Wonen boven café de Tap (2)

Het samenwonen is geen succes, karakterologisch liggen we mijlenver uit elkaar en het idee om de gehele ruimte gezamenlijk te bewonen zorgt voor irritatie. Na de kerst besluiten we dat ik de ruimte op de eerste verdieping neem en hij de bovenverdieping. Dat werkt al beter want dan zitten we niet op elkaars lip. Een storend dingetje: ik moet door zijn slaapkamer om bij de douche te komen. Maar daar valt voor mij mee te leven.

Verder bevalt het wonen boven de Tap me uitstekend. Het kan zeker in het weekend nogal luidruchtig zijn. Als je op de wc zit kun je letterlijk de kroeggesprekken volgen, en ook het geluid van de muziekinstallatie dreunt lekker door. Bij mooi weer kun je meegenieten van het dronkenmansgelul op het terras, maar ik stoor me er niet aan en heb er geen last van. Je moet je er gewoon voor afsluiten. Je kan er weinig aan veranderen en als je je eraan gaat ergeren dan loopt de emmer gauw vol. Het biedt de mogelijkheid om je eigen geluidsinstallatie soms op vol volume te zetten als je daar even zin in hebt.

Wonen boven een kroeg heeft nog een bijzonder voordeel: met het echtpaar heb ik de afspraak dat ik als ik nachts nog wat wil drinken, ik gebruik kan maken van de drankvoorraad in de bar, als ik de fles of het krat maar weer aanvul. Ik kan via mijn eigen hal in de kroeg komen. Omgekeerd kan dat ook, dus er staat weleens een wildvreemde in de keuken op zoek naar het toilet of iemand die gewoon een beetje de weg kwijt is. Maar echt alles went, zelfs een dronken vent.

Voor de zomervakantie geeft mijn huisgenoot er echt de brui aan; hij heeft een andere woonruimte gevonden waar ik niet rouwig om ben, maar dat betekent dat ik wederom op zoek moet naar een nieuwe medebewoner. Op een ochtend krijg ik een telefoontje van een mevrouw uit Harderwijk. Ze heeft via studentenhuisvesting te horen gekregen dat ik een medebewoner zoek voor de zolder. Ik leg uit hoe de situatie is en ze zegt dat ze belt voor haar zoon die de sociale academie gaat doen, maar op vakantie is gegaan zonder zich zorgen te maken over z’n huisvesting en zij neemt de vrijheid om het voor hem te regelen. Ik frons mijn wenkbrauwen. Hmm… een moederskindje, iemand zonder eigen initiatief. Is dat wel een goed idee? Maar de moeder is enthousiast en vraagt of ze deze week even mag komen kijken. Ik stem toe en maak een paar dagen later kennis met haar. Ze vindt de bovenverdieping perfect en zegt dat haar zoon een zolderdier is, hem zal deze ruimte zeker bevallen. We tekenen het huurcontract, ik houd wel m’n hart vast, wat ga ik nu weer beleven? Ze krijgt de sleutel mee, zodat als hij terug van vakantie is, zelf kan komen kijken. Zijn ouders hebben inmiddels zijn spullen al gebracht en de kamers ingericht.

Eind augustus ga ik een weekendje naar Bovensmilde, en als ik op zondagavond laat terugkom met een lading aardappelen, groenten en fruit uit de tuin van mijn ouders, brandt op de bovenverdieping licht. Terwijl ik de trap oploopt hoor ik iemand gitaar spelen. Ik berg eerst de meegebrachte groenten op en loop dan door naar boven. Het gitaarspel stopt, ik klop op de deur en iemand roept: ‘Binnen.’ Mijn nieuwe huisgenoot. We komen er al snel achter dat we ons beiden zorgen hebben gemaakt om de moedersdeal. Hij dacht hoe kan ze nu een ruimte bij een theologiestudent huren? Dat zijn toch stoffige types, die de gehele dag op hun neus in de boeken zitten, niet uitgaan en zeker niet drinken! Het ijs is meteen gebroken als ik hem een biertje aanbied. Het is het begin van een erg plezierige periode van twee jaar huisgenoten zijn. En zo zie je maar weer dat je soms onbedoeld een vooroordeel kunt hebben.

Zoals bij het betrekken van de woning is afgesproken wordt elke maand de vereiste vijfhonderd gulden aan de bar afgerekend. Ook als de kroeg inmiddels een nieuw echtpaar als eigenaar heeft gekregen. De jongens van boven zitten gewoon bij het huurcontract in. Het is een maandelijks ritueel op de eerste dinsdagavond van de maand. Een relatief slappe avond in de kroeg met meestal de vaste kroegtijgers. Mijn huurbaas wil graag dat ik die avond een tijdje lang aan de bar blijf hangen om de standaardverhalen aan te horen en zelfs aan te wakkeren. Een soort sociale functie en een luisterend oor, zodat hijzelf even een paar uurtjes zijn handen vrij heeft om de drankboekhouding te doen en niet naar het ouwe bekende geleuter hoeft te luisteren. Ondertussen ken ik na een paar maanden ook wel mijn pappenheimers, maar het blijft een enerverend ervaring om op deze manier de huur te betalen. Met m’n nieuwe huisgenoot maken we er maar een gezellig avondje van.

