuwen krijsen. Mensen liggen te zonnebaden en kinderen graven kuilen. Het vakantiegevoel slaat om als we de trein terug willen nemen naar Leiden. Waar is mijn tienertoerkaart? Voelen in alle zakken, alle tassen maar nergens een kaart te vinden. Hoe nu verder? We zijn eigenlijk nog maar net onderweg. Een nieuwe deelkaart is de enige oplossing. Daarvoor moet je een pasfoto hebben. De vriendelijke mevrouw aan de balie zegt dat er op het station Hollands Spoor wel een mogelijkheid is om er eentje te maken en ze wijst naar een blauw hokje met een grijs gordijn. Gelukkig is de kaart het enige onderdeel dat mist, dus een paar guldens voor het apparaat is er nog wel. Ik neem plaats op het krukje. Eigenlijk gun ik mezelf geen tijd om precies de gebruiksaanwijzing te lezen. De guldens verdwijnen in de gleuf, het duurt en duurt voordat er iets gebeurt. Net op het moment dat ik verbaasd om me heen kijk wordt het hokje felverlicht. Ik schrik… als een konijn dat gevangen zit in de schijnwerper van een autolamp. Mijn nichtje kijkt door het gordijn, ik wil wat zeggen. Flats weer een flits… foto twee prachtig van de zijkant. En voordat ik het echt in de gaten heb… flats nog een keer. Keurig Jan, je onderkin is goed in beeld. In totaal is er in de paniek niet één van de vier foto’s goed gelukt, laat staan identiek. Verbazing en schrik zijn echter feilloos vastgelegd. Gelukkig doet de mevrouw aan de balie niet moeilijk, ze selecteert de meest bruikbare foto voor het nieuwe vervoersbewijs, voorziet het van een stempel en overhandigt me het glimmende document. We kunnen weer verder…

Natuurlijk niks vertellen aan het thuisfront. Alles gaat goed, er is niks aan de hand. Alleen er is een eerlijke vinder die het vakantieplezier van een reislustige tiener niet wil bederven, dus de verloren tienertoerkaart is per post eerder thuis dan zijn voormalige bezitter. Oeps…

We reizen via Zeeland door naar het zuiden van het land. Het weer betrekt als we aankomen in Valkenburg. De reisafstand is zo groot dat we ternauwernood een overnachtingsplek vinden. We hebben ons voorgenomen dat we alle vervoersmiddelen willen uittesten: bus, boot, tram, metro, etc. We nemen een kabelbaan naar boven. Prachtig uitzicht over het Limburgse heuvelland, maar we hebben geen rekening gehouden met de terugweg. We moeten door de blubber afdalen en houden ons aan de struiken vast om niet op de poeperd naar beneden te glijden. Leuk, maar dat nooit weer.

Tegen het weekend komen we aan in de Achterhoek en logeren bij mijn zus. Onze laatste dag sluiten we waardig af. Het vliegtuig hebben we nog niet gehad. Een rondvlucht vanaf vliegveld Teuge lijkt ons wel wat. Het ligt op de route dus wat let ons. Het is een klein veldje en de vliegende voorwerpen lijken net iets groter dan de zweefvliegtuigen die ik ken van de vliegclub in Witten die je elke zondag ziet zweven boven de Drentse hei.

We nemen plaats achter de piloot, gorden ons vast en daar gaan we. Het vliegtuigje maakt vaart over het hobbelige weiland, een verharde start- of landingsbaan is er niet. We gaan steeds sneller, het vliegtuig schudt en trilt, maar echt los komen we niet. De sloot die het einde van het weiland markeert komt verdacht dichtbij. We kijken elkaar eens aan, was dit wel een goed idee? Och… gelukkig, we scheren over de sloot en vliegen. Een reuze belevenis! We voelen ons zo vrij als een vogel. Het uitzicht over de Veluwe is prachtig en de sensatie te vliegen magnifiek. Geen van beide hebben we tot opluchting van de piloot de neiging de lunch te droppen in de speciale zakjes die hij ons heeft getoond voor het geval dat.

Het zijn acht fantastische, avontuurlijke dagen. Goed dat ouders niet altijd weten wat hun kinderen op vakantie doen.

