Onderweg van Bilboa naar Donostia, zoals de Basken hun stad San Sebastian noemen. Het is nog vroeg. In de bus hangt een landerige sfeer. Buiten betrekt de lucht. Dreigende wolken hangen laag in de bergen. Als ik op het busstation aankom regent het intens. Ik schuil totdat het regenwater op het trottoir in de doorbrekende zon verdampt. Wat een prachtige stad, ik ben onder de indruk van haar pracht en praal. Het is druk, er lopen veel filmfestivalbezoekers te herkennen aan een oranje keycord om hun nek. Een hip publiek, divers, jong en oud, volledig in pak of zomers trendy gekleed. San Sebastian is een stad voor de jetset. Daar hangt een prijskaartje aan. Appartementen kosten hier voor een week zomaar duizend euro. Dit jaar (2016) is San Sebastian de culturele hoofdstad van Europa. Daarom zijn er extra activiteiten georganiseerd. Ik loop langs de rivier, het is eb dus de Urumea ligt momenteel bijna droog. Op zoek naar een lunchplek, maar elke tent is afgeladen vol. Iedereen wil lunchen. Na wat omzwervingen vind ik in een zijstraatje een klein prettig restaurant. De kaart is volledig Spaans dus dat is een uitdaging. Salmón herken ik. Het blijkt met huid en graat te worden opgediend, dus ik moet alert zijn, want ik ben een meester in het mij verslikken in visbotjes. Ik neem er een heerlijke witte wijn bij. De dochter van de waard is de enige die Engels spreekt. Bij het afrekenen bedank ik haar voor de heerlijke maaltijd. Aan de muur hangen foto’s van een judowedstrijd. Ik herken de dochter op het hoogste podium en feliciteer haar met het wereldkampioenschap. Ze moet lachen en toont me haar volle beugel. De hele dag hoor ik druk gekakel om me heen daarom is de rust op het plein rondom de Catedral del Buen Pastor een weldaad. De kerk heeft een slanke 75 meter hoge toren met pinakels op de hoeken en een achthoekige spits, het is gebouwd naar het voorbeeld van de Dom in Keulen. Maar het doet me vooral denken aan een kleine versie van La Sagrada Familia in Barcelona. Nu het zonnetje nog schijnt loop ik in een rechte lijn naar het strand. San Sebastian heeft de mooiste baai die ik ooit gezien heb. Ik ruik de zee of liever de vis die erin gevangen wordt. De boulevard ligt er schitterend, haast idyllisch bij. De golven van de branding slaan vredig kapot op het gele zand. Veel hardlopers, sommige badgasten zwemmen in zee. Lifeguards houden een oefening. Zodra de goed gespierde mannen en vrouwen zwemmend aan land komen, rennen ze nog een extra rondje over het rulle strand. Voor mij ligt de Kursaal. Dit gebouw bestaat uit twee reusachtige kubussen van grijs matglas. ’s Nachts werpen ze mooi licht op het water. Het nieuwe congrescentrum is deze week het kloppende hart van het filmfestival. De rode loper ligt uit. Er zijn geen sterren, tenminste ik herken niemand. Toch maak ik als een razende Roeland foto’s van allerlei mensen en de grote billboards in de straat. Ergens moeten Ethan Hawke, Sigourney Weaver en Paul Verhoeven rondlopen. Bij de kassa koop ik een kaartje voor de premièrevoorstelling van vanavond. Inmiddels loop ik in de oude stadswijk. Parte Vieja ligt op een smal schiereiland tussen de twee zandstranden. Het oude deel van de stad is een netwerk van rechte straatjes aan de voet van de Monte Urgull, binnen de resten van de stadsmuren. Hier is het druk tot diep in de nacht. Op een oud marktgebouw zijn artiesten bezig graffiti te spuiten in het kader van de culturele hoofdstad. De meeste toeristen lopen eraan voorbij. Ze zijn op jacht naar de pinxtos die uitgestald liggen op de buffetten in de vele bars. Ik bestel pata negra op stokbrood en opnieuw een witte wijn. Voor de Basicilica de Nuestra Señora del Coro ga ik tussen de mensen zitten die lekker van hun drankje en hapje genieten. Het is er gezellig. Ik raak aan de praat met een paar toeristen uit Wales. Rood haar zorgt voor herkenning nietwaar. Wel moet ik de tijd in de gaten houden, want om zeven uur begint in de Kursaal de film ‘Jesus’. Ik verwacht dat het erg druk zal zijn. Ik smokkel mezelf middenin de lange rij. Om twintig voor zeven gaat de deur open. Het publiek dringt massaal naar binnen. Het voordeel van alleen zijn is dat je makkelijker een goede plek kunt vinden. Midden in de zaal zie ik de perfecte zitplaats. Hoog bovenin zijn een aantal stoelen gereserveerd maar daarvoor is er nog eentje vrij. Uiterst tevreden met mijn verovering neem ik plaats. Voor het eerst een première op een buitenlands filmfestival! Ik ben plezierig opgewonden. Achter mij gaat een deur open, er komen een aantal celebrities in gala binnen. Er is een vrouw met een klein kind in een draagzak bij. Ik denk: ‘O, nee heb ik dat!’ Het licht dimt, een vrouwenstem heet ons welkom op het 64ste Zinemaldia Donostia. Plotseling zit ik midden in de spotlights. ‘Fuck wat is dit?’ Het blijkt dat de makers van de film, regisseur Fernando Guzzoni, de producent en de hoofdrolspeler Nicolas Duran op de rij achter mij zitten. Ze krijgen luid applaus uit de zaal. Met rode konen klap ik mee. Het zaallicht gaat uit en de film ‘Jesus’ begint met een lekkere beat. Gelukkig kan ik even in het donker tot mezelf komen. Jesus is een Chileense tiener, die jong zijn moeder heeft verloren en bij zijn vader woont. De vader is dagenlang weg voor zaken en dan hebben Jesus en zijn vrienden vrij spel. Ze kijken hardcore video’s van onthoofdingen en gebruiken allerlei soorten drugs, die vaderlief zonder het te weten financiert. Op een nacht slaan de vrienden in een park voor de fun een homo helemaal tot moes. Als Jesus via de radio verneemt dat de jongen in het ziekenhuis voor zijn leven vecht, krijgt hij wroeging. Hij biecht zijn vader op wat er is gebeurd. Vader stelt voor om samen te vluchten. De scene die daarna volgt doet me sterk denken aan het verhaal uit de Bijbel waarin Abraham zijn zoon Isaak gaat offeren. Als de vader Jesus vraagt om op het station uit te zoeken hoe laat de bus vertrekt, staat de politie Jesus al op te wachten en wordt hij gearresteerd. Een film over ultiem verraad en een verstoorde vader-zoonrelatie. Na afloop gaan de spotlights opnieuw aan en krijgen de makers een donderend applaus, een ware ovatie. En nu ik er toch zo dichtbij zit grijp ik mijn kans om de regisseur persoonlijk te feliciteren met een schitterende film. Ook Jesus, de acteur geef ik een hand. Hij zegt dat al dat bloed, zweet en tranen alleen maar mogelijk waren dankzij voortreffelijk regiewerk. Jesus trekt me al pratend met zich mee. Waar ik geen rekening mee heb gehouden is dat het bij dit festival gebruikelijk is dat het publiek een soort erehaag vormt waar de makers tussendoor lopen om de loftuitingen in ontvangst te nemen. Voordat ik het in de gaten heb loop ik in mijn vakantieplunje met het gezelschap in galakostuum over de rode loper tussen de luid applaudisserende mensen door naar de uitgang. Ik druk de recordknop op mijn mobiel in en denk dat ik de zegetocht film, maar in de commotie heb ik twee keer gedrukt waardoor er niks opgenomen is. Gelukkig heb ik later nog enkele foto’s gemaakt en is de gang over de rode loper niet helemaal verloren gegaan. Wat een avond!