Soms heb ik het wel te doen met de kroegbaas. Het is hard werken, want naast de lange openingsuren – Kampen heeft geen officiële sluitingstijd, kroegen mogen zelf bepalen hoe laat ze ’s nachts sluiten – is er ook een hoop schoonmaakwerk en het bijhouden en aanvullen van de voorraad. Soms meldt zich om tien uur maandagochtend alweer de vrachtwagen van de bierleverancier en dan moet je er toch maar weer staan om de goederen in ontvangst te nemen na een zware, lange weekenddienst. Het is een keuze. Evenals uiteindelijk het pand opgeven voor een huisje met een tuin en veel katten. De huisgenoot gaat een jaar op stage en ik zou opnieuw een volgende bewoner moeten zoeken. Tijdens het lobbyen onder vrienden komt de tabaksplukker met het voorstel om het huisje in de Groenestraat te huren en een goede vriendin wil wel graag mijn stekkie overnemen, omdat het zo lekker dicht bij de kunstacademie is. Zo komt er een einde aan het wonen boven de kroeg.

Wonen boven café de Tap (1)

Na een aantal studiejaren heb ik het wel gehad met die theologie. Ik ben van plan om het over een andere boeg te gooien en schrijf me in voor de filmacademie in Amsterdam. Maar dat is net een station te ver. Je moet werk kunnen overleggen waaruit je vaardigheid blijkt. Eigengemaakte filmpjes of foto’s. Nou, dat is simpel, naast een paar rits-rats-klats Kodakopnames is er weinig bruikbaar materiaal. Verder krijg ik te horen dat er meer dan zevenhonderd aanmeldingen zijn voor twintig plaatsen. Dus om echt een kans te maken in deze loterij moet ik eerst zorgen dat ik voldoende eigen werk heb om die selectie door te komen.

Inmiddels heb ik – misschien om een daad te stellen en niet meer te twijfelen of een verandering de juiste beslissing is –  me laten ontvallen dat ik wegga en naar Amsterdam ga verhuizen. Ik woon op de Broederweg en heb daar een prima kamer. Het is een geweldig studentenhuis en een goede vriend is meteen geïnteresseerd om de kamer van mij over te nemen. Hij is die zomer in Canada bezig met het plukken van tabak en heeft zijn eigen kamer al opgezegd in de veronderstelling in september mijn plekkie over te nemen. Ik kan het niet maken om terwijl hij daar elke dag op de plantage aan het ploeteren is om bladeren te plukken, doodleuk te melden dat de deal toch niet doorgaat.

Blinde paniek, ik wil mijn woord houden en ik moet opzoek naar een nieuwe eigen plek, omdat ik toch besluit om in Kampen te blijven wonen en naast theologie massacommunicatie en filmkunde te gaan studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Bij supermarkten hang ik briefjes op: nette student zoekt kamer. Maar het is hoogzomer en een nieuwe lichting studenten dient zich aan met als gevolg: krapte op de woningmarkt. Ik pluis de advertenties in lokale kranten na, maar nog steeds geen nieuwe woonruimte. Dan maar een stapje hoger en langs allerlei makelaars om te kijken of die iets in de verhuur hebben. Als ik het eigenlijk al heb opgegeven, ga ik toch nog maar even naar een kantoor waar ik zelf niet veel van verwacht. Redelijk bezweet kom ik daar binnenvallen. In een soort kleine wachtruimte zit een vrouw. Ik groet haar vriendelijk en we raken aan de praat. Ik leg haar uit wat er aan de hand is. Ze veert letterlijk op, zij is hier om over de verhuur van hun bovenwoning te praten en is er niet zeker van of ze dat wel via een makelaarskantoor wil regelen. Ze vertelt dat ze samen met haar man café de Tap in de Oudestraat runt en dat ze besloten hebben om werk en privé iets meer te scheiden door een woning in de nieuwbouwwijk van Kampen te betrekken en ze zoeken nu een betrouwbare huurder voor boven de kroeg. Of ik even wil kijken? Tuurlijk, we lopen direct weg bij de makelaar en ze laat me de vrijgekomen woonruimte zien.

Als je op een kamertje van 4 bij 5 meter zit is dat een walhalla: keuken, riante woonkamer met bedstee, een walk-in-closet en een ruimte waar je in een echte toren komt, die voor veel mensen aan het zicht is onttrokken, maar onderdeel is van de oude vestingmuur. Op de derde verdieping zijn nog drie slaapkamers. Wow, maar dat kan ik vast niet betalen, denk ik terwijl ik in het huis rondloop. Ze zijn al verhuisd, maar er ligt een enorme berg troep in de woonkamer. Daar kan ik echter wel doorheen kijken. Voorzichtig vraag ik wat de huurprijs is?

‘Vijfhonderd gulden, inclusief, elke maand handje contantje in de kroeg te betalen.’

Een kat in het nauw maakt rare sprongen, het is veel meer dan mijn huidige huurprijs, maar het is ook een zee aan ruimte. Ik geef haar een hand en zeg dat ik akkoord ga. Zij blij, ik in de wolken. Nog een klein rafelrandje. Ik zal een huisgenoot moeten zoeken, want die prijs is met z’n tweeën wel op te brengen en er is ruimte genoeg voor twee mensen.

Vol energie kom ik terug op de Broederweg. Ik probeer een aantal vrienden of ze mee willen naar de woning boven de kroeg. Iedereen zit echter goed op zijn of haar plekje. Ik probeer de tabaksplukker in Canada nog een aanbod te doen. Nee, helaas die is in zijn nopjes met mijn oude kamer. Dus twee dagen later sta ik weer bij de supermarkt nu om een huisgenoot te zoeken.