Op kamers

Achttien jaar en op kamers. Eindelijk!! Mijn moeder vindt het allemaal maar niks. ‘Je bent nog veel te jong, daar kan niet veel goeds uitkomen.’ Maar ik zie er smachtend naar uit. Op de Dr. Damstraat in Kampen huur ik de kleine kinderkamer van een vierkamerflat. Zo werkt het in de studentenwereld, je groeit vanzelf door naar een grotere ruimte en als je het goed met elkaar kunt vinden, annexeer je vrij snel de grote woonkamer om daar samen te eten, tv te kijken of een spelletje te spelen. We zijn echt Barricadekoningen en houden Blup, de goudvis van de oudste student in de flat, de hele avond gezelschap.

In het weekend voordat de introductieweek begint verhuis ik naar Kampen. Mijn zus en aanstaande zwager helpen mee. De Ford Fiesta wordt volgeladen. Bed, bureau en stellingkast zijn eerder in de Hanzestad aan de IJssel gekocht en zullen vandaag bezorgd worden en door mijn zwager vakkundig in elkaar gezet. Het studentenleven kan beginnen.

Een van mijn huisgenoten is tevens een jaargenoot, ondanks dat hij al een jaar in de flat woont. Hij heeft namelijk het voorbereidende jaar gevolgd, dat ik ook gedeeltelijk moet doen. Ik heb op het vwo wel examen Latijn gedaan, maar nog nooit een letter Grieks gelezen, dus daar moet ik voor worden bijgeschoold. Om studenten te lokken naar de theologiestudie is er een speciaal cursusjaar waarin studenten die geen klassieke talen hebben gedaan alsnog hun gebrek kunnen bijspijkeren. Ik ben een apart geval. Om nu een jaar lang alleen maar een paar uurtjes Grieks te doen per week daar word je alleen maar lui van, je begint maar gewoon aan je propedeuse en die Griekse lessen doe je er maar bij. Dus ik moet wel meteen aan de bak. Tot groot vermaak van classicus Schelhaas volg ik bij hem zowel klassiek Grieks als het koine Grieks waarin het Nieuwe Testament is geschreven. Ik krijg altijd honend de beurt met de opmerking: ‘Meneer Meints mag het proberen maar is zover nog niet.’ Toch heb ik mijn tentamen Nieuwtestamentisch Grieks eerder gehaald dan de bijscholingscursus.

In de Dr. Damstraat woon ik samen met twee andere theologen en een jongen die door omstandigheden uit huis is geplaatst en onderdak moest hebben. We hebben het prima naar onze zin. In het trappenhuis wonen enkele oudere gezinnen die geen kinderen meer thuis hebben en wij worden beschouwd als hun nieuwe kroost. Iedere week moet het trappenhuis schoon worden gemaakt en wij rouleren mee in het rooster. We bedenken zelfs een schoonmaaklied in het Kampers: ‘Wie moaken trapphueze skone, ja, ja, ja. Met vrau Kist, vrau Bast en vrau Christoffelsen. Ja, wie moake trapphueze skone, ja, ja, ja.’ Zo gooien we de emmers sop van driehoog naar beneden en zwabberen er al zingend achteraan. Het is de beste manier om de namen van je voormalige buren te onthouden. Ik zal ze niet gauw vergeten.

De huisgenoot, die ook jaargenoot is, kan niet koken dat wil zeggen, hij gaat ieder weekend naar huis waar zijn moeder hem dan een recept aanleert dat hij op maandagavond voor ons kan bereiden. Het is wel grappig te merken dat het zo werkt. Maar als hij op een maandag een verrukkelijke macaronimaaltijd maakt, geven we hem het advies om dit maar elke week klaar te maken, want het is wonderwel de lekkerste macaroni die ik ooit geproefd heb. Wij kijken er zelfs met z’n allen naar uit als we weer voor de macaroni kunnen aanschuiven.

Het is ook de eerste keer dat ik te diep in het glaasje kijk. Er is een dispuutsavond op mijn piepkleine kamertje. Ja, je staat er versteld van hoeveel mensen in een ruimte van 2,5 bij 4,5 meter gaan. De berenburg met jus smaakt prima, en de dispuutsgenoten hebben op een gegeven moment door dat ik niet helemaal normaal meer reageer. De sessie wordt afgebroken en ik word met een emmer naast mijn bed onder de lakens gestopt. Voor het geval dat! De volgende ochtend word ik met een barstende koppijn wakker, ik kan me nauwelijks nog herinneren wat er de avond daarvoor allemaal gebeurd is. Vaag staat me bij dat het erg gezellig was. In mijn kamertje zwerven nog de stille getuigen. Plichtsgetrouwd als ik ben, sta ik op, want ik heb immers college. Op de fiets merk ik dat de alcohol nog door mijn bloed giert maar de frisse buitenlucht werkt ontnuchterend.

