In de negentiger jaren ben ik betrokken bij het KRO-programma ‘Ambulance’. Het is een serie over mensen die bij een ongeluk betrokken zijn geweest. Het is een van de eerste reality-programma’s op de Nederlandse televisie. Ambulance geeft mensen die een ongeluk of ernstige ziekte hebben gehad de mogelijkheid om te vertellen hoe hun leven is veranderd en hoe ze daar zelf mee omgaan. Het is de bedoeling om een positieve insteek te brengen. Standaard vragen we een collega als hij of zij van een voorgesprek of opnamedag terugkomt: is het boek of boom? Want als je vraagt aan de hoofdpersonen naar de kentering in hun leven dan komen er twee gevleugelde antwoorden: ze hebben of een nieuw boek opengeslagen of ze lopen nu door een bos en zien, horen of ruiken daar dingen die ze daarvoor nog nooit ontdekt hadden tijdens een wandeling. Ze zijn nu vaak tevreden met kleine dingen. Als ik daarover nadenk dan realiseer ik me dat het toch niet zo moet zijn dat je eerst tegen een boom moet rijden om het leven te kunnen waarderen. We hanteren een vaste opzet. Je begint het verhaal met een reconstructie van het ongeval en spoort daarvoor de betrokken hulpverleners op, dus politie, brandweer en ambulancepersoneel en eventueel de behandelend arts. Ze vertellen tijdens de reconstructie wat ze aantroffen en wat ze gedaan hebben. Soms wil het echte slachtoffers bij deze opname aanwezig zijn, maar dat raden we af, want we zijn zo’n dag erg druk bezig en voor hen is het vaak confronterend om te zien wat er werkelijk gebeurt is en je hebt op dat moment geen tijd voor nazorg. Om het allemaal zo realistisch mogelijk te laten verlopen, maken we gebruik van de mensen van de stichting Lotus (Landelijke Organisatie Tot Uitbeelding Slachtoffers). Dat zijn vrijwilligers die zich er op toeleggen om een slachtoffer compleet met de daarbij horende verwondingen zo goed mogelijk uit te beelden, zodat hulpverleners kunnen trainen en oefenen. Ze worden tijdens de opleiding en bij het oefenen van grote rampenscenario’s ingezet. Als iemand met een been onder de bus is gekomen, gaan ze naar de slager om een goede open wond te kunnen maken. Ik moet zeggen Lotusvrijwilligers zijn erg bedreven in het grimeren van hun wonden en ze doen er alles aan om het zo echt mogelijk te laten lijken. Dat kost tijd en je moet ze ook altijd van tevoren goed vertellen wat de verwondingen zijn. Ze zitten vaak zo in hun rol dat ze na de opnamen even tijd nodig hebben om weer tot zichzelf te komen. En ze willen ook zoveel mogelijk op de echte figuur lijken qua leeftijd, haarkleur en lichaamslengte. We hebben door de jaren heen een heel netwerk opgezet waar we uit kunnen putten. In de Lotuskring Friesland is een erg enthousiaste mevrouw die ons vaak uit de brand helpt voor ongevallen in het noorden. Op een gegeven moment zoek ik iemand die een mevrouw met hartklachten kan spelen in Bergum. De Lotusdame biedt aan om zelf de rol te vervullen omdat het slachtoffer van haar eigen leeftijd is en ze als coördinatrice nu eindelijk wel eens zelf op de televisie wil. Nu hebben we ook al vaker met de mensen van de ambulancedienst gewerkt waar deze casus zich afspeelt en zij vragen of we in zijn voor een geintje. Om de hartpatiënt ter plekke te stabiliseren moet een infuus worden ingebracht. Als dat gebeurt dan is er met de cameraman een afspraak dat de naald op de huid blijft steken en niet echt wordt geprikt. Door een beweging naar het gezicht van de broeder of het slachtoffer te maken ben je weg bij de actie en kun je even stoppen om het infuus vakkundig vast te maken zonder dat ie echt in de ader zit. Maar vandaag willen de jongens hun Lotusvakgenote werkelijk in haar arm prikken. We beginnen de opnames in een geleende huiskamer met de Lotusdame die een hartaanval simuleert en wachten op de ambulance die eerste hulp komt verlenen na door de huisarts gealarmeerd te zijn. Het gaat voorspoedig en we kijken uit naar het aanbrengen van het infuus. Iedereen blijft in zijn rol, de naald gaat er flink in, maar de dame geeft geen kick. Ze is immers niet aanspreekbaar. We hebben de hele scene gefilmd tot het verlaten van het huis. Als ik uiteindelijk cut of een variant daarvan roep doet het Lotusslachtoffer haar ogen wijd open en kijkt om zich heen. ‘Jullie rotzakken, hij zit er echt in, dat doen jullie anders nooit.’ ‘Nee,’ zeggen de broeders lachend, ‘maar we wilden je een keertje verrassen. Vind je het geen goede bak?’ De dame is sprakeloos. ‘Kun je hem er nu meteen uit halen?’ ‘Nee, hij moet blijven zitten, want we moeten nog met je naar het ziekenhuis in Leeuwarden rijden. Jullie hebben natuurlijk nog een paar lange rijshots door het Friese platteland nodig?’ vraagt de broeder met een vette knipoog aan mij. ‘Jazeker, dat moet inderdaad nog gebeuren.’ De Lotusdame heeft nog twee uur met het ingebrachte infuus in de ambulance gelegen. Ja, je moet er wat voor over hebben als je op de televisie wilt.