Operatie De Tap is ingezet. Ik bel mijn ouders dat ik een nieuwe woonruimte heb gevonden en dat allerlei spullen waaronder de divan en de wasmachine die ik van mijn oma heb gekregen, richting Kampen kunnen komen. De verhuurster heeft gezegd dat ik maar even tussen de troep moet kijken of er nog wat van mijn gading tussen ligt, de rest zal ze opruimen. Ik vis er een paar bijzettafeltjes tussen uit, een schemerlamp, twee oude fauteuils en een hoekbank die vermoedelijk uit de kroeg komt. Er is immers ruimte genoeg.

Een week later komt er auto met aanhanger de winkelstraat binnengereden: mijn nieuwe huisraad samen met het vertrouwde behangteam: mijn moeder en haar zus. Ze zijn beiden bedreven in het behangen en zorgen dat in no-time een typisch jaren ‘80 psychedelisch bloemmotief achter rauhfaser verdwijnt. Zelf voorzie ik kozijnen, ramen en deuren van een nieuw trendy verfje.

Ik voel me de koning te rijk. Wie had dat een maand geleden kunnen bedenken? Via studentenhuisvesting krijg ik een huisgenoot, een eerstejaars theologiestudent, dus dat probleem is ook opgelost. Laat het nieuwe studiejaar maar beginnen. 

Bezoek aan Guggenheim

Plotseling schittert in het flauwe zonnetje het titanium van het Museo Guggenheim me tegemoet. Het museum voor moderne kunst is de grote trekpleister van Bilbao. De Noord-Spaanse stad die bekend stond als uiterst vies met haar vele staal- en chemische fabrieken. In de jaren ’90 besloot het gemeentebestuur de lege kades aan de Nervion nieuw leven in te blazen en het roet van de hoogovens van de straten te vegen. Door een ongekende investering in cultuur probeerde de stad Bilbao een einde te maken aan de economische crises en de sociale conflicten in de streek. Een groot waagstuk, dat goed uitpakte.

De Guggenheim Foundation zette zich in voor het project en gaf de beroemde Amerikaanse architect Frank O. Gehry opdracht een museum te ontwerpen, waarin de modernste technologieën samen zouden komen. Na vier jaar bouwen onthulde Bilbao eind 1997 een gecontroleerde chaos van titanium, glas en gele kalksteen, met rare hoeken en bochten, een ongelooflijk bouwwerk.

Het Guggenheimmuseum is voor mij de reden om een vakantie naar Bilbao te boeken. Als je op de Puente de la Salve loopt, de brug met de ‘Rode Boog’, lijkt het alsof er een futuristisch schip over de rivier komt varen. Rondom Guggenheim staat ook allerlei kunst. Ik loop meteen tegen ‘Puppy’ aan, het dertien meter hoge hondje van Jeff Koons, dat de museumingang bewaakt. De verse bloemen van dit revolutionaire beeld worden door een intern bewateringssysteem in leven gehouden. Twee keer per jaar worden ze met behulp van jonge vrijwilligers vervangen.

Er staat gelukkig geen lange rij bij de kassa. Ik ben zo onder de indruk dat ik zelfs een audiogids mee neem, terwijl ik normaliter eigen verhaaltjes bij de kunst bedenkt. Leuk is het verzinnen van een titel voor een kunstwerk, temeer omdat sommige kunstenaars vaak voor het inspiratieloze ‘No title’ kiezen.

Het museum is geconcentreerd rond het atrium, dat uitzicht op de rivier biedt. Op de binnenplaats druipen de muren als stalactieten, de liften zijn bedekt met glazen schubben en de pilaren lijken de zwaartekracht te negeren. Je hebt toegang tot twintig zalen op drie verdiepingen, met elkaar verbonden door een systeem van aan het plafond opgehangen golvende wandelpaden. Het is echt indrukwekkend. Je blijft je ogen uitkijken bij dit technisch- en architectonisch vernuft. De architect Gehry is een vertegenwoordiger van het deconstructivisme. Dit is een moderne bouwstijl waarbij de bouwwerken een verwarrende collectie willekeurig bij elkaar geplaatste vlakken en verwrongen lijnen lijken, die samen de indruk wekken dat de constructie ieder moment in elkaar kan zakken.

Zeven lange tulpen in verchroomd staal in verschillende kleuren, ‘Tullips’, liggen op het terras van het atrium. Een ander werk van Jeff Koons, de enfant terrible van de hedendaagse kunst en koning van de neo-pop. Vanaf hier zijn ook de vijf ‘vuurfonteinen’ van Yves Klein te zien, die in de vijver geïnstalleerd zijn. Wanneer ze aangaan -dat berust op toeval- zie je lichtstralen uit het water komen. Het ‘Mistbeeld’ van Fujiko Nakaya werkt volgens hetzelfde principe. Op gezette tijden verschijnt er uit het water van de vijver een koele, dikke mist die voor een mysterieuze sfeer zorgt. ‘Maman’ is voor mensen die niet van spinnen houden, erg angstwekkend. Toch kan je rustig tussen haar lange poten doorlopen en als je naar boven kijkt zie je aan het achterlijf een zakje met 26 marmeren eieren hangen. Af en toe is de spin van Louise Bourgeois aan de wandel als ze tentoongesteld wordt in een ander museum ergens ter wereld.

Jammer dat je in de expositiezalen niet mag fotograferen. Een uitzondering is er gemaakt voor ‘Shadows’ van Andy Warhol. De 102 panelen, die oorspronkelijk gemaakt zijn als decoratie bij een feest waarop onder andere Truman Capote aanwezig was, worden voor het eerst in één ruimte tentoongesteld. Het is indrukwekkend. Warhol heeft dezelfde zeefdruktechniek gebruikt als bij zijn bekende werken met Marilyn Monroe en Mao, maar elk paneel is met de hand gemaakt en er zijn verschillen, niet alleen in kleur, maar ook in de uitvoering. Bij het maken van een foto kom ik bijna binnen de zone die elektronisch met een zoemer wordt bewaakt. De prettige zaalwacht kan dat nog net voorkomen door me tijdig bij de mouw te vatten.