Op college wordt me gevraagd hoe ik me voel. Prima, niks aan de hand. Toch blijk ik erg grauw te zien. Ik neem plaats achter in de collegezaal om me achter mijn medestudenten te kunnen verschuilen, voor het geval ik mijn ogen niet open kan houden. We hebben kerkgeschiedenis van professor Jelsma. Met zijn enorm grote gestalte en zwierende grote handen ondersteunt hij zijn betoog. Ik voel me toch een partij beroerd en heb het idee dat ik van mijn stokje ga. Ik heb het warm en moet kotsen, maar hoe en waar? Ik moet naar buiten, de deur is echter naast de professor, onopvallend naar buiten sluipen is onmogelijk. Als ik nu opsta kan ik niet in een rechte lijn naar de deur afdalen, laat staan de boel binnen houden. Rustig blijven, Jan. Het is zo pauze dan kun je weg, maar het college over de diverse kerkscheuringen lijkt wel eeuwig te duren. Als Jelsma voorstelt om even te pauzeren ben ik opgelucht. Ik probeer tussen de schuifelende studenten zo snel mogelijk het toilet te bereiken. Als dat ternauwernood lukt, spuug ik alle berenburg met de geconsumeerde hapjes in de pot. Bij het doortrekken denk ik: hè hè, dat lucht op. Ik spoel mijn mond een aantal maal, een boterzure smaak blijft mijn pupillen teisteren.

Het lijkt me geen goed idee weer terug te gaan. Ik laat mijn spullen in de collegezaal. Ik wil zo snel mogelijk naar buiten en naar huis om mijn roes uit te slapen. Ik vertrouw erop dat mijn huis- en klasgenoot mijn spullen wel meeneemt als hij merkt dat ik niet meer op het college verschijn. Hoe heb ik zo dom kunnen zijn om überhaupt naar college te willen…? Nooit meer neem ik me voor. Krijgt mijn moeder toch nog gelijk.

 

De onthullende strijkplank

Mijn ouders hebben de boerderij verkocht en zijn aan de rand van het dorp gaan wonen, zoals mijn vader het uitdrukt. Voor hen beiden begint een ander leven. Ze hoeven niet meer vroeg op om de koeien te melken of andere zwaar lichamelijke arbeid te verrichten. Bij het nieuwe huis moet natuurlijk wel een moestuin komen, want het telen van eigen groenten zijn ze zo gewend, en het geeft ze iets om handen. Toegegeven de groenten uit eigen tuin smaken toch veel lekkerder. Het liefst zou mijn vader nog wat kleinvee houden, maar daarvoor kan hij gelukkig zijn kennis delen met, en zijn hart ophalen bij een hobbyboer in de buurt.

Maar ze hebben nu ook tijd om eropuit te trekken. Dagelijks maken ze een behoorlijke fietstocht met z’n tweetjes als het weer het toelaat. Of ze gaan met de trein om de vrije reisdag van hun 65+-pas te gelde te maken. Zo komen ze ook weleens een dagje naar Hilversum. Mijn moeder kan slecht stilzitten en ze vraagt of ze nog iets kan doen, stofzuigen of een ander huishoudelijk klusje? Laat ik nu een bloedhekel hebben aan strijken. Ik weet dat het een noodzakelijk kwaad is, want de vouwen moeten toch uit een overhemd, dat staat een stuk verzorgder, maar ik heb er een broertje dood aan. Dus het aanbod van mijn moeder grijp ik met beide handen aan. Ik zeg dat er nog een strijk op me ligt te wachten. Ik geef eerlijk toe, als ik weet dat ze komt verzamel ik met alle liefde een grote berg strijkwerk die zij dan al keuvelend weg kan werken.