Blog
Mijn eerste preek
Voor mijn theologiestudie moet ik ook een kerkelijke stage lopen. Omdat ik zeker weet dat ik het vak van predikant niet ga uitoefenen vraag ik of ik stage mag lopen bij een omroep (bijvoorbeeld IKON). Maar daar wordt erg moeilijk over gedaan, dat past niet binnen de opleiding tot predikant en daarmee val ik te veel buiten het studieprogramma. Ik sla in eerste instantie een jaartje over omdat een literatuurstudie die als alternatief wordt aangeboden ook alleen maar boeken over het predikantschap kent, terwijl ik het zinvoller zou vinden om de relatie kerk en massamedia te bestuderen. Wat te doen want ik wil wel mijn doctoraal halen? Via een vriendin die op de sociale academie zit krijg ik de tip om eens contact te leggen met de Pauluskerk in Rotterdam. Deze ‘alternatieve’ kerk van dominee Hans Visser kan misschien uitkomst bieden. Het gesprek verloopt aangenaam en ik mag in augustus met mijn stage beginnen. Een aantal dagen in de week ben ik in Rotterdam en leef tussen mensen die aan de rand van onze samenleving staan. Zwervers, drugsgebruikers, psychisch gestoorden en prostituees. De kerk heeft op de Middenweg een vredeswinkel (het is jaren ‘80 met de protesten tegen de kernwapens). Eigenlijk is het een plaats voor de minderbedeelden om op adem te komen. Een kopje koffie te drinken met veel suiker! Of simpelweg een douche te nemen. Iedereen is welkom en ik bied een luisterend oor. Als een verslaafde over de kerk begint dan ben ik bereid met hem of haar over het geloof te praten, maar het initiatief moet vanuit de ander komen. Ik ben geen actieve zendeling die mensen wil bekeren. Eerst bed, brood en bad en de rest komt eventueel later. Dat is het beleid. Het is een erg leerzaam jaar, als jongen van het platteland gaat er een totaal andere wereld voor me open. Vooral de nachtopvang in de kerk is erg intensief. Je hoopt dat de nacht met veel verschillende mensen in een kleine ruimte niet uit de klauwen gaat lopen. Bij mijn stage hoort ook dat ik verplicht moet preken en dus neem ik de zondagsdienst van Hans over. Zo ook op de eerste zondag in januari. Het is mijn eerste echte preek vanaf de preekstoel. Er is uiterst slecht weer voorspeld daarom vertrek ik met een aantal vrienden en studiegenoten vroeg vanuit Kampen. Het sneeuwt en het is glad maar gelukkig zijn we op tijd. Een kerkdienst in de Pauluskerk volgt dezelfde elementen als een reguliere dienst, maar er is een mogelijkheid tot interactie, kerkgangers mogen mijn preek onderbreken als ze vragen hebben. Dat baart me de meeste zorgen. De preek, gebeden en de liederen kan ik allemaal uitzoeken en voorbereiden, maar wat als iemand inbreekt tijdens mijn preek? Voorlopig gaat het goed. Ik worstel alleen met de Statenbijbel die open op de katheder ligt. De blaadjes met daarop de tekst van mijn preek blijven niet liggen. Ik moet ze met één hand een beetje tegenhouden. Dus elk blad dat ik gehad heb ben ik liever kwijt. In plaats van het onder mij te laten verdwijnen leg ik ze op het randje van de preekstoel. De mensen voorin zitten gespannen te wachten tot mijn papierwinkel naar beneden komt zeilen, maar dat gebeurt gelukkig niet. Dan staat er een man op, ik herken hem van de gespreksgroep en hij stelt de leerling predikant een vraag. Maar ik begrijp er helemaal niks van, het gaat niet over mijn preek en ik weet even niet wat ik de verwarde man moet antwoorden. Hans bemerkt mijn radeloosheid. Hij staat op en noemt de man bij zijn naam en zegt dat ik dinsdagmiddag op de gesprekgroep zijn vraag zal beantwoorden omdat het nu een beetje buiten de orde valt. Aan het einde van de dienst volgt de zegen maar omdat ik nog niet beëdigd ben mag ik niet het zegengebaar met mijn handen maken. Nu praat ik nogal met mijn handen dus ik ben bang dat ik ze toch iets te hoog houd. Ik probeer daarom mijn handen in het zakje van mijn nieuwe pak te doen. Tijdens het uitspreken van de zegen worstel ik met het colbertzakje dat dichtgenaaid blijkt te zitten (het is natuurlijk ook niet de bedoeling met je handen in je zakken te staan). Een aantal kerkgangers hebben de vraag gekregen of ze de dienst willen evalueren. Mijn studiegenoot leidt deze bijeenkomst, de jonge predikant mag daarbij niks zeggen want ik heb het laatste uur al genoeg gepraat. Twee Rotterdamse vrouwen op leeftijd die als vrijwilligers in de vredeswinkel werken zijn daarbij ook aanwezig. Er is een wat oudere man die mij ongezouten kritiek geeft -ik ben te vrijzinnig- de dames schuifelen onrustig op hun stoel en gaan in de verdediging, want o wee kom niet aan onze jonge stagiair! We doen meer dan drie uur over de terugweg naar Kampen. Er ligt een dik pak sneeuw op de snelweg en we komen maar stapvoets voorruit. Tevreden laat ik me terugrijden, mijn eerste preek is goed gegaan. Als ik dinsdagochtend de vredeswinkel binnenstap komen de twee lieve dames bezorgd op me af. Ze pakken me beiden beet. ‘Hoe gaat het jongen?’ ‘Heb je wel geslapen?’ Eerst begrijp ik hun zorgen niet, totdat ze me uitleggen dat ze die zondagmiddag helemaal van slag waren omdat ik in hun ogen onterecht kritiek had gekregen en me niet mocht verdedigen. Ze hebben er al twee nachten slecht van geslapen, want ik had toch zo mooi en goed gesproken. Ik geef ze beiden een kus. ‘Nee, ik heb nergens last van gehad, behalve die sneeuw dan!’