Een andere gigantische zaal ‘The matter of time’ is helemaal voor de acht ‘stalen doolhoven’ van Richard Serra. Het is grappig om er doorheen te dwalen en de enorm grote sculpturen op je te laten inwerken: draaiende ellipsen en slingerende lijnen, de massa en de hoogte van de stalen platen die je gevoel voor verhoudingen in de war brengen, de perspectieven van de lange lijnen die de logica verstoren en de rustgevende kleur van het roest dat de tijd tart.

De glazen lift stopt niet op de tweede verdieping waar men druk bezig is met het inrichten van de tentoonstelling over Francis Bacon. Graag had ik een sneakpreview gehad. Helaas de vakantie is een week te vroeg gepland. Bij de vaste tentoonstelling is het abstracte werk van Anselm Kiefer en Robert Motherwell, een aanrader. Twee lokale kunstenaars uit San Sebastian maken met hun beeldhouwwerken indruk: Eduardo Chillida en Jorge Oteiza.

Als kunstjunk wil ik ook nog een bezoek brengen aan het Museo de Bellas Artes. Het regent toch en van schuilplek naar schuilplek ren ik naar het museum voor Schone Kunsten. Momenteel is er een tijdelijke tentoonstelling van realistische kunst. Het doet denken aan Madame Tussaud. Levensechte mensen in allerlei soorten en maten. De dame achter de kassa wil mijn rugzakje niet aannemen voor de lockerroom, die is alleen bestemd voor grote rugzakken. Ik moet mijn tas voor de borst dragen, dat zit helemaal niet lekker. Ik vind het belachelijk en maak stampei. Het helpt niet, ze is niet te vermurwen.

De realistische kunstwerken maken indruk op me. Ook hier is het verboden te fotograferen. Er staat speciaal een bewaker bij een beeld van drie poedelnaakte vrouwen. Je mag beslist geen afbeelding maken van de intieme delen. Buiten de aandacht van de suppoost maak ik toch snel foto’s van andere beelden. Een leuke spontane jongen wil graag samen met een dame geportretteerd worden die uit een banenschil popt. Een beetje rebellie doet me goed.

Vijf uur later ben ik het kijken naar kunst en het slenteren door expositieruimtes wel beu. Ik krijg letterlijk een wegtrekker en moet oppassen dat ik niet tegen de vloer ga. Twee musea op één dag is misschien iets te veel voedsel voor de geest, terwijl ik het eigenlijke lichaam ben vergeten. Als ik me na een broodje weer beter voel ga ik een stukje wandelen in het Parque de Dona Casilda Iturrizar. Een prachtig park met fonteinen en veel groen. Er is een waterig zonnetje gaan schijnen, de dreiging van een nieuwe bui hangt in de lucht. Als ik de illegaal gemaakte foto’s wil bekijken, merk ik dat mijn accu leeg is. Gevalletje ‘god straft onmiddellijk’. Ik moet nodig naar mijn tijdelijke appartement om op te laden.

 

Lowlands

Komend weekend is het weer feest in de Flevopolder. Met de Renault Megane Coupé rijden we over de randweg langs het Veluwemeer op weg naar een Trip to Paradise in Biddinghuizen, ook wel Lowlands genoemd. Het is donderdagavond we zijn een dag eerder vertrokken, ditmaal gaan we voor de full treat. De sportwagen zit bomvol. Drie personen, twee tenten, koffers, slaapzakken, matjes en kratten bier. Als we door de controle zijn, het is zowaar al erg druk, en ons befaamde bandje om de pols hebben gekregen (kleur dit keer is paars) beginnen we aan de lange sjouw met al onze spullen naar het plekje waar we ieder jaar met de groep staan en wat nu naar verwachting nog wel vrij zal zijn, want we zijn immers een dag eerder.

Het zweet staat me al op de rug voordat we de tijdelijke luchtbrug over de provinciale weg zijn overgestoken. Met een paar rustpauzes en wat binnensmonds schelden – waarom zoveel spullen en die drank meeslepen – komen we op ons vertrouwde plekje op camping 1 aan de bosrand, achter het Dommelsch podium. Mocht het nu ongekend warm worden de komende dagen dan kunnen we verkassen naar het bosje, omdat daar nog schaduw is en je niet heel vroeg in de ochtend je tent wordt uitgebrand. Al jaren bezoeken we het festival en het is zo in de derde week van augustus altijd een snikheet weekend, met veel zonuren, of het regent pijpenstelen. En soms als je geluk hebt, krijg je beide. Door de hoge temperatuur volgt een donderbui die het zanderige terrein in een modderpoel veranderd. Het levert de nodige fun op, op je buik door de glibber schuiven…

De plek is nog vrij en we zetten de tenten langs de slootrand. Ik heb het gemakkelijk, het is een geleende tent, de vriend komt morgen, die je makkelijk en snel in je eentje kunt opzetten. Je gooit hem omhoog en klaar is Jan.