Nu heb ik op mijn verjaardag van vrienden een speciaal via internet bestelde strijkhoes cadeau gekregen. Op de hoes staat een bevallige jongeman, als je begint te strijken ‘smelten’ langzaam de spaarzame kledingstukken totdat hij uiteindelijk in Adamskostuum ligt te prijken. Wanneer ze spontaan de plank uit de gangkast pakt, schiet me te binnen dat ik iets vergeten ben. Maar het is te laat… Ze kijkt even naar de nieuwe hoes. ‘Wat was er mis met die ouwe met de bloemetjes?’

Ik verzin dat ik de bout op de plank heb laten staan toen de telefoon ging en dat ik er zo een gat in heb gebrand. Met een verhoogde hartslag breng ik haar de wasmand. Als de bout op temperatuur is, begint ze vol enthousiasme aan de klus. Het eerste overhemd verdwijnt over de man, die al klaarligt om opgewarmd te worden. Zal ik even boodschappen gaan doen? Even weg hier want dit wordt natuurlijk een dingetje. Maar ja weglopen helpt niet, ze zal er zeker later een opmerking over maken. Er valt gewoon niet aan te ontkomen. Ik moet de gifbeker leegdrinken, had ik maar beter moeten opletten! De enige truc is om haar af te leiden en dus aan de praat te houden. Nou is dat bij mijn moeder niet zo’n probleem. De linker voorkant is klaar, ze gooit de mouw over de plank en schuift de achterzijde van het shirt op het werkveld. Ik kijk angstig naar de plank. De seconden lijken voor mij uren… Nu is de achterkant glad, het moment om het overhemd op te pakken en om te keren. Gelukkig, de man op de strijkhoes heeft zich nog niet geheel ontkleed.

Mijn moeder strijkt vrolijk verder. Ik kan er eigenlijk niet langer bij blijven stilstaan en zet thee voor straks. Met een hoogrode kleur kom ik terug in de kamer. Mijn moeder is nog steeds druk bezig. Ze moet inmiddels wel iets gemerkt en gezien hebben. Tot mijn stomme verbazing geeft ze geen kick. Ze strijkt onbewogen de berg was weg en hangt tenslotte de overhemden op een stokje in de kast. Vlug klap ik de strijkplank in en verstop hem in de gangkast.

We drinken thee met z’n drieën. Wanneer zal ze beginnen? Wonderwel maakt ze er geen woord aan vuil. Doet ze het om de sfeer niet te verpesten of heeft ze het echt niet gezien, of beter heeft ze het niet willen zien? Ook bij het afscheid, later die dag als ik ze naar het treinstation breng, rept ze met geen woord over het strijkincident, wat ze normaliter wel zou doen als haar iets dwars zit. Ik kom er met een kloppend hart vanaf, maar zorg er in het vervolg wel voor dat het oude bloemetjesmotief om de strijkplank zit als mijn moeder op visite komt.

Boekenpicker

De studie theologie schiet niet zo erg op, omdat ik mijn studie afwissel met het werken als regisseur/programmamaker bij de lokale omroep in de polder (VLOD). Een programma maken, een tentamen doen is het ritme, maar vaak is het meer programmamaken en dan toch maar uiteindelijk dat tentamen dogmatiek dat ik nog moet inhalen. In de zomer is er tijd voor een vakantiebaantje om het gat in het budget enigszins aan te vullen. Ik besluit het dit jaar dicht bij huis te zoeken en heb een brief gestuurd naar Van Dijks Boekhuis in Kampen. Zeven weken mag ik komen werken als ‘boekenpicker’. Nou dat heb ik geweten, ik ben de ongedwongen sfeer op het provinciehuis in Assen gewend bij de afdeling rijbewijzen en paspoorten, dit is nog erger dan het meest ouderwetse schoolsysteem. Het ontbreekt er nog net aan dat je met een rietje over je vingers wordt getikt. Maar wat verwacht je ook van de grootste leverancier van schoolboeken. In de zomer is het daar natuurlijk spitsuur, alle middelbare scholen en leerlingen moeten op tijd hun boeken krijgen. Er werken honderden vakantiekrachten.