Schotse collie
Je zou denken op een boerderij hoort een hond. Maar bij ons zijn alleen veel katten. Als ik nog klein ben wil mijn zus voor haar verjaardag graag een hond. Toevallig is er een ouder boerenechtpaar dat een nieuw huis zoekt voor hun Schotse collie. De dag na haar verjaardag komt mijn zus op haar rode fietsje uit school. Voor het raam, op de divan van mijn oma staat een grote hond. Mijn zus in alle staten, haar wens is -hoewel een dag te laat- toch vervuld. Het is een mooie lieve hond met prachtige lange zwart-witte haren. Ik ben alleen als de dood voor dat beest. Het is een volwassen hond die het boerenleven gewend is en graag wil ravotten. Hij ziet mij als een speelmaatje. Maar voor een klein ventje kan zo’n grote hond best wel bedreigend zijn. Voor mij is het geen liefde op het eerste gezicht. Polly is nogal speels en houdt van rennen, maar als hij tegen me opspringt, steekt hij ver boven mijn rode krullen uit.
Ik herinner me dat ik buiten loop, het moet rond melkenstijd zijn geweest. Mijn moeder is bezig met de melkbussen, ik loop over het erf en plotseling komt Polly om de hoek rennen en springt vanachter op mijn rug waardoor ik pardoes op de grond val. Janken natuurlijk en mijn moeder maar onbedaarlijk lachen, daar heeft ze een handje van om als er iets gebeurt vreselijk in de lach te schieten en pas later tot -in dit geval- troostende actie over te gaan.
We wonen nog in de noodwoning achter de boerderij en ik vind het helemaal niet leuk dat de collie ’s avonds ook in de huiskamer voor de kolenkachel mag liggen. Het heeft lang geduurd voordat we vriendjes worden. Een buurmeisje heeft daar een rol in gespeeld. Zij komt vaak met Polly spelen en ik ben een beetje jaloers. Het is tenslotte de hond van mijn grote zus. Maar omdat die twee zo leuk kunnen spelen overwin ik mijn angst en sluit uiteindelijk vrede met de collie.
Polly is vrij snel triest aan zijn einde gekomen. Na een lange vorstperiode zet uiteindelijk de dooi in. En die dag komt de collie niet thuis. Iedereen in paniek want het is een trouw beest die wel van een eenzame zwerftocht houdt, maar altijd weer terugkomt. Overal zoeken en maar roepen, geen Polly. Mijn moeder gooit er nog een wijsheid tegenaan: ‘wat het huis verloren is, zoekt het vanzelf weer op’, maar na dagen is de hond nog steeds niet terug. We kunnen niet begrijpen waarom hij is weggelopen.
In het voorjaar is mijn vader op het land aan het werk en ziet opeens iets in de wijk drijven. Zwart met wit, zijn vermoeden wordt bevestigd als hij het uit het water vist. Het is onze Polly! Waarschijnlijk is de liefde, lust of zijn dierlijk instinct de hond fataal geworden. Hij is achter een kleinere loopse teef aangelopen en die is de bevroren wijk overgestoken. Maar Polly is te zwaar en door het ijs gezakt en heeft zichzelf niet kunnen redden. Achteraf maar goed dat wij als kinderen niet in de buurt waren, want misschien waren we in onze onwetendheid het broze ijs opgegaan om de hond te helpen, en dat had heel slecht af kunnen lopen!