De twee jongens die bij me zijn, zijn nog rookies, ze hebben veel over het festival gehoord, maar dit is hun eerste keer. Vandaar ook dat ze zo hongerig zijn om nu al weg te gaan. Ze willen alles meemaken. Als ook hun tent staat, belonen we onszelf met een lauw biertje. Daarna gaan we kijken wat er in de 24-uurstent is te beleven. De enige tent die nu al open is, en zoals de naam al zegt, nooit zal sluiten. Het is daar ook al redelijk druk. Langzaam komen we in de flow van drie dagen livemuziek, voordrachten, film, literatuur en straattheater.

Als de rest van de groep op vrijdagmiddag aansluit, zijn we net uit onze tent, want de meegebrachte whiskey smaakte prima en we hadden nog lang zitten praten voor onze tent. Het is best een grote groep die elk jaar uitdijt doordat vrienden en vriendinnen aanhaken. Het mooie is dat ieder in subgroepjes z’n eigen gang gaat. Immers niet iedereen houdt van dezelfde muziek, maar het grasveld links van de Alpha-tent is de chillplek waar je elkaar altijd wel weer terugvindt. Hoogtepunt op vrijdagavond is Róisín Murph, de (ex)zangeres van Moloko, haar dancepop deint tot ver buiten de Bravo. In een volgepakte tent geeft de Ierse een prachtige show.

‘So tell me you care for me

You’re the first thing

and the last thing on my mind

The time is now

Let’s make this moment last.’

Zaterdagavond besluit ik iets te doen wat ik nog nooit eerder heb gedaan. Er worden de nodige drugs het festivalterrein binnengesmokkeld en hoewel ik daar nooit actief aan mee doe, heb ik me nu voorgenomen ook een pilletje te nemen en te zien wat het met me doet. Gisteravond stond ik broodnuchter tussen vrienden die allemaal onder invloed van iets waren en nu ga ik ook voor de bijl. De vriend die bij mij in de tent slaapt, geeft me een pilletje, dat ik met water naar binnen klok. Hij heeft beloofd op mij te letten vanavond, omdat het mijn eerste keer is en ik moet ‘verplicht’ bij hem in de buurt blijven. Het kan zijn dat ik in paniek raak of een bad trip krijg. En als je je niet goed voelt kan zo’n pilletje juist je negatieve gevoel versterken.

De rest van de groep heeft inmiddels ook een smartie naar binnen gewerkt. Na een half uurtje informeert men bij elkaar of ze al iets voelen. De vriend vraagt: ‘Hoe gaat het?’

Hij kijkt naar mijn pupillen.

‘Goed. Ik voel nog niks.’

‘Krijg je het niet warm?’

‘Niet warmer als anders.’

Ik merk aan de stemming dat het bij iedereen begint in te dalen, maar ik voel echt niks. Geen enkel effect. Sommigen nemen er nog een halfje bij.

‘Hier, neem.’

Maar de vriend die op me let, schudt met z’n hoofd. ‘Nee, laat hem eerst deze maar eens inkicken.’

De sfeer in de groep wordt anders, uitgelatener, we raken elkaar meer aan, dat is wat die pillen met je doen. Maar niet bij mij. Het lijkt wel of mijn geest zich er hevig tegen verzet. Dit mag niet, dit had je niet moeten doen. De vriend kijkt me nog eens aan. ‘Hier neem nog wat water, je moet wel blijven drinken en niet stiekem alcohol gebruiken, hè.’

Hij geeft me een stevige knuffel.

‘Nee, sorry ik merk helemaal niets.’

Inmiddels gaat iedereen los in de Golf op de muziek van DJ Joost van Bellen en ik beweeg me ook over de dansvloer. Ik heb het best naar mijn zin, maar het is en voelt niet anders dan normaal. Raar best wel. Twee uur later nog steeds geen effect.

‘Jan, je blijft me verbazen? Voel je echt niets?’

‘Nee, niks…’

Als bij iedereen de XTC zo’n beetje is uitgewerkt en iedereen erover denkt zijn of haar tentje op te zoeken, krijg ik het intens heet, een tintelend gevoel alsof ik wordt opgetild. Ik zoek de vriend op. ‘Volgens mij begint het te werken.’

Hij kijkt me met groot ongeloof aan. ‘Je meent het, wat ben jij ook een rare. Nou, geniet ervan.’

Een warme gloed dwaalt door mijn lijf. Ik voel mijn hartslag. Ik ga iedereen leuk vinden, en wil flirten met iedereen. Durf dingen die ik normaal niet zou doen. Ik ben helemaal los en zwier over de dansvloer. Alle remmingen zijn weg. De muziek is intenser, elk nummer is geweldig. Ik stroom over van liefde en vind iedereen aardig. Vandaar dat het ook wel de ‘hug- of lovedrug’ wordt genoemd. Ik ben erg alert en zie, of meen in ieder geval, alles te zien.

‘Jan, kom we gaan.’

‘Dat meen je niet, ik begin net in mijn ritme te komen en te genieten. Ik wil niet stoppen.’

De groep houdt het echter voor gezien. Ik heb beloofd bij de vriend te blijven dus met enige tegenzin ga ik mee naar de tent. Ik zweef over het terrein en sla mijn arm om hem heen.

Een half uur later heeft iedereen zijn tentje opgezocht en ik ga ook braaf liggen. Na vijftien minuten hou ik het niet meer uit. Ik bruis nog van de energie. Ik kan niet stilzitten, ik moet bewegen. Ik ritst de tent open.

‘Moet je pissen?’

‘Nee, ik kan niet slapen. Ik denk dat die pil nu pas zijn werk aan het doen is. Ik ga terug.’

‘Het terrein is gesloten.’

‘Maakt me niet uit, ik kan niet slapen nu, ik ga naar de 24-uurstent. Heb je zin om mee te gaan?’