Blog
Kijk hem eens
‘We wonen op een boerderij en die kun je nou eenmaal niet bij een kerktoren vinden,’ zegt mijn vader. En voor het dorp waar wij wonen klopt dat. In de dorpskern zijn geen boerderijen maar rijtjeshuizen. We wonen achteraf, aan een weg die doodloopt op het Fochteloërveen. Nou ja weg, er ligt een ‘wieke’, een vaarweg waarlangs de aardappelen en bieten naar de fabriek worden verscheept. Daarnaast is er een pad met twee uitgesleten sporen. Afhankelijk van het seizoen is het stoffig, staan er grote modderplassen of is het zo glad dat je beter kunt gaan lopen. De lagere school staat tegenover die kerktoren. Eerlijk gezegd heeft onze kerk geen toren, het is meer een moderne boerenschuur met wat glas-in-lood. We moeten zo’n drie kilometer fietsen om bij school te komen. De eerste twee over dat verharde pad en dan de Drentse Hoofdvaart en snelweg oversteken, om de laatste kilometer langs de lintbebouwing naar school te gaan. Ik moet onder begeleiding van mijn grote zus fietsen. Als klein jongetje ben ik niet zo vlug. En mijn zus heeft moeite met mijn trage tempo. Zij wil vroeg op school zijn. ‘s Ochtends sta ik nog in mijn pyjamabroek achter de zwarte kolenkachel die zo lekker warm is. Ik wacht op de pannenkoeken, die mijn moeder bakt. Elke dag is dat mijn ontbijt. Mijn zus staat bij wijze van spreken al met haar jas aan klaar en kijkt lijdzaam toe hoe ik de pannenkoeken met stroop in een traag tempo oppeuzel. We zijn toch altijd ruim voor de laatste bel op school. Tussen de middag blijven we niet over, maar fietsen terug naar huis. We eten warm en gaan dan als de wiedeweerga terug naar het dorp. Om te voorkomen dat ik mijn schoolkleding vies maak, krijg ik een schort voor. Eén middag loopt het allemaal niet volgens schema. De aardappelen zijn nog niet gaar. Met grote vertraging beginnen we aan de warme hap. We moeten stevig door fietsen om op tijd terug op de school te zijn. Met rode konen kom ik bij mijn klas in ’t Kleuterhofje aan. Ik trek vlug mijn jas uit en terwijl ik mij wil omdraaien, hoor ik de eerste opmerking. ‘Kijk hem eens, hij heeft z’n schort nog aan.’ Snel probeer ik de knoop die mijn moeder extra stevig heeft gestrikt los te peuteren, maar het lukt niet. Het groepje toeschouwers groeit en het hoongelach neemt toe. Ik wil wel in het kledingrek verdwijnen van pure ellende. Al mijn klasgenootjes hebben mijn roodblauw geblokte schortje gezien. Vanaf die middag kijk ik voordat ik de deur uit ga toch even vlug of ik m’n voorschoot heb afgedaan.
Hartinfarct
Op een herfstachtige donderdag word ik vroeg in de ochtend door de huisarts van mijn ouders gebeld. ‘Jan, schrik niet! Ik ben bij je ouders thuis. Je moeder is zojuist met een zwaar hartinfarct naar Groningen gebracht. En je vader is door de emoties onwel geworden en met hartklachten en benauwdheidsverschijnselen in een tweede ambulance naar het ziekenhuis in Assen vervoerd.’
De huisarts adviseert me zo snel mogelijk naar mijn moeder te gaan. Hij maakt zich zorgen of ze het infarct wel zal overleven. Geschrokken bel ik mijn zus. Twee uur later loop ik de Intensive Care van de hartbewaking van het UMC Groningen op. Ik weet de weg, want mijn vader is hier met zijn hartfalen klant aan huis. Ik hoef niet aan de zusters te vragen waar ze ligt, want ik hoor mijn moeder praten en kan het bed op haar stem vinden. Ik ben verbaasd, ze ziet eruit als een zielig wit vogeltje, maar voert het hoogste woord tegen een zuster. Ze wil zelfs wel de warme maaltijd die langs gebracht wordt. Ze is notabene nog geen uur geleden gedotterd. Aan haar voeteneinde ligt de foto van de talrijke verstoppingen in de kransslagader die de arts met moeite kon verwijderen. En de stens die zijn aangebracht. Mijn zus en zwager zijn ook gearriveerd. Terwijl ma de aardappelen met spinazie naar binnen werkt vragen wij ons af of we niet aan het verkeerde bed staan. Moeten we niet naar Assen om te kijken hoe het met onze vader is? We groeten ma en zeggen dat we even bij pa gaan kijken.