Jaarwisseling in Dublin
Al enkele zomers ga ik op vakantie naar Ierland, het groene eiland. Eigenlijk ben ik wel nieuwsgierig hoe het er in de winter uitziet, daarom boek ik in de kerstvakantie een vlucht met Aer Lingus naar Dublin. Ik reis op tweede kerstdag en heb een bed geboekt in een hostel op Talbot Street waar ik in de zomer ook al eens gelogeerd heb. Ik overnacht in een dormitory met vijf andere gasten. Het regent en de stad oogt grauw en grijs. Maar de opgeruimde aard van de Ieren maakt veel goed en ik vermaak me prima. In een winkeltje zie ik een stoere collectie horloges van het merk Storm. Het zijn mooie design horloges. Het is liefde op het eerste gezicht met een stalen exemplaar. Het is een bijzonder horloge, maar niet echt praktisch. Via een klein rood driehoekje moet je schatten hoe laat het is. Op een middag kom ik uit de stad in mijn hostel. Ik wil even een powernapje doen. De deur van mijn kamer is geforceerd, alsof iemand met een koevoet tussen de deurpost heeft gezeten. De jongen van de receptie staat achter me. Ik schrik, dit lijkt op een inbraak. Op klaarlichte dag heeft iemand onze kamer uitgekozen om te kijken of er nog iets van zijn gading te vinden is. Al mijn spullen die keurig in mijn rugzak zaten, zijn allemaal verdwenen. De jongen vraagt me of ik aangifte wil doen bij de politie. Ze hebben al een sporenonderzoek op de kamer gedaan. Het moet haast een bende zijn geweest want je kan niet in je eentje met zes rugzakken ongezien het pand verlaten. Ik krijg het adres van het politiebureau en nadat ik een beetje van de schrik bekomen ben, zit er niks anders op dan me daar te melden. De Gardai tegenover me is uiterst vriendelijk en vraagt me exact te omschrijven wat ik mis. Ik kan echter door de emoties niet op de simpelste namen komen. Wat is een broek in het Engels? Zelfs de omschrijving jeans schiet me niet te binnen. Ik schaam me dat ik zo zit te stuntelen. De agent is uiterst begripvol en sommige kledingstukken maak ik met handen en voeten duidelijk. Gelukkig had ik paspoort en portemonnee op zak. Maar het Stormhorloge is natuurlijk wel verdwenen. Na de moeizame aangifte zet ik een handtekening onder het papier en besluit naar het centrum te gaan om enkele nieuwe spullen aan te schaffen: handdoek, toiletartikelen, T-shirt en ondergoed. Ik ben er de rest van de dag mee bezig en leer de etages van Marks & Spencer goed kennen. Ook schaf ik maar een rugzakje aan om de spullen in te doen, want ik ga ervan uit dat ik mijn oude vertrouwde groene rakker nooit meer terug zal zien. De jongen achter de receptie is de rest van mijn vakantie uiterst vriendelijk en hij vraagt steeds hoe het met me gaat. Ik ben door de inbraak even uit het veld geslagen maar denk tja, er zijn ergere zaken. Ik probeer zoveel mogelijk van Dublin te genieten. De dag voor de jaarwisseling ligt er een brief van de politie op mijn bed. Of ik me nogmaals wil melden. Ik frons mijn wenkbrauwen. Waarom? Wat is er aan de hand? Met tegenzin ga ik naar het politiebureau, want ik had andere plannen. Als ik me meld word ik door een agente naar een soort opslagplaats gebracht. De gestolen spullen zijn op een parkeerterrein teruggevonden en ik moet nu mij goederen identificeren. Er ligt een berg kleding en rugzakken. Ik herken mij zachtgroene travelar. De rest is eigenlijk wel gênant. De dieven hebben tussen de spullen naar waardevolle zaken gezocht en alles uit de tassen gegooid en zo ligt het hier nu ook. Aarzelend begin ik tussen de truien en broeken te graaien naar mijn spullen. De agente staat met de ondertekende lijst in haar handen en kijkt toe of ik de juiste spullen er tussenuit vis. Raar idee om je onderbroeken op deze manier te verzamelen. Maar eigenlijk ben ik heel benieuwd of mijn Stormhorloge de kraak heeft overleefd. Die heb ik namelijk in een binnenzakje van de rugzak gestopt. En gelukkig -Thank You Lord- het klokje zit er nog in. Heb ik even mazzel! Een halfuur later verlaat ik met een gevulde rugzak het bureau. Op nieuwjaarsmorgen heb ik een vroege vlucht naar Nederland geboekt. Ik wil de jaarwisseling goed gaan vieren met de Ieren en tot de vroege uurtjes doorgaan. Daarom heb ik voor die nacht geen bed besproken omdat ik vanuit de kroeg direct door wil reizen naar het vliegveld. Ik vraag aan de receptionist of ik mijn – inmiddels twee- rugzakken mag stallen in hun depot en spreek af dat ik die op nieuwjaarsdag heel vroeg kom halen. Dat is oké, ik heb immers nog wel een beetje service te goed. ’s Avonds ga ik naar de Temple Bar Area. Het blijkt een slechte planning. De kroegen zijn tot twaalf uur open en daarna zijn er alleen privéfeesten waarvoor je een kaartje moet hebben. Ik hoop dat ik toch nog ergens onderdak kan vinden in een disco of nachtclub. De jaarwisseling verloopt anders dan ik me heb voorgesteld. Je kent sowieso niemand, dus innig zoenen en omhelzen gaat er om klokslag 12 uur niet inzitten. Maar ach er is vuurwerk, dat verzet de zinnen. Nou, vergeet het maar. Een beetje siervuurwerk, maar geen miljoenenspektakel zoals wij jaarlijks rond de jaarwisseling de lucht in