‘Nee, ik ben maximaal brak, joh. Ik kan niet meer. Doe voorzichtig, hè, en niet met vreemde mannen meegaan!’

‘Oké, dat beloof ik.’

Ook in de enige tent waar nog wat vertier is, vind ik iedereen aardig, ik wil mensen aanraken, maak makkelijk contact. Soms zie ik wat afkeurende blikken, je zal vast aan me kunnen zien dat ik een pilletje in mijn mik heb. Op het nummer van Raymond van het Groenewoud ‘Je veux de l’amour’ ga ik helemaal los, ik brul de longen uit mijn natte, verhitte lichaam.

Waar ik ga, waar ik sta.

Voor ik sterf, voor ik verga,

je veux de l’amour.’

Ik zie de zon opkomen en dan pas daalt de vermoeidheid in, ik heb een droge bek en verlang ik naar mijn bedje. Weg euforie! Als ik me op mijn matje installeer hoor ik de vriend naast me zwaar ademen. O, als hij maar niet gaat snurken…

Op zondag doet iedereen een beetje rustig aan, want er moet de komende week ook weer gewerkt worden. Een paar drankjes meer niet. Ik blijf met de jongens nog een nachtje langer en we gaan maandagmorgen pas weg. Dat wordt ver in de middag, want ik weet dat mijn blauwe rakker op het weiland staat, maar ik ben vergeten op te letten welke letter van het alfabet ik moet zoeken om mijn auto terug te vinden op dat immense veld. In mijn hoofd reconstrueer hoe ik naar de ingang ben gelopen en volg zo het spoor terug. Een uur later heb ik de auto gevonden en pik de jongens op bij de uitgang. Het waren een paar enerverende dagen…

Galway girl

In de zomer van 1994 ontdek ik Ierland. Mijn associatie met dat eiland is dat het er altijd regent en dat de mensen er somber zijn en wel een borreltje lusten. Ja, het regent er veel, vandaar dat het landschap ook zo prachtig groen is in veel schakeringen. En met een Ierse whiskey is niks mis merk ik al snel. Ik vlieg naar Dublin, mijn allereerste vliegreis. Ik ben een beetje zenuwachtig hoe zal dat zijn. Vanwege mijn lengte krijg ik een stoel naast de nooduitgang, wat qua beenruimte wel erg handig is, maar de tekst op de deur met de instructie wat te doen in geval van een emergency stelt me niet bepaald gerust. Dus het is mijn verantwoordelijkheid om de deur te openen als het mis gaat. Lukt me dat wel? Ik schuifel onrustig in mijn stoel en lees meerdere malen hoe te handelen. Ook volg ik nauwgezet de veiligheidsinstructies van de stewardess. Niet veel mensen aan boord letten op haar, sommigen vinden het zelfs een beetje lachwekkend, maar voor mij is haar uitleg van levensbelang.

Zorgen om niks blijkt, de vlucht verloopt voorspoedig.

Stephens Green, het park in het centrum van Dublin is een verademing, het is een soort van thuiskomen. Ik voel verwantschap met de Ieren, en dat is niet alleen vanwege het rode haar en de blanke huid met sproeten. Ik heb gemerkt hoe woest aantrekkelijk deze combinatie kan zijn!

Het plan is om met de bus naar Cork af te zakken en vanaf daar langs de fraaie westkust weer omhoog te reizen. Mijn liefde voor het landschap groeit per kilometer. De ruige kustlijn is imposant, met af en toe een zand- of kiezelstrandje, bergen en groen, veel groen. Ik ben meteen stapelverliefd op dit land. Af en toe huur ik een mountainbike om het landschap ook echt in mijn lijf te voelen en de zulte zeelucht op te snuiven.

Midden in mijn vakantieperiode kom ik laat in de middag na een lange busreis aan in Galway, een studentenstad. Eerder die dag heb ik de beruchte Cliffs of Moher bezocht en me verbaast over de durf van sommige mensen om het uiterste randje op te zoeken, ik kijk liever toe vanaf een veiliger afstand. Ik check in bij een hostel, er is een bed voor mij op een gemengde dormitory. Het is een grote zaal volgestouwd met stapelbedden, ergens vooraan is mijn slaapplek op -gelukkig- het onderste bed. Met de cliffs nog in mijn achterhoofd zou ik er niet aan moeten denken in mijn slaap van het bovenste bed te kunnen vallen. Terwijl ik mijn rugzak aan het uitpakken ben, merk ik dat er nog iemand op de kamer is. Ze draait een beetje om me heen en spreekt me uiteindelijk aan.

‘Hello, how are you?’

‘I‘m fine, thanks.’ Eigenlijk zit ik niet te wachten op een formeel gesprekje, ik wil graag even languit gaan liggen om een powernapje te doen. Maar het meisje is volhardend en blijft vragen stellen met een raar accent, ze heeft moeite met haar Engels. Ze vraagt waar ik vandaan kom?

‘Dingle.’

‘So you are Irish?’

‘No, sorry. I’m Dutch.’

Haar ogen lichten op. ‘Dus we kunnen gewoon Nederlands praten?’

‘Jazeker.’

‘Waar woon je in Nederland?’

‘Hilversum.’

‘Hé, grappig ik ook.’

Dat is toevallig. Ik denk straks gaat ze me nog zeggen dat ze bij me om de hoek woont. Wat echter niet het geval is.

‘Heb je zin om samen de stad in te gaan?’

‘Ja, dat is goed. Ik lust wel een biertje.’