Mijn vader is helemaal over zijn toeren. ‘Nooit is mamme ziek en nu dit!’ Ik probeer hem gerust te stellen, maar hij blijft moeilijk ademen en grijpt vaak naar zijn hart. Na overleg tussen de twee ziekenhuizen wordt besloten mijn moeder naar Assen te brengen en ’s avonds liggen ze beiden door een dun wandje gescheiden op de Intensive Care van het Wilhelminaziekenhuis.
Vrijdagmiddag gaat de conditie van mijn moeder plotseling erg snel achteruit. De volgende ochtend vroeg belt de cardioloog met de mededeling dat ze niks meer voor mijn moeder kunnen betekenen. Geen enkel medicijn of behandeling slaat aan en ze vinden het verstandig dat de familie direct naar het ziekenhuis komt om afscheid van haar te nemen. Die zaterdag zitten we de hele dag met zijn allen om haar bed.
Mijn vader is van de hartafdeling gehaald en zit in een rolstoel. Hij zegt herhaaldelijk dat hij er niks van begrijpt. Ogen schieten van de monitor met getallen en strepen die weinig goeds voorspellen naar het grauwe ingevallen gezicht van mijn moeder. Ze heeft dorst en ik maak met een wattenstaafje haar lippen nat. Als ik het zuurstofmasker verwijder zegt ze met een gebroken stem: ‘Wat doen jullie allemaal hier? Wat zien jullie er slecht uit! Zouden jullie niet naar huis gaan om te slapen?’
‘Maar ma, we blijven bij je want we vrezen dat je niet lang meer zult leven!’
Met moeite brengt ze uit: ‘Als jullie denken dat ik doodga, dat gevoel heb ik zelf niet, hoor!’
Met die wonderlijke opmerking kunnen we het doen. We blijven allemaal slapen in het ziekenhuis en gaan om de beurt aan haar bed zitten waken. En wat er die nacht gebeurt, is niet te begrijpen. Tegen het ochtendgloren gaan de waarden op de monitor langzaam omhoog. Haar hartslag wordt weer regelmatig. Als de cardioloog haar kamer binnenloopt geeft hij uiting aan zijn verwondering. ‘Mevrouw Meints, ik had werkelijk niet gedacht dat ik u zo aan zou treffen. Wat is hier gebeurd?’
‘Dokter, er was een ontelbare schare van engelen rond mijn bed.’
De cardioloog beaamt het. ‘Dat moet wel, mevrouw.’
De hoofdzuster heeft de opmerking van mijn moeder gehoord. Als ze de medicijnen in haar katheter aanvult kan ze het niet laten en ze snauwt: ‘Ach mevrouw, hou toch op met die onzin, alle deuren zitten dicht en de ramen van de IC zijn gesloten. Hoe kunnen er nu engelen bij uw bed zijn geweest!’
Mijn moeder houdt wijselijk haar mond en na drie dagen mag ze de Intensive Care verlaten. Al kunnen de engelen niet voorkomen dat ze anderhalve maand later door een herseninfarct wordt getroffen. Ze mag nog zeven jaar in een rolstoel van het leven genieten.
Tussentijd
Voorlinden, een nieuw particulier museum voor moderne en hedendaagse kunst op een prachtig landgoed in de duinen van Wassenaar, stond al een tijdje op mijn to-do lijst. Zakenman en kunstverzamelaar Joop van Caldenborgh opende hier een dik jaar geleden zijn droom: een museum van internationale allure dat zijn vermaarde kunstcollectie herbergt. Het gebouw staat niet alleen op een prachtige locatie maar het gebouw is ook erg ‘eenvoudig’ fraai. Het lijkt alsof het straalt door de afwisseling van duinzandkleurig natuursteen en transparante glaswanden, wat bijdraagt aan de natuurbeleving binnen. Een wandeling over het landgoed en de her en der tentoongestelde beelden is zeer zeker de moeite waard.
Een aantal kunstwerken is permanent in Museum Voorlinden te zien. Zo is er een aparte zaal voor ‘Open Ended’ van Richard Serra. Hier staat een miniversie van het stalen doolhof dat ik ken van het Guggenheim Bilbao. De platen moeten ontzettend zwaar zijn en als je goed kijkt zie je ook scheurtjes in de redelijk nieuwe vloer. Een ander specifiek kunstwerk is de ‘Swimming Pool’ van de Argentijnse kunstenaar Leandro Erlich. Een mooie illusie waar je zo in wilt duiken, maar je kan beter de trap naar beneden nemen voor een kijkje onder water. En het superrealistische ‘echtpaar op het strand’ van Ron Mueck, waarbij het echt eng is om naar de beharing op de immense tenen van de man te kijken.
Mocht je het idee hebben dat de tijd vliegt, alles te snel gaat en de klok ons leven dicteert dan kun je met de tijdelijke tentoonstelling ‘De Tussentijd’ even onthaasten. De 43 kunstwerken uit verschillende perioden, stijlen en stromingen, bieden een nieuwe, frisse blik. Even een adempauze, een vertraging alsof je de tijd stil hebt gezet. Onder de indruk was ik van ‘Wait’, een bureau met daarop allerlei wekkers. Temeer toen ik het verhaal erachter las: Coen Kamp, de maker wachtte op een doktersuitslag (vandaar de tikkende wekkers) en hij heeft het kunstwerk zelf niet meer opgesteld gezien. De lege stoel geeft het idee alsof hij ieder moment weer kan plaatsnemen. Een waar memento mori. Een ander kunstwerk dat de indruk wekt alsof er net op een pauzeknop is gedrukt heet ‘Black Kite’ en is van de Mexicaan Arturo Hernandez Alcazar. De van vuilniszakken gemaakte zwartgrijze objecten lijken een bevroren wolk wouwen. Deze onheilspellende vogels zijn met een touwtje vastgebonden aan stenen die de kunstenaar heeft verzameld van ruïnes wereldwijd.