schieten. Het is erg rustig in Dublin. Om half een begin ik bij de bouncers te leuren, of ik nog een kaartje kan kopen. Bij veel gelegenheden vang ik bot. De moed zakt me in de schoenen, dat wordt overnachten in het busstation op een hard bankje. Maar gelukkig mag ik bij een discotheek naar binnen. Het is een merkwaardig begin van het nieuwe jaar. Om half vijf verlaat ik het feestgedruis en loop naar het hostel. De nachtportier doet open en ik neem de rugzakken uit de beveiligde kamer. Ik wens hem nog een goed jaar en kijk bij het busstation of ik een taxi kan scoren, want bussen rijden er nog niet. Geen enkele taxi te vinden. Toch is er op straat druk taxiverkeer. Alle kroegen lopen leeg en iedereen heeft een taxi nodig. Ik krijg de tip om naar de kruising van Parnell en Marlborough Street te lopen, daar is een grote taxistandplaats. Maar als ik daar kom ziet het zwart van de mensen. Dat duurt wel drie uur voordat ik aan de beurt ben. Wat nu? Om zeven uur gaat mijn vlucht. Het zweet breekt me uit, wat een klote vakantie, wie komt nu op het idee om op zo’n raar tijdstip terug te vliegen? Ik zwerf vol bepakt over straat en zoek een drukke weg op waar veel taxi’s voorbijkomen. De nood vergt andere methoden. Ik besluit bruusk op de weg te gaan staan om een taxi tot stoppen te dwingen. Ik heb van mijn notitieschrift een liftbordje gemaakt. ‘AIRPORT URGENT!’ staat erop. Het levert een claxonkanonnade op en veel chauffeurs die naar hun hoofd wijzen. Het werkt niet en is eigenlijk ook levensgevaarlijk. Net als ik de moed verlies komt er van de andere kant een taxi, hij seint met zijn lichten. Ik ren ernaar toe. ‘Airport toch?’ vraagt hij. ‘Jazeker, graag.’ ‘Ja, ik zag je zojuist als een mad man staan. Ik heb mijn passagiers weggebracht en dacht die is voor mij.’ ‘Nou, dank je wel. You’re my guardian angel.’ Hij zet me keurig voor de vertrekhal af en ik geef hem al mij Ierse ponden als fooi.
Witte kerst
Bij Kerstfeest hoort sneeuw, veel sneeuw. Dat is het idyllische plaatje. Toch zijn die sneeuwrijke dagen er niet zoveel geweest. Ik herinner me één witte Kerst uit mijn jeugd. We hebben een kerstboom in de mooie kamer, een unicum. Mijn moeder heeft het niet zo op die bomen. ‘Daar gaat het bij de Kerstboodschap niet om, het is een heidense, Germaanse invloed.’ Toch is het wel erg gezellig. Zo’n boom met echte kaarsjes en een emmer met water in de buurt. En het blijft ook een eenmalige gebeurtenis want tja… of de duvel ermee speelt, vat de boom op een gegeven moment vlam. Door het kordate optreden van mijn moeder wordt erger voorkomen. ‘Dat is dus één keer en nooit weer,’ zegt ze als het vuur geblust is. Geen kerstbomen meer dus, alleen nog wat hulsttakjes en veel later gekleurde elektrische lampjes die op een gordijnrail worden gespannen.
Op die ene witte Kerst jaren geleden gaan we met de fiets naar de Kerstviering in de kerk. Het is een samenwerking met de lagere school en er wordt een kerstspel door medeleerlingen opgevoerd. Maar we moeten er eerst nog maar zien te komen, want er ligt een dik pak sneeuw. En op die wijk waar wij wonen komt geen gemeentelijke dienst de weg vrij schuiven. Je mag hopen dat de melkwagen langs is geweest en dat die een spoor getrokken heeft. Die fiets hadden we beter thuis kunnen laten, we lopen meer, of beter we ploeteren door de rulle sneeuwlaag.
Wat de Kerstviering zo leuk en apart maakt is dat na de dienst van zang en spel alle kinderen een kerstcadeau krijgen. Een snoeppakket met een dikke oranje sinaasappel erin en een leesboek. Vooral op dat laatste zit ik me al dagen te verheugen. Het zijn de eerste boeken in mijn leven die ik krijg. En een bijzonder mooie bijkomstigheid, mijn moeder heeft tijdens de kerstdagen tijd om er uit voor te lezen. De boeken van K. Norel en W.G. van der Hulst, allemaal heel stichtelijk en heel spannend. Op schoot bij je moeder en zij leest voor. Ik herinner mij de oorlogsavonturen van een Nederlands jongentje in een Jappenkamp, de watersnoodramp en Max bij de kapper.
In de zomermaanden hoef ik maar naar het boekenplankje in mijn kamer te kijken waarop al die kerstcadeaus staan uitgestald, om een warm gevoel te krijgen.
Paardrijden
Wonen op een boerderij heeft veel voordelen. Je leeft in de pure natuur en hebt ruimte genoeg om te spelen. Je kan slootjespringen, kikkerdrilvangen en paardrijden. Het kan allemaal! Nu heeft mijn vader dikke Belgische trekpaarden, die hebben zo’n brede rug dat je daar als kleine jongen niet echt lekker op kunt paardrijden. De paarden dienen voor de kracht en worden voor de werkzaamheden op de boerderij ingezet. Mijn vader fokt met deze Belgen. Het is een groot genoegen als het paard drachtig is en er in het voorjaar een merrieveulen naast loopt in de wei.
Waarom hij dan op een najaarsdag met z’n jongere broer naar de paardenmarkt in Zuidlaren gaat en ze samen hun Belgen verkopen en met veel magerder Gelderse paarden terugkomen, is een volkomen raadsel? Er is geen logische verklaring voor. Mijn moeder schudt meewarig met haar hoofd als ze hun nieuwste aanwinst ziet. Meer een slank rijpaard dan pure trekkracht.