Als ik me op de eerste maandagochtend meld krijg ik meteen een goed inkijkje in de werkmethode. Van nature houd ik er niet van om ergens te laat te komen, dus ik ben ruimschoots voor achten bij de grote bedrijfshal. Om vijf voor acht klinkt er een luide schoolbel (hoe toepasselijk). Iedereen heeft vijf minuten tijd om naar zijn of haar werkplek te lopen. Om stipt acht uur klinkt de tweede bel als je dan niet op je plek bent word je gekort op je salaris, dat je elke vrijdagmiddag om zes uur krijgt uitgereikt in een oldschool bruin loonzakje. In mijn geval moet ik de pas er goed inzetten, want het is een enorm complex. Daar word je opgewacht door de chef van dienst, je krijgt je persoonlijke nummer waaraan alle orders die je afhandelt gekoppeld zijn. Bij klachten achteraf weten ze bij wie ze verhaal kunnen halen. Hoe dat in zijn werk gaat merk ik meteen die eerste ochtend. Als je nummer wordt afgeroepen moet je blijven staan en dan word je even flink de oren gewassen, welke fouten je hebt gemaakt. Of een boek van de lijst ontbreekt, of het is niet de juiste druk, of er is een boek te veel gepakt.

Op mijn eerste dag wordt aan mij als ‘rookie’ uitgelegd hoe ik te werk moet gaan. Ik krijg een winkelwagentje en een lijst met bestellingen. Je moet een bepaalde route lopen door de hal en dan kom je vanzelf bij het schap met daarop het boek dat op je lijst staat. Daarbij is het zaak dat je het juiste deel pakt en naargelang op het papier staat een hergebruikt of nieuw exemplaar. Zo loop je vele meters door de hal totdat de bestelling compleet is. Die lever je af bij een collega die controleert of de verzameling compleet is. Dit doet diegene door het aantal boeken te tellen. Inmiddels ben jij aan de nieuwe order begonnen. Want je moet natuurlijk wel produceren. Ik heb in die vakantieperiode heel veel kilometers gemaakt in die enorme boekenhal. Omdat er dus geen fouten mogen worden gemaakt is het ten strenge verboden om met elkaar te praten tijdens het ‘winkelen’. Dat levert komische situaties op, want iets wat niet mag is natuurlijk erg spannend, en ja het is een groot gebouw met veel rijen boekenkasten en niet overal een bewaker. Er is altijd wel ergens een schap of een rij waar je met je collega-slaaf even ervaringen kunt uitwisselen. Je wordt ook heel erg bedreven in non-verbale communicatie. Vaak heb ik associaties met werken in een communistisch systeem.

Op mijn tweede maandagochtend wordt ook mijn nummer afgeroepen en mag ik niet aan het werk beginnen. Ik krijg een flinke uitbrander omdat een bezorgde bestelling niet in orde was. Je moet weten dat het soms enorme lijsten zijn en er wordt van je verwacht dat je er flink de pas in zet om alles te verzamelen. Logisch dat je soms een boek over het hoofd ziet. Maar de les die ze je leren -verbaal en in je portemonnee- zorgt er wel voor dat je nog alerter bent tijdens je rondgang. Op een gegeven moment mag ik ‘s middags de schappen aanvullen. Of dat een promotie of degradatie is, wie zal het zeggen? Het scheelt in ieder geval een hoop loopwerk. Als je er een potje van maakt word je verantwoordelijk voor de inpak van de boeken aan de lopende band. Dan is duidelijk dat je volgend jaar niet meer wordt uitgenodigd voor deze job. Wat ik na deze zomer wel zeker weet: dit is één keer en nooit weer bij Van Dijks Boekhuis.

Eigen schilderbedrijf

De portable Philipsradio van mijn ouders, een van de eerste in z’n soort, is mijn vaste maatje. Radio Veronica of Hilversum 3 schalt over het erf. Het is hoogzomer. Theo Koomen verzorgt af en toe een opgewonden Tourflits uit Frankrijk. Op de boerderij is altijd veel schilderwerk, grote schuur- en koestaldeuren die van een nieuwe verflaag voorzien moeten worden. Daarom heb ik als tiener het verfvak snel onder de knie en ik heb er ook lol in. Eerst het te verven oppervlak schoonmaken, schuren en eventuele ongerechtigheden plamuren, opschuren en al of niet na een grondlaag opnieuw groenverven. Menige vakantie wordt ermee gevuld.

Soms is ook het woonhuis toe aan een nieuw verflaagje en dat vergt kunst en vliegwerk. Lange ladders zijn nodig. Met een dakladder in de goot – speciaal voor dit doel door mijn vader gemaakt – kan ik de windveren verven. Niks is te gek, soms denk ik weleens, het is best wel hoog als ik boven op het dak vrij zicht heb over de landerijen.