King of Rock and Roll
Op 16 augustus 1977 overlijdt Elvis Presley: The King of Rock and Roll. Dat is vandaag veertig jaar geleden. Ik ben vijftien en heb sinds drie-en-een-half jaar de popmuziek ontdekt. Wekelijks ga ik naar de platenzaak om een exemplaar van de Nederlandse Top 40 op te halen. Ik houd plakboeken bij waarin ik die top 40’s plak en het puntentotaal van elke single bij houd om te kijken wie op 1 zal staan in de top 100 van dat jaar. Elvis Presley vervult daar geen belangrijke rol in. Voor mij is het een uit zijn kleren gegroeide oude rocker die vroeger best wel soepel in de heupen was maar nu toch echt niet mee telt. Een man die voor zijn veertigste verjaardag opnieuw ‘Jailhouse Rock’ van stal heeft gehaald. Ik heb meer met Rubettes, Bay City Rollers, KC and the Sunshine Band en the Jacksons. Later ontdek ik dat Elvis in speelfilms heeft geacteerd en gezongen, zo krijgt de legende steeds meer betekenis voor me. Het schooljaar is net begonnen en de muziekles gaat niet door, omdat de leraar zo van de kaart is dat hij vandaag geen les kan geven. Zijn popidool leeft niet meer. Dat het niet goed gaat met Elvis is al een aantal jaren te zien. Eind 1973 wordt Presley in het ziekenhuis opgenomen, semi-comateus door de effecten van een verslaving aan Demerol. Gitarist John Wilkinson zegt dat Presleys toestand snel verslechterd. ‘Hij is een en al pens. Hij spreekt slepend traag. (…) Het is duidelijk dat hij aan de drugs is, dat er iets heel erg mis is met zijn lichaam. Het is zo erg dat de songteksten soms nauwelijks te verstaan zijn. (…) Ik kan er wel om huilen’. Ondanks zijn falende gezondheid blijft Presley voor uitverkochte zalen optreden. De teleurstellingen van de fans gaan totaal langs hem heen. Zijn wereld bestaat voornamelijk uit zijn slaapkamer vol met boeken over spiritualiteit. Op 6 juni komt de single ‘Way Down’ uit, de laatste single van Elvis tijdens zijn leven. Hij wil opnieuw op tournee. Op 16 augustus 1977, in de middag vindt Ginger Alden, zijn vriendin, hem zonder teken van leven op de vloer van zijn badkamer. Reanimatie mag niet meer baten. Elvis zijn uitvaart wordt gehouden op Graceland. De lijkauto moet zich wringen door een hele groep fans, waarbij twee vrouwen om het leven komen en een derde levensgevaarlijk gewond raakt. Elvis ligt begraven naast zijn moeder. Na een poging om zijn lichaam te stelen worden de stoffelijke resten van Elvis en zijn moeder op 2 oktober opnieuw begraven in de Meditation Garden van Graceland. Binnen enkele dagen na zijn dood staat ‘Way Down’ bovenaan de Amerikaanse countrylijst en de Britse poplijst. In Nederland kiest men ervoor om ‘Wooden Heart’ uit de film ‘G.I. Blues’ (1960) opnieuw uit te brengen. Even de statistieken van de verzamelaar: 11 weken in de Top 40 met een tweede plaats als hoogste notering, goed voor 317 punten en een 19de plaats in de Top 100 van 1977. Elvis Presley is nu veertig jaar dood. Of toch niet? Er worden nog steeds postuum singles, compilaties, boxen en nieuwe vinyluitgaven met al dan niet exclusief materiaal van de King uitgebracht. Hij is nog altijd te zien op feesten en partijen, want er zijn veel lookalikes, imitators of impersonators van Elvis. Desgewenst verschijnt hij aan je sterfbed. Na zijn dood is Presley tal van keren zogenaamd gezien. Een hardnekkige theorie onder sommige fans is dat hij zijn dood in scène gezet heeft. Ter ondersteuning wijzen fans op zogenaamde discrepanties in de doodverklaring, geruchten over een wassen dummy in zijn oorspronkelijke doodkist en talloze verslagen dat Presley een afleidingsmanoeuvre heeft bedacht zodat hij in alle rust met pensioen kan gaan. Geloof het of niet, maar deze week kun je niet om zijn verschijning heen. Ook vanavond zullen duizenden mensen bij zijn huis in Memphis verzamelen om zijn nagedachtenis te vieren met een processie bij kaarslicht.
Doornen en distels
Als kleine jongen ben ik er stelling van overtuigd dat onkruid alleen in de vakanties groeit. Mijn vader heeft een gemengd bedrijf, naast koeien in de wei teelt hij aardappelen, bieten en er is een tijd geweest dat hij ook korenvelden had. Om de opbrengst te vergroten is het noodzakelijk dat de vruchten van het veld ruimte krijgen en geen concurrentie met het onkruid aan hoeven te gaan. Daarmee is een strijd ingezet die voor mijn gevoel niet te winnen is, welke straffe maatregelen je ook neemt. Eigenlijk staat het al in Genesis 3: 17 dat door de zondeval er doornen en distels zullen opkomen. Je kunt met vergif gaan sproeien, of het ouderwetse handwerk hanteren en met een stoffel of je blote handen de aardappelakker in gaan en alles wat er niet hoort met wortel en al uitroeien. Handig is het om het verwijderde kruid een doodsteek na te geven. Je weet immers maar nooit. Ik heb ook het sterke vermoeden dat het een kwestie van netheid is. Als bij de buurman de distels boven het groen uitsteken wordt er gezegd dat hij geen nette boer is. ‘Moet je dat veld zien, dat kan toch niet!’ Het dient dus ook als een visitekaartje van goed rentmeesterschap. Logisch dat je er tijd aan besteed. En extra mankracht is dan altijd welkom. In de schoolvakanties ben ik aan de beurt. Het is geen kinderarbeid hoor, ik krijg er een leuk zakcentje voor. Dat is ook zeker nodig om mij te motiveren, want zoals ik heb gezegd ‘onkruid groeit vooral tijdens de vakanties’. Je loopt de ganse dag door de rijen aardappelen of bieten met die stoffel, maar vaak is het graaien met je handen effectiever. Als het gewas net boven de grond komt is de concurrentie het grootst. Het is erop of eronder. Dus op je knieën kruip je door de rij en met een bietenkrabbertje verwijder je alles wat niet op een bietenplantje lijkt. Als je een echte bikkel bent neem je twee of drie rijen mee op je rooftocht. En zo ben je de hele dag bezig ongeacht regen, wind of fel zonlicht. Het verdelgen moet doorgaan. Als je zes dagen bezig bent geweest ben je blij met de zondag. Even tot rust komen en geen akkerdistels, kleefkruid, weegbree, kamille, zuring, groot hoefblad of brandnetels meer. Voor die laatste moet je uitkijken, want de ‘moord’ op deze netel voel je nog een tijdje onder je huid. Op maandagochtend begint het opnieuw. Je loopt door het eerste stuk, het gedeelte dat ‘schoon’ is, maar als je goed kijkt, zie je dat nieuw onkruid alweer aan haar opmars is begonnen. Als je denkt klaar te zijn met de akker, kun je vooraan opnieuw beginnen. Frustratie en zinloosheid strijden om je aandacht. Het lijkt de mythe van Sisyphus wel: De goden hadden hem vervloekt tot het eindeloos omhoog rollen van een steen naar de top van een berg. Met moeite boven valt de steen door zijn eigen gewicht omlaag. De goden dachten dat er geen ergere straf was dan deze eindeloze en nutteloze arbeid. Moet ik nog meer vertellen!