Ik zie het echter wel zitten om met dit paard te gaan rijden. Nu hebben we geen zadel, dus je zit met je bips op de rug van het dier en je hebt alleen een leidsel met bit, verder moet je je met je voeten vastklemmen om de schoften van het paard en haar manen gebruiken als houvast. Nu is het nieuwe paard te hoog om even met een elegante sprong op haar rug plaats te nemen, dus je zoekt een boerenkar, zet daar de Gelderlander naast en stapt zo over. Het paard laat het gewillig toe. En vort daar gaan we.
De boerderij is gelegen aan een doodlopende weg, als je naar ‘achtergaat’ zoals wij dat noemen, kom je na zo’n tweeënhalve kilometer in het Fochteloërveen terecht en kun je niet verder. Dat is een mooi ritje om te maken. Het Gelderse rijpaard blijkt een gebruiksaanwijzing te hebben: ze is bang voor andere weggebruikers, en ja daar kom je pas achter als je er bovenop zit.
Nu valt het verkeer op de doodlopende weg nog wel mee, maar je kan niet voorkomen dat iemand met een auto langs komt, of de buurman met de trekker. Dus wat gebeurt er, het rijpaard schrikt van het naderende onheil en schudt een paar keer heftig met haar hoofd. Ik geef een geruststellend klopje en spreek haar bemoedigend toe. ‘Niks aan de hand het is maar een trekker…’
Maar daar denkt ze toch anders over. Hoe dichter het voertuig nadert hoe onrustiger het beest wordt. Vlak voor het moment van de passage zakt ze als een kameel door haar voorpoten en vervolgens door de achterpoten en gaat in de berm liggen. Je bent gedwongen af te stappen en haar bij het bit te pakken. De buurman passeert met een grote glimlach. En daar sta je dan met je rijpaard. Ze is inmiddels weer opgestaan, maar ik sta er nog steeds naast. Hoe kom ik er weer bovenop? Geen verhoging in de buurt die ik kan gebruiken. Er valt niets anders te doen dan met het paard achter je aan naar huis te lopen. Nou zo’n ritje maak je een paar keer en dan is de lol er snel van af. Voor mij geen paardrijden meer op deze manier! Ook voor de trekkracht is de Gelderlander geen goede aanwinst. En nog voordat het jaar verstreken is, gaat mijn vader over tot de verkoop van dit zeldzame exemplaar om gewoon weer met Belgen verder te werken.
Schaatsen
Een goede vriend van mij is verbaasd als hij hoort dat ik niet blij ben als in de winter de plassen bevriezen en iedereen zijn vertier zoekt op het ijs.
‘Jij als oer-Hollander vertelt me nu dat je niet kunt schaatsen?!’
Het wil er bij hem niet in. En toch is het zo. Met puur Hollands heeft hij in de roos geschoten. Ik ben geboren in een waterrijke omgeving. Smilde is een oud veengebied in Noordwest-Drenthe, dat zich kenmerkt door akkerbouwbedrijven, weidse vergezichten en rechte sloten, wijken en kanalen. De kern van het gebied wordt gevormd door de Drentse Hoofdvaart tussen Meppel en Assen. Op die hoofdvaart staan haaks zijwijken op gelijke afstand van elkaar. Aan een van die zijwijken staat onze boerderij. Als kind is het dus belangrijk dat je om leert omgaan met water, in welke vorm dan ook.
Of dat gelukt is? Sorry, badmeesters maar ik heb nooit m’n zwemdiploma gehaald. Als kind ga ik schoorvoetend het water in en kruip min of meer met mijn handen over de bodem. Als het plotseling te diep wordt en ik geen grond meer voel, moet ik mezelf maar zien te redden. Spartelend kom ik voorruit. Zo heb ik leren zwemmen. Maar dat hebben jullie natuurlijk wel gezien aan die merkwaardige slag waarmee ik me dagelijks in het zwembad door het water ploeg.
Terug naar de ijstijd. Ik weet niet meer precies welke winter het is, maar het vriest dat het kraakt. Al wekenlang is de ‘wieke’ dichtgevroren. Ik loop krabbelend achter een oude stoel op het ijs. Mijn moeder vindt dat ik daar nu echt te oud voor ben en wil me leren schaatsen op van die Friese doorlopers. Een stukje hout met een scherp mes eronder dat je met veters onder je schoenen vastbindt. Ondanks het vele werk op de boerderij trekt ze er een middag voor uit. Vol enthousiasme doet ze mij de slagen voor. Maar het wil niet lukken, telkens val ik op het ijs. Ik krijg de slag niet te pakken. En ik ben een beetje een driftkikkertje. Als ik bij de zoveelste poging opnieuw een flinke smakkerd maak op het ijs, trap ik mijn moeder tegen haar benen met die scherpe ijzers. Alsof het haar schuld is dat het niet lukt! Ze vloekt binnensmonds.
‘Rotjong, ik laat me niet trappen, dan leer je het maar niet!’
Kwaad klimt ze de tegen de slootkant omhoog en loopt naar huis. Ik zoek met een pruillipje de oude stoel weer op.
En inderdaad schaatsen heb ik nooit geleerd. Zelfs niet toen jaren later de liefde mij opnieuw op noren het ijs op kreeg. Alleen heb ik ervaren dat trappen -tegen benen- niet de juiste methode is.