Ik rangschik nog iets aan mijn bed, schuif de rugzak onder het matras– alsof dat zal helpen tegen diefstal en we gaan de stad in. De dichtheid van kroegen is groot dus we hoeven niet ver te lopen en zetten ons gesprek voort onder het genot van een pint. Zij gaat voor de damesversie half a pint of Guinness. Er is meteen een klik en het gesprek wisselt tussen wat we de afgelopen dagen hebben gedaan en wat we in Hilversum doen. Ook zij is voor de eerste keer in Ierland. Haar zevenjarige relatie is net op de klippen gelopen en het is voor haar een uitdaging om als vrouw alleen op vakantie te gaan. Ze moet echt wennen om alleen te zijn en zelf haar eigen plan te trekken. Ze doet ook een rondje Ierland, maar dan tegen de klok in. Ze heeft dus nuttige tips voor de plaatsen die ik nog wil bezoeken en ik geef haar my best places to go.

Ondanks dat de Guinness geldt als een dubbele boterham, besluiten we een hapje te gaan eten en zoeken een restaurant uit. Tijdens het eten laat ze zich ontvallen dat ze met name naar Ierland is gegaan omdat ze dol is op mannen met rood haar. Ik krijg het een beetje warm als ik die opmerking tot me door laat dringen. Dat zet alles in een ander perspectief. Ik vraag luchtigjes of ze al een leuke redhead heeft ontmoet?

‘Nee, tot op vandaag dan, hè!’

Een zweetdruppel loopt langs mijn voorhoofd en dat is niet alleen omdat het in het overvolle restaurant best warm is. Ik merk dat ze me helemaal ziet zitten en dat het geen toeval kan zijn dat we elkaar hier in Galway tegenkomen. Ik zit met een enorm dilemma. Het is een hartstikke leuke, spontane meid, ik mag haar en geniet van haar gezelschap en het gesprek. Maar het wordt me letterlijk ook een beetje te heet onder de voeten. Ze laat geen gras groeien over haar intensie en blijft het ijzer smeden nu het heet is. Hoe pak ik dat tactisch aan? Doen alsof ik de openlijke avances niet door heb, de avond doorkomen en denken morgen ga ik richting het noorden, maar dat voelt niet goed. Ik moet eerlijk zijn, ik mag haar geen valse hoop geven. Ik moet iets doen om dit enthousiasme te temperen. En ik neem een beslissing, hoe vervelend ik het ook voor haar vind. Tussen neus en lippen door maak ik haar kenbaar dat ik op mannen val.

Ik zie nog die lepel halverwege bord en mond stilhouden. Ik zie haar slikken en hoor haar denken: kut, heb ik dat!? Kom ik een leuke man met rood haar tegen, en dan is ie gay. Even is de sfeer aan tafel verstoord, maar al snel herpakt ze zich gelukkig en haakt ze in op mijn liefdesleven dat op dat moment op een laag pitje staat. Ons gesprek wordt er alleen maar intenser door omdat nu de lucht geklaard is. Het voelt alsof we elkaar al jaren kennen. We gaan door tot de late uurtjes. In de gemeenschappelijke kamer van de hostel nemen we nog een afzakkertje en als iedereen de kamer heeft verlaten is het ook voor ons tijd om naar bed te gaan. Achter elkaar gaan we de trap op en voor de deur van de dormitory geven we elkaar een innige omhelsing. We hebben adressen en telefoonnummers uitgewisseld en afgesproken dat we elkaar zodra we van vakantie terug zijn in Hilversum zullen bellen. Het is het begin van een zeer hechte vriendschap. We openen zelfs een aantal maanden later een gemeenschappelijke bankrekening waarop we elke maand vijfentwintig gulden storten voor onze volgende gemeenschappelijke vakantie naar Ierland.

Vlaamse reus

Op mijn fiets ben ik onderweg naar Witten. Naar de boer die elke zomer onze pinken weidt. Dat zijn de jonge koeien die nog geen melk geven, maar wel een belofte zijn voor de voortzetting van het boerenbedrijf. Een soort investering in de toekomst, in je eigen gefokte koeien. Maar hoe meer jongvee in het weiland loopt hoe minder gras er over is voor de melkkoeien die geld in het laadje brengen. Dus is het enigszins logisch om het jongvee tegen een bepaalde vergoeding onder te brengen op de weilanden van deze gepensioneerde boer. Het is ieder voorjaar een soort van volksverhuizing om ze daar naartoe te brengen. Het gaat met een veewagen, omdat ook mijn oom zijn pinken naar dezelfde locatie brengt. De boer zorgt zo de gehele zomer voor deze dieren.

Ik ga niet om de ‘jonge dames’ te bekijken. Nee, ik ga voor een nieuwe aanwinst. Van mijn vader heb ik gehoord dat deze boer jonge konijnen heeft en dat is mijn missie. Om een mooi exemplaar uit te zoeken, eentje waarmee ik een click heb en deze vervolgens mee te nemen naar huis. Een soort van verplicht theedrinken hoort bij de deal, terwijl ik liever – als verlegen jongen – meteen ter zake zou willen komen. Maar ik moet geduld hebben totdat we naar het konijnenhok gaan om de jonge moeder, de moer, een van haar kinderen te ontfutselen.