Ik speel dus ik ben
‘Ik speel, dus ik ben’ vormt het motto van de Zomerspelen in de wijk Roombeek (ja, die van de vuurwerkramp). Het is experimenteren, proberen, mislukken en weer doorgaan. Deze mentaliteit waarbij een speelse experimenteerdrift de bron is van het kunstwerk, vormt het uitgangspunt van de tentoonstelling in het Rijksmuseum Twenthe. Zeven kunstenaars tonen hun bewegende, vaak interactieve installaties, binnen en buiten het museum.
Aan de muur hangt een slap, wit doekje. Maar met één druk op een rode knop begint het doekje te dansen op een opstekende wind. Voor je ogen verandert het doekje in een spookje. Heel even worden we bevangen door een magische manier van denken, een vermogen dat we op onze weg naar de volwassenheid zijn kwijtgeraakt. Het mag een kinderlijk vermogen zijn, maar het herbergt een grote, creatieve kracht die niet wordt beperkt door de grenzen van de ratio. Kunstenaar Peter Zegveld, de maker van Spookje, speelt een spel met ons vermogen tot verbeelden.
Alle zeven deelnemende kunstenaars werken op een speelse en onderzoekende manier. Vrijheid is daarbij een voorwaarde. Niet een van tevoren bepaald idee is leidend, maar de mogelijkheden die zich in het proces voordoen. Het draait niet om het zoeken, maar om het vinden: het vinden van nieuwe beelden en nieuwe ervaringen. Maar ook het vinden van onverwachte schoonheid in het alledaagse.
Het spel als bron van ontwikkeling werd eind 18de eeuw al onderkend door de Duitse dichter en filosoof Friedrich Schiller. Hij schreef: ‘de mens is alleen helemaal mens wanneer hij speelt.’ Voor Schiller was het aangewezen speelterrein de esthetische wereld, de wereld van de kunst. Via rituelen, taboes en symboliseringen creëert de mens een symbolisch universum dat verlichting biedt, aldus Schiller. Het spel van de kunst – het uitdrukking geven aan de verbeelding – maakt de mens tot mens.
Ook voor de Nederlandse historicus Johan Huizinga is de mens een homo ludens, een spelende mens. Hij zag het spel nog explicieter als bron voor ontwikkeling. Alles wat wij cultuur noemen komt volgens Huizinga voort uit spel. Maar het spel moet dan wel een vrije handeling zijn, waar geen direct nut of materieel belang aan verbonden is, zo lezen we in zijn beroemde boek Homo Ludens. Huizinga schreef dit werk in 1938, vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog. Het kan worden beschouwd als een pleidooi voor de vrijheid, want alleen in vrijheid kan het spel zich ontplooien en cultuur zich ontwikkelen.
Eibert Draisma is een ware uitvinder. Hij heeft zijn atelier deze zomer van Amsterdam naar Enschede gebracht en geeft daar regelmatig workshops. Zoro Feigl maakt gebruik van onder andere bouwmaterialen, plastics en staal, waarmee hij bewegende objecten creëert. Naar eigen zeggen is hij geïnteresseerd in het onvoorspelbare gedrag van materialen die voor ander een doel worden gebruikt dan waarvoor ze geproduceerd zijn. De hoepels op de waslijn zijn van hem. Visser & Martens zijn aanwezig met hun ‘Reflecting Holons’. Het lijken zeepbellen maar zijn het niet. Het zijn mechanische bubbels die door een elektromotor voort bewogen worden. Christiaan Zwanikken maakt kinetische installaties met een mix tussen metaalonderdelen en skeletten, die eruitzien als een mens, dier of plant. Zijn complexe objecten worden aangestuurd met behulp van kleine elektromotoren en computertechnologie.
In Museum TwentseWelle, gelegen aan de andere kant van Roombeek, ontdek je hoe vogels, vliegtuigen en drones in de lucht blijven. ‘De droom van het vliegen’ gaat over onze wens om te vliegen. Het ogenschijnlijk eenvoudig in de lucht blijven, je mee laten voeren op de stromen van de wind. Je ontdekt hoe rupsen het luchtruim kiezen door te transformeren tot vlinders met prachtige vleugels. Hoe de zaden van de esdoorn hun vleugeltjes uitzetten zodat de wind ze optimaal kan verspreiden. Maar ook hoe de droom om los te komen van de aarde, om op eigen kracht door het luchtruim te suizen, ons al eeuwenlang achtervolgt. Van de schetsontwerpen van Leonardo da Vinci via de luchtballon en de zeppelin naar de motorisch aangedreven drones van vandaag en naar de droombeelden van kunstenaars. In deze tentoonstelling wordt het onzichtbare zichtbaar gemaakt. Het gaat over luchtwervelingen en windtunnels, over beweging, over lichtheid, over evenwicht, zweven. Dat wat er gebeurt met de lucht als je vliegt; dát is overal in het museum te zien. Er is voor iedereen, jong en oud van alles te beleven, nog tot en met 3 september in Enschede.
Komen we nog thuis?
KOMEN WE NOG THUIS?