Sinterklaas bij de buren
SINTERKLAAS BIJ DE BUREN
Op een trouwerij begin december draagt een van de familieleden die een sketchje doet een volledig Sinterklaaspak. Mijn zus vraagt aan het einde van het feest of ze het pak voor haar school mag lenen en zo ligt de volledige sinterklaasuitrusting dat weekend bij ons thuis. Als het lieve avondje is gekomen krijgen we het idee om het pak aan te trekken en de jonge buurkinderen te verrassen met een bezoekje van de goedheiligman. Onderweg naar de eerste locatie oefen ik een zware sinterklaasstem om te voorkomen dat de kinderen me mogelijk zullen gaan herkennen als hun buurjongen. Voor de spiegel heb ik zorgvuldig mijn rode krullen onder pruik en mijter verborgen. Het waait dus met een hand hou ik het hoofddeksel beet, de baard waait in mijn gezicht en met mijn andere hand voorkom ik dat de rode jurk door de blubber sleept. Ik haal nog een keer diep adem en bel aan. De buurvrouw doet de voordeur open en kijkt verbaasd. Maar ze speelt het spel mee en roept haar dochter en zoontje. ‘O kom er eens kijken…’ Nadat de buurkinderen hun eerste verbazing en nog meer hun schroom hebben overwonnen krijg ik ze beiden zover dat ze een liedje voor me gaan zingen. Ik beloon ze met wat snoepgoed en pepernoten die ik van mijn moeder heb meegekregen. Het rumoer lokt ook de buurman naar de gang. Er verschijnt een glimlach op zijn gezicht. Hij is volgens mij de enige die mij meteen herkent. Dan komt het moment dat ik afscheid moet gaan nemen. Ik vraag of ze nog een liedje voor me willen zingen en stap al wuivend achteruit door de gang richting voordeur. Nu hebben de buren een ruime hal met in de hoek een enorme ficus. In mijn enthousiasme dreig ik al zwaaiend in de groene plant te verdwijnen. Ik hoor nog net de buurman zeggen ‘Pas op Jan’ om erger te voorkomen. Ik hoop dat zijn kinderen het in hun enthousiasme niet gehoord hebben. Buiten heb ik de smaak te pakken gekregen. Bij de volgende buren zijn de kinderen niet meer in de gelovige fase dus daar valt geen lol aan te beleven, maar even verderop zijn twee buurjongens die ik nog wel even wil bezoeken. Het zijn echte jongens met kwajongensstreken dus ik kan even een bepaalde dreiging van de goedheiligman laten uitgaan en zeggen dat ik ze mee zal nemen maar Spanje omdat ze ondeugend zijn geweest. Ik loop over het bruggetje naar de stacaravan waar ze wonen. Ook hier is mijn komst een totale surprise. Maar gezongen wordt er niet, en ik hoef ook geen vermaning uit te spreken, de jongens zijn beiden zo bang dat ze het op een onbedaarlijk huilen zetten en de jongste kruipt weg achter de broek van zijn moeder. Ik besef dat dit geen succes is. Vlug probeer ik de jongens nog te paaien met het overgebleven snoepgoed, maar dat stopt het janken niet. Ik geef met een knipoog de pepernoten aan de buurvrouw en zeg dat ik nog andere kindertjes moet bezoeken en verlaat recht vooruit lopend de caravan. Het is mooi geweest. Op het bruggetje hoor ik ze nog krijsen. Nu begrijp ik dat de goedheiligman niet overal met open armen wordt ontvangen.
De rode kater
Katten zijn er om muizen te vangen en om de overgebleven aardappelen op te eten, dat is de stelregel van mijn moeder. Ze horen niet in huis. Tot de achterdeur mogen ze komen en verder niet. Op onze boerderij zijn veel katten. Mijn vader vindt de vijf die er rondlopen genoeg, meer hoeven er niet bij te komen. Het zijn vooral poezen, dus ja… In de tijd dat er vanaf de hooizolder veel gepiep te horen is, komt mijn vader in actie. Hij probeert het zo onopvallend mogelijk te doen maar als kleine jongen en kattenvriend heb je al snel door wat er aan de hand is als je vader met een jutezak rondloopt. Ik probeer zoveel mogelijk nestjes jonge kittens te verstoppen, maar vaak vindt moeder kat dat geen goed idee en sleept met een jong poesje in haar bek haar jonge kroost terug naar het oorspronkelijke plekje in het hooi. Met fatale gevolgen. Zo blijft de kattenpopulatie op het juiste aantal. Nu is er een rode kater waar ik een speciale band mee heb. Het kan zijn omdat ik hem wel van een wisse dood heb weten te redden. Hij weet mijn schooltijden en komt me ophalen van school. Dat wil zeggen hij loopt vijfhonderd meter van huis vandaan en wacht op een steen tot ik langskom. En dan moet hij mee op de fiets. Hij kruipt op mijn nek en nestelt zich tussen mijn rode krullen. Zo hebben we samen een vast ritueel. Tot de rode kater op een dag concurrentie krijgt van Puckie, de jonge hond die ik voor mijn verjaardag heb gekregen. Ik probeer mijn aandacht tussen de beide viervoeters te verdelen, maar de rode kater is jaloers. En terecht, want Puckie krijgt als nieuweling veel meer aandacht. De kater neemt revanche. Hij wacht me niet meer op als ik uit school kom. Sterker nog hij neemt de benen en loopt naar de boerderij van mijn oom en laat zich daar vertroetelen. Daar word ik weer jaloers om, want het is mijn kat, dus ik stap op de fiets om hem te halen. Maar de rode kater is vastbesloten, even laat hij zich meevoeren, maar als hij door heeft dat we richting hond gaan neemt hij met een ferme haal van zijn scherpe nagels afscheid van me. Ik blijf volhouden en we herhalen dit spel een aantal malen. Maar de boodschap is duidelijk. Iedere keer kom ik gehavend uit de strijd en de rode kater loopt – na de aardappelen van mijn moeder te hebben opgevreten- terug naar mijn oom. Ik geef me gewonnen. De jaloerse rode kater is een enorme kattenkolonie in de schuur van mijn oom begonnen, want die hanteert niet zo’n strikt beleid als het om katten gaat. Ik geloof dat hij er op een gegeven moment wel meer dan vijftig in de schuur heeft zitten. Het is een gezellige kattenboel daar.