Jaren later kan ik in Kampen een benedenwoning huren als ik beloof het huis te schilderen. Het is een prima deal; ik vind dat geen straf. En van het een komt het ander. De vader van mijn huisgenoot komt op een middag langs en ziet me aan het werk. Voor de grap zegt hij: ‘Als je hier klaar bent mag je bij mij thuis verder gaan, want dat moet ook nodig gebeuren.’ Ik zeg dat ik dat best wel wil doen, en we spreken een uurloon af. Ik ken het huis in Zwolle, ik ben er vaak geweest. Zo ga ik aan het begin van de zomer in ’88 vol enthousiasme aan de slag het herenhuis te schuren, gronden en af te lakken. Ik pak het professioneel aan, koop diverse verfspullen en huur een schuurmachine en een stelling om de hoge voor- en achterkant te kunnen bereiken. M’n werkzaamheden trekken veel bekijks en menigeen zegt dat het mooi wordt. De zoon van de buurman van even verderop maakt nieuwsgierig een praatje en vraagt tenslotte wat het kost om me in te huren, want zijn vader zoekt ook een klusjesman om hun huis te schilderen. Hij woont in het hoekhuis en heeft een grote houten serre, dus extra veel schilderwerk. Ik heb er wel oren naar, en we spreken een prijs af en ik zal als ik hier klaar ben met zijn huis verder gaan. Het is een mooie zomer en zo verdien ik een aardig zakcentje.

’s Avonds in de trein naar Kampen denk ik, maar gaat me dat allemaal wel lukken? Het is wel veel werk. In de kroeg overleg ik met een goede vriendin die zegt me wel te willen helpen, maar haar tijd is beperkt. Over twee weken gaat ze op vakantie. Samen brainstormen we wie we nog meer kunnen vragen. Een gezamenlijk vriend schuift aan en heeft er wel oren naar om te helpen. Zo heb ik ineens een schilderbedrijf met twee werknemers in dienst. De volgende dag vertrekken we met z’n gedrieën naar Zwolle. Al snel kom ik erachter dat de vriend goed zijn best doet maar niet echt veel ervaring heeft en ook niet pietje precies is in zijn werkzaamheden. Tot mijn verdriet zie ik grote verfklodders op het trottoir, glaswerk of op de stenen muur belanden. Ik durf er eerst niets van te zeggen en loop om de zoveel tijd met een lap de ergste klodders te verwijderen. Maar ik voel me ook verantwoordelijk, dus ik spreek hem erop aan. Hij is er niet blij mee, maar zegt dat hij voortaan op zal letten.

Op een gegeven moment zijn we met de zijkant van het tweede huis bezig. We hebben een hoge stelling opgebouwd om goed bij de nok te kunnen komen. Als we een stuk gedaan hebben moet de steiger worden verplaatst. Het kost veel tijd op hem af te breken en op te bouwen en we besluiten dat we de stelling met z’n drieën wel een stukje kunnen verschuiven. We halen de wielen van de rem en schuiven de stellage voorzichtig naar rechts. Zij is echter te zwaar en door de ongelijke ondergrond begint de stelling gevaarlijk te schommelen en raakt zo uit balans dat het vierverdiepingen hoge bouwwerk niet meer te houden is. Met veel kabaal kiepert het ding om. Nu loopt evenwijdig aan het huis een doodlopend straatje waar mensen hun auto parkeren om het nabijgelegen park in te gaan. In  mijn ooghoek zie ik drie auto’s staan. De steiger is zo hoog dat hij een of meerdere auto’s zal raken. Hoe het gebeurt weet ik niet, maar hij valt rakelings tussen twee auto’s op de straatstenen te pletter. Het frame is verbogen en niet meer te herstellen. Maar op de auto’s zit geen schrammetje. Echt geluk bij een ongeluk. De schade wordt gemeld bij het verhuurbedrijf en de kosten van de borg verdienen we wel weer terug met het schilderwerk. De rest van de dagen dat we met de steiger werken, hebben we hem steeds keurig gedemonteerd voordat we hem verplaatsen. De klus is naar aller tevredenheid geklaard, en samen met de vriendin is bij de laatste woning ook nog het binnenwerk van de serre gedaan. De colleges zijn inmiddels allang en breed begonnen. De bewoners van het tussengelegen huis moeten noodgedwongen een zomer wachten.