Onder het genot van een biertje zien we de zon langzaam de Adriatische zee in zakken. We zitten op het dek van het cruiseschip dat ons vannacht naar Italië zal brengen. Mondjesmaat komen onze ervaringen met de woeste taxirit naar boven. We dachten alle drie dat we Nederland niet meer terug zouden zien. Ondertussen is het negen uur. Het tijdstip van vertrek, maar er is geen enkele activiteit te bespeuren. Ik pak onze tickets er nog eens bij. Ja hier staat toch echt: Departure 21.00. Een uur later liggen we nog steeds met een zware ketting vast aan de kade. Ik ben moe van alle enerverende avonturen en wil graag slapen. We hebben de boot naar Italië gehaald en of we nu wel of niet vertrekken, het gaat boven mijn macht. Ik zoek mijn kajuit op. Midden in de nacht word ik wakker van motorgeronk en lichte deining. We zijn in ieder geval onderweg en ik draai me tevreden om. Het ontbijt smaakt ons prima en door het ronde raam zien we een haven die van Bari zou kunnen zijn. Een blik op mijn horloge vertelt me dat we precies op tijd zullen arriveren. Met een doodnormale taxi rijden we naar het vliegveld. Op de vertrekborden zien we Amsterdam staan. Vol verwachting loop ik naar de balie. In alle hectiek is er gisteravond wel gebeld dat we op de boot zaten in Durres, maar over vliegtickets hebben we het niet gehad. We blijken andermaal niet op een lijst te staan. De dame wil onze namen graag op de reservelijst zetten, maar een blik daarop zegt me dat dat geen optie is. Die vlucht kunnen we op onze buik schrijven. Spoedoverleg per satelliettelefoon. Er gaat om twee uur een vlucht vanuit Rome als we die nu eens voor jullie boeken, zien jullie dan kans om met een huurauto daar naartoe te rijden? Onderkant Italië naar het midden van de laars in zes uur? Poot op het gas, dan moet het lukken! Hertz werkt mee en in de auto voeren we een discussie welke route we moeten rijden. Buitenkant volgen en dan bij Pescara oversteken naar Rome of via Napels langs de Tyrreense Zee naar boven. We kiezen voor de laatste optie omdat de snelweg erop de kaart breder uitziet en we denken daar harder te kunnen rijden. Per telefoon houden we de producente op de hoogte van de vorderingen en zij verzekert ons dat Alitalia drie plaatsen voor ons heeft gereserveerd. Als we iets over 1 uur de rondweg van Rome oprijden, roep ik vrolijk dat we het gaan redden. Hoe optimistisch, ooit eens op die rondweg geweest? Dat is stapvoets rijden als je geluk hebt. Het zweet breekt me uit. Dit gaat andermaal mis. We lappen verkeersregels aan onze laars en besluiten dat productie moet uitleggen dat we er echt aankomen maar dat we ietsje vertraagd zijn. Ze heeft verzonnen dat we een nieuwsitem hebben gemaakt dat vanavond primetime op televisie moet worden uitgezonden. Alitalia is coulant, ze willen wachten. Er is absoluut geen tijd om de huurauto netjes bij Hertz af te leveren, laat staan voor rompslomp met papieren. De auto zetten we min of meer voor de deur van de incheckbalie neer. We rennen naar de desk. Daar zit een schone Italiaanse die ons doodleuk meedeelt dat de boarding al is geweest en dat we te laat zijn. Ik eis haar superior te spreken. Zij weigert, vanavond is de volgende vlucht. Dan gaat er een deur open. ‘Are you the guys from the Dutch News?’ ‘Yes, Yes!’ ‘Kom er wordt op jullie gewacht.’ Snel laat ik de sleutels van de huurauto bij de schone dame achter. ‘Die komt iemand straks bij u halen’, roep ik. Geen gedoe met paspoorten en douaneformaliteiten. Via de achtertrap komen we het vliegtuig binnen. Een groenrode stewardess is blij ons te zien. ‘Kom verder, dus jullie komen uit een oorlogsgebied?’ vraagt ze vriendelijk. De geluidsman wil zijn mond opendoen. Subtiel trap ik tegen zijn been en maan hem door te lopen. Geen tijd voor een gesprek en al helemaal niet voor de waarheid. We moeten naar Amsterdam, het nieuws wacht. Boze blikken van medepassagiers ontwijken we en opgelucht nemen we plaats op onze gereserveerde stoelen. Ruimschoots op tijd landen we op Schiphol. Die avond brengt RTL geen item over Kosovo. Maar ik ben thuis en kan aan de enerverende montage beginnen. Het verzamelde beeldmateriaal staat veilig op mijn bureau.
Taxirit
Het Albanië verhaal krijgt nog een staartje. We hebben prettig kunnen werken en de Luchtmacht heeft ons verblijf in Kamp Holland zo aangenaam mogelijk gemaakt. Met een koffer vol bandmateriaal verlaten we de basis en worden we door de Chinook naar het vliegveld in Tirana gevlogen. Vanmiddag zullen we met een Hercules van de Belgische Luchtmacht naar Eindhoven terugvliegen. Dat denken we, maar de werkelijkheid is weerbarstig. Een foutje van productie, we zijn niet aangemeld. ‘Ik kan jullie niet meenemen, ik mag niks vervoeren wat niet op de lijst staat,’ zegt de vlieger indachtig wat er een aantal jaren geleden met een Hercules is gebeurd en een muziekkorps dat niet op de passagierslijst stond. We kunnen hoog of laag springen en bellen met Nederland, de man is onvermurwbaar, we mogen niet boarden. Wat nu? Op het vliegveld is een klein kampement met Nederlandse militairen die voor de veiligheid moeten zorgen. We kloppen bij ze aan. Bij een bakkie koffie bieden ze aan dat we daar kunnen overnachten, met de waarschuwing dat je het niet in je hoofd moet halen om in de nacht de tent te verlaten om te gaan pissen, want dan word je resoluut voor je kont geschoten. De geluidsman verslikt zich in z’n koffie. Blij met deze noodoplossing denk ik koortsachtig na hoe we toch vandaag nog naar Nederland kunnen komen. Omdat het vliegveld niet zo groot is besluiten we als kwajongens te gaan liften. Er staan veel kleine luxe vliegtuigen van zakenmensen en iedere bestemming buiten Albanië is welkom. Mooie gedachte, onuitvoerbaar natuurlijk. De geluidsman geeft aan dat hij niet op het vliegveld wil slapen. Nou dan zit er niks anders op dan een lift proberen te krijgen van de onbeheerde Gulfstreamer die in een verre uithoek staat. Bij toeval komt er een jeep van de Nederlandse Marine langs. We maken een praatje met de mannen en zij bieden ons een lift aan naar de havenplaats Durres, waar de marine gestationeerd is. Heel vriendelijk maar ik zie daar het nut niet van in. De jeep rijdt verder. Een half uur later piept mijn satelliettelefoon. Ik denk, o nee het RTL-nieuws voor een standupper, wat is er gebeurd? Het is mijn producente of we kans zien om naar Durres te reizen, want dan kunnen we daar met een boot oversteken naar Italië en vanuit Bari terugvliegen. Jakkes, ik heb net een lift in die richting afgewezen. Ze dringt aan om toch met een taxi naar Durres te gaan. Ik murmel nog iets over veiligheid en een BBC-ploeg. De jongens op het militaire kamp moeten hard lachen als ik over Durres begin, maar ze zijn zo vriendelijk om met ons naar de poort te lopen. Omdat ze de situatie op het vliegveld kennen zullen zij een taxi voor ons regelen, die in hun ogen bonafide is. Uit een legertje oude zwarte Mercedessen wordt een chauffeur gekozen. Hij is blij dat hij wat voor die Nederlanders kan doen. Maar hij spreekt geen moderne taal, alleen Albanees. We zijn zwaar bepakt en al onze spullen gaan achter in de kofferbak. Voor de cameraman is de camera heilig dus die gaat op schoot en ik hang de satelliettelefoon om mijn schouder. Het Albanese wegdek is niet zo prachtig geasfalteerd als bij ons en hoe verder we Tirana achter ons laten hoe groter de gaten worden. De oude Mercedes piept en kreunt, totdat hij plotseling in ‘the middle of nowhere’ met een knal tot stilstand komt. De achteras is gebroken, we kunnen onmogelijk verder. De chauffeur maakt een gebaar met z’n handen dat we rustig in de berm moeten gaan zitten. Hij zal dit regelen. Maar hoe? Na een uur verschijnt er een glimmende grijze Mercedes. Er stappen vier zwaargewapende mannen uit. Een Rambo-scene is er niks bij. Ik kijk de cameraman aan. Ons laatste uur is geslagen. We zijn de sjaak, dit gaat niet meer goed komen. De geluidsman loopt het helemaal dun door de broek. De mannen schreeuwen naar elkaar en voordat we het doorhebben openen ze de kofferbak en graaien alle spullen uit onze taxi en brengen het naar de grijze auto. Met hun wapens wijzen ze naar ons, we moeten plaatsnamen. We doen braaf wat ons wordt opgedragen. De meest gure man is onze nieuwe chauffeur. Ook hij spreekt alleen vloeiend Albanees. Als we van de schrik bekomen zijn, vraagt de cameraman aarzelend: ‘Jan heb je gezien of de bandenkoffer ook achterin ligt?’ ‘Geen flauw idee, het ging allemaal zo snel. Ik weet het niet!’ Het wegdek is nog steeds slecht en we hebben geen idee waar we zijn. Geen dorp of stad te zien, alleen maar vlakte. Voorzichtig probeer ik uit te vinden of de chauffeur begrepen heeft waar we naartoe moeten. ‘Durres?’ vraag ik en maak met mijn handen golfbewegingen. ‘Boat?’ De zwaar ademende man naast me zucht. Geen antwoord. Ik zie ook nog een klein wapen in zijn broekzak zitten. Ter afleiding vraag ik nog eens: ‘Durres?’ De rit lijkt wel uren te duren en het is doodstil in de auto. Dan zien we in de verte kranen, dat zou een haven kunnen zijn. Net als we denken dat het goed gaat komen neemt de man een route die ons juist verder van de haven brengt. De paniek slaat weer toe. ‘Harbour? Italy?’ De man maakt een handbeweging. Ik begrijp het niet, het lijkt op schrijven. Moet ik onze bestemming voor hem op papier zetten? Nee, we moeten tickets kopen, begrijp ik, als we midden in de stad voor een kantoor stoppen. Ik word de auto uitgejaagd en ga schoorvoetend het gebouw binnen. Plaatjes van cruiseschepen maken me blij en met drie tickets sta ik twintig minuten later weer buiten. We vervolgen onze reis en zien weer kranen tussen de gebouwen door. Plotseling stopt de chauffeur en gebaart dat we uit moeten stappen. Wat krijgen we nou? Zelf heeft hij de kofferbak al open en pakt daaruit nu net die ene koffer waar alle banden in zitten en beent daarmee weg. Ik roep hem na wat ie van plan is? Geen reactie, hij is al weer een paar meter verder. Ik ren achter hem aan en grijp hem bij zijn schouder. Verbaasd kijkt hij me aan. ‘Boat’ en wijst voor zich uit. Ik geef het op en loop terug naar de auto waar de jongens inmiddels begonnen zijn alle andere koffers uit te laden. Er zit niks anders op dan achter onze chauffeur aan naar de haven te lopen. Kon hij nou niet even voor de loopplank parkeren? Maar ach we zijn allang blij dat we dit verhaal nog na kunnen vertellen.
Dossier Alarm
Een aantal seizoenen heb ik samen met een enthousiast team het SBS6 programma ‘Dossier Alarm’ gemaakt. Daarin volgen we een dag lang een bepaalde hulpdienst om te laten zien wat hun werk is. Zo is er een goede band met Defensie opgebouwd en krijgen we de mogelijkheid om de inzet van de Koninklijke Luchtmacht te filmen in Albanië tijdens de Kosovo-oorlog. Ik ben de gelukkige die de verslaggeving en regie mag doen. We moeten snel handelen want morgen vertrekt vanaf Eindhoven een Hercules met een hulptransport en daarmee kunnen we meevliegen naar Tirana. Je moet dan een ENG-team samenstellen, dat zijn de camera- en geluidsman. Nu is het altijd prettig om met een vertrouwd team te werken waarmee je persoonlijk ook een klik hebt. Dat team wordt door productie geregeld, ze weten je voorkeuren en houden daar zoveel mogelijk rekening mee. ‘Jan, je cameraman is oké.’ Ik ben in m’n nopjes en vergeet te vragen wie het geluid doet. ’s Avonds pak ik m’n koffer in als de telefoon gaat. ‘Heb jij deze geluidsman aangevraagd?’ vraagt de bevriende cameraman. ‘Nee, hoe zo, wie is het?’ ‘Geluidsman X.’ ‘Ken ik niet, nog nooit meegewerkt.’ ‘Nou we moeten er maar het beste van hopen,’ is de conclusie van de cameraman. Vroeg in de ochtend verzamelen we bij het facilitaire bedrijf en pakken onze apparatuur in. Ik merk al snel wat de cameraman bedoeld. Jammer, want we zullen toch een weekje met z’n drieën in Albanië moeten werken. De vaste verslaggever van het RTL-nieuws in Albanië neemt een paar dagen vrij nu zijn redactie heeft begrepen dat er een ploeg uit Nederland komt. Het is de bedoeling dat ik zijn taak voor de komende week overneem. Als de pleuris uitbreekt en er zijn Nederlandse militairen bij betrokken, moet ik daarvan live verslag doen. Daarom zit er een net overhemd en stropdas in mijn koffer. En ik krijg een satelliettelefoon mee, zodat ze me altijd kunnen bellen. In alle vroegte komen we in Eindhoven aan, waar de bemanning druk bezig is de hulpgoederen in de Hercules te laden. De trip begint goed, want de cameraman is zijn paspoort vergeten en dan komen we nergens. Dus zijn vriendin komt met spoed het kleinood brengen. Als we compleet zijn, nemen we plaats tussen de goederen en krijgen gehoorbeschermers op, want het geluid van het vrachtvliegtuig is oorverdovend. Rond het middaguur landen we op het vliegveldje van Tirana. Meteen word ik bij mijn arm gepakt. ‘Ben jij Jan?’ ‘Ja.’ ‘Nou wij staan een klein eindje verderop klaar om jullie met de Chinook naar Kamp Holland te vliegen’. ‘Hartstikke mooi, maar ik moet eerst nog even het uitladen van de hulpgoederen filmen en iemand van de UNHCR interviewen. Hebben we daar nog tijd voor?’ ‘Jazeker, de zon schijnt, kom maar als je klaar bent!’ Als ik mijn materiaal voor het item over de hulpgoederen verzameld heb, melden we ons bij de Chinookmannen. Ze trappen een balletje met hun Amerikaanse collega’s. De bal is een geïmproviseerde dikke prop papier. Vliegen met een Chinook is een belevenis. Het is niet mijn eerste vlucht, maar wel de eerste keer in een crisisgebied. De cameraman en ik kennen de dril wat we moeten doen in een noodsituatie. De loadmaster legt hem kort aan de geluidsman uit, omdat hij nieuw is. Een klein half uurtje later landen we op de basis, onze verblijfplaats voor de komende dagen. We slapen in een oude fabriek die deel uit maakt van het kamp. Het voelt als thuiskomen. Ik herken de dekbedden van de Koninklijke Luchtmacht, blauw met een groenig streepje. De contactpersoon waarschuwt ons voor schorpioenen die ‘s nachts in je schoenen kruipen. Ik denk dat het een grap is, het zal niet de eerste keer zijn dat ze een camerateam even uit willen testen. Maar gelukkig schud ik toch plichtsgetrouw iedere ochtend mijn schoenen uit, voordat ik mijn voeten erin steek. En ja hoor daar valt een schorpioen voor me op de grond. Ik kan een gilletje nog net onderdrukken. We moeten een aantal items maken. Een over het dagelijkse leven van de jongens en meiden in het kamp en het werk dat ze hier doen. Ik kies een aantal hoofdfiguren uit die we de komende dagen zullen volgen. Als we buiten het kamp gaan, krijgen we een aantal zwaarbewapende brede jongemannen mee. Zeker in de hoofdstad Tirana is dat geen overbodige luxe. De wet van de sterkste geld hier. Met de satelliettelefoon hou in de producente op de hoogte van mijn verrichtingen. Ik hoop dat het rustig blijft aan het front, zodat ik niet m’n overhemd hoef aan te trekken. Ze vraagt me wel om naast de militaire items ook een onderwerp over de vluchtelingen en de hulpverlening te draaien. Natuurlijk het liefst met een Nederlandse inbreng. Ik hoor dat een Wageningse landbouwstudent zijn dagelijkse werk op een agrarisch bedrijf heeft gestaakt en de loods en de boerderij beschikbaar heeft gesteld voor de opvang van Kosovaren. Ik neem via een hulporganisatie contact met hem op en hij vindt het goed dat ik een dag naar hem toe kom met de camera. ‘Maar hoe ga je hier komen?’ vraagt hij, ‘we zitten 300 kilometer van Tirana en met een auto of taxi reizen is niet veilig. Vorige week is een team van de BBC gegijzeld en beroofd van hun spullen.’ Ik vraag de commandant om hulp. Misschien dat hij een veilige manier weet om het bergdorp te bereiken. Nu wil het toeval dat hij overmorgen naar een legertop moet in Macedonië en dat een van de Chinooks hem daar naartoe zal vliegen. Als ik een grasveld regel in het dorp kunnen we mee. De jonge student zegt dat er een voetbalstadion is waar we kunnen landen. Ik heb een deal. Laat in de middag cirkelen we een paar maal boven het dorpje om te bepalen of het stadion veilig is om te landen. Door het kabaal is het dorp gealarmeerd. Met name de lokale jeugd komt massaal naar het voetbalveld, want ze hebben in de gaten dat dit groene monster met twee rotoren daar gaat landen. Je voelt je de Rolling Stones op tournee. Ik heb nog nooit zo’n onthaal gehad. Maar het is levensgevaarlijk. De kinderen naderen de helikopter te dicht en de bemanning moet ze met de wapens op afstand houden. Vlug verlaten we de Chinook met de afspraak dat we morgen om vier uur lokale tijd weer op deze plek staan om opgepikt te worden. Verschijnt er geen helikopter dan is de top uitgelopen en moeten we noodgedwongen nog een dag in het dorp blijven. De jonge hulpverlener staat ons op te wachten en neemt ons mee naar het geïmproviseerde vluchtelingenkamp. Wat ik daar zie is schrikbarend! In de loods zijn met plastic en stokken kamertjes gemaakt waarin de gezinnen verblijven. Het zijn vooral oude mannen en vrouwen en moeders en kinderen. Hutjemutje op elkaar gepakt. Met de hulpverlener als tolk probeer ik de trieste verhalen vast te leggen. Wat een ellende! Af en toe heb ik oogcontact met de cameraman en met een simpel knikje begrijpen we van elkaar dat we genoeg materiaal hebben verzameld voor een item van acht minuten. De volgende dag stipt om één minuut voor vier horen we het kenmerkende Chinookgeluid in de verte over de bergen aanzwellen. Opnieuw loopt het dorp uit, als een lopend vuurtje gaat het door de straten: Dutch Television wordt weer opgehaald. Kleine jongens rennen krijsend voor ons uit. De dingen die ik in de afgelopen vierentwintig uur heb gezien, zullen me altijd bijblijven en ik hoop echt dat ik nooit voor oorlogsgeweld op de vlucht hoef, zoals deze Kosovaren.