IDFA
Dit jaar is de 30ste editie van het Internationaal Documentaire Festival Amsterdam (IDFA), het grootste documentaire festival ter wereld. Ik ben een trouw bezoeker. Elk jaar duik ik helemaal onder in wereld van de documentaire films. Het is een ritueel. Begin november komt het volledige programma uit als bijlage in de Volkskrant. Ik pluis dan alle korte verhaaltjes over de ruim 300 documentaires na en beoordeel of ik die eventueel wil zien. Kruisje met rondje is zeer zeker zien, kruisje is zien, vraagteken misschien. Dan ga ik mijn voorkeuren overbrengen naar het blokkenschema, waarin staat welke films waar (theater en zaal) en hoe laat te zien zijn per dag. Dan heb ik allemaal gele blokjes en moet ik een logische planning gaan maken om in tien dagen zoveel mogelijk docs te kunnen zien. En tussendoor moet er ruimte zijn om te kunnen eten en het toilet te bezoeken. En een hap frisse lucht te halen. Dit jaar zijn er 30 voorkeuren. Dat betekent dat je zomaar een dag zit te puzzelen om een zo goed mogelijke planning te maken. Belemmerende factoren zijn dat je niet steeds de stad door wilt lopen van Eye in Amsterdam-Noord naar het Tuschinski theater in het centrum. In sommige zalen is de screening niet prettig. Zo is zaal drie in Tuschinski een ramp. Het is een pijpelaar, klein en smal en het is er altijd onrustig omdat mensen zichtbaar in en uit lopen. Dus als het even kan wil ik die zaal ontlopen. Daarentegen is zaal 11 in Pathé de Munt een weldaad omdat het zo’n immens scherm heeft. In weer een andere zaal zitten de stoelen ronduit rot. En je kweekt wat zitvlees tijdens zo’n festival, dus dan wil je wel comfortabel zitten. Gelukkig is Tuschinski bezig alle bioscoopstoelen te vervangen. Mensen fronsen hun wenkbrauwen als je zegt dat je de komende week dertig tot veertig documentaires gaat zien. Heb je dan niet vierkante ogen? Hoe kan je ze allemaal tot je nemen? Nou ik heb een schriftje bij me en kan in de pauze de in steekwoorden even kort beschrijven wat ik van de documentaire vind en wat het gevoelsmatig met me doet. Of het een tegenvaller is of juist een aanrader die iedereen eigenlijk moet zien. Door de jaren heen weet je als festivalganger wat je wel en wat je niet moet gaan zien. Zo is het een internationaal festival dus de voertaal is Engels, ook bij de ondertitels. Nu zijn er talen die te snel gaan voor Engelse ondertitels. Je leest iets minder snel omdat het voor jouw ook een vreemde taal is en Chinezen spreken blijkbaar snel dus dan komt het vaak voor dat je een stukje ondertiteling mist of dat je erg geconcentreerd op de titels let en het beeld een beetje langs je heen gaat. Eigenlijk is ook het Russisch niet te doen. Dus daar ga je op een gegeven moment op selecteren. Zo’n film moet je wel erg aanspreken wil hij de shortlist halen. Het festival is een soort vakantie voor mij, want in die twaalf dagen reis je letterlijk de hele wereld over en sta je met je neus boven op de gebeurtenissen. Conflicten komen voorbij, je bent in de frontlinie van strijdhaarden (Arische lente, Aleppo), reist met vluchtelingen mee, je staat vooraan bij een popconcert of ruikt de kleedkamer van die beroemde sporter, het duizelt je bij complottheorieën, moordzaken worden ontrafeld. Er wordt een pleidooi gehouden voor rechtvaardigheid in de rechtszaal. Vooral levensverhalen interesseren me: wat doen mensen met hun leven en wat doet het leven met mensen? Je krijgt inzicht in de menselijke psyché en vaak gaat het natuurlijk over de problemen rondom de liefde, of hoe mensen proberen hun hoofd boven water te houden. Het is een heel leerzame week die ik voor geen goud zou willen missen. En heel vaak kom ik met een glimlach van oor tot oor uit de zaal omdat ik net een juweeltje heb gezien.