In het nest liggen vier redelijk grote kittens, het gaat namelijk om Vlaamse reuzen. Ze zijn ongeveer anderhalve maand oud. Het is liefde op het eerste gezicht bij een nagenoeg wit exemplaar dat slechts een paar vage zwarte strepen in de vacht heeft. Na alle plichtplegingen en het overdragen van een bedrag uit mijn spaarpot, wordt het nieuwe huisdier in een doos achterop mijn fiets bevestigt en beginnen wij opgelucht aan de terugreis. In ieder geval de nieuwe eigenaar wel, maar of het jonge konijn de transitie ook zo prettig vindt, durf ik te betwijfelen. Na een drie kwartier fietsen doe ik de nieuwe aanwinst in het hok dat voor de oude kippenschuur staat.

De Vlaamse reus groeit als kool en ik verplicht me om elke week haar hok uit te mesten, want verzorging van dier en dagelijks voeren is de afspraak om een eigen konijn te mogen hebben. Het uitmesten is niet het meest prettige karweitje, maar gelukkig is de Vlaamse reus redelijk zindelijk aangelegd en heeft ze een hoek van het hok ingericht als poep- en plasplek. In de winter timmer ik op aangeven van mijn vader een loopren voor het beest. Je mag wel medelijden met haar hebben, want het timmerwerk is niet het meest fraaie of solide bouwwerk geworden. Het frame zit nogal schots en scheef in elkaar en mijn vader doet een uiterste poging om met wat latten een dwarsverbinding aan te brengen, maar erg stabiel is het ren niet. Ze kan er wel lekker zelf het gras, en vooral o jammie klaver, dovenetel en paardenbloemen rond de boerderij mee afgrazen. Als ze op haar achterpoten gaat staan houd ik mijn hart vast of niet onder haar zware gewicht de gehele constructie zal kantelen zodat het eerder een loopmolen van een hamster zal worden.

Ik weet niet hoeveel jaar we een maatschap hebben gehad. Ik ben trouw blijven voeren – mijn vader maait met de zeis gras als ze niet in het loopren kan door regen of slecht weer en in de winter vreet ze hooi. Zelfs met een mix van Calvé slaolie en peterselie heb ik een myxamotose-aanval in haar oren behandeld waar ze wonderwel van genezen is.

Op een vrije zaterdagmiddag mest ik haar hok uit en nadat het van vers stro is voorzien, stop ik het konijn weer achter het gazenraam dat als opening en ruif van het hok dient. Er zitten draaihoutjes voor als afsluiter. In de veronderstelling dat het hok goed is afgesloten ga ik na mijn taak andere dingen doen. Op een gegeven moment zie ik onze hond, Puckie, een vuilnisbakkenras, eigenlijk een grappig onderdeurtje, druk bezig in het aardappelveld naast de boerderij. Hij maakt een grommend geluid dat soms overstemd wordt door een hoog piepgeluid. Ik zie zelfs iets wits boven het loof van de aardappelen uitkomen. Net als ik me realiseer dat Puckie met het vervullen van zijn instinct bezig is, merk ik pijnlijk op dat het deurtje van het konijnenhok openstaat en dat het opspringend wit mijn Vlaamse reus is, die vecht voor haar leven. Ik kom te laat om nog een reddingspoging te ondernemen. Een tragisch einde van zo’n trouw maatje. En je gaat ook even anders kijken naar die andere viervoeter die je ook zeer lief is.

Trevifontein

Rome probeert haar toeristen op te voeden las ik afgelopen week in de krant. Mensen die hun eigen meegebrachte lunch op de Spaanse trappen eten, hun schoenen uittrekken of handen wassen in de Morenfontein kunnen volgende maand een boete krijgen van 250 euro voor onbeschaafd gedrag. Een duik nemen kost zelfs 600 euro en een nachtje in de cel. Rome hoopt zo de overlast van de jaarlijks groeiende stroom toeristen te beperken, voor de bewoners van de stad maar vooral voor de monumenten. Toeristonvriendelijk? Nodig om de monumenten te beschermen? Zeg het maar.

Het is wel opvallend hoe steden hun beleid ten aanzien van toeristen inrichten. Ik kan me nog herinneren dat ik voor AT5 een gesponsord programma moest maken over I AMsterdam, een marketingstrategie om meer mensen naar de hoofdstad te lokken. Begin dit jaar is het logo verwijderd dat toen bedacht is en levensgroot op markante (toeristische) plekken in de stad stond. Het logo trok te veel mensen en was dus te populair. Ten onder gegaan aan zijn eigen succes? Of is er sprake van een rare politieke keuze? Hoe krom kan het zijn.

Dat er in Rome van alles aan de hand is, heb ik een aantal jaren geleden gemerkt toen ik met een Ierse vriendin de stad bezocht. Zij vloog vanuit Dublin, ik vanuit Eindhoven. We hebben een hotelletje geboekt en hadden erg veel zin om de stad waar we allebei nog nooit eerder zijn geweest te ontdekken. Zodra we elkaar laat in de namiddag op het vliegveld hebben ontmoet en ingecheckt zijn in het hotel, gaan we meteen de buurt verkennen en komen bij toeval terecht bij de beroemde Trevifontein. Het is er enorm druk, de fontein is aan alle kanten omringd door toeristen. We willen foto’s maken als bewijs dat we er zijn geweest en ons muntje over de juiste schouder in de fontein werpen om volgens de legende nog een keer terug te kunnen keren in de Italiaanse hoofdstad. Mijn vriendin neemt haar positie bij de rand van de fontein in en ik ben bezig de foto te maken en daarvoor een juiste kadering te zoeken. Omdat het poepie druk is kan ik geen solo foto maken, maar ik wil zo min mogelijk vreemdgangers op de foto. Mijn vriendin staat te wachten, ik kijk door de zoeker en plotseling ben ik haar kwijt in mijn kadrering. Er ontstaat tumult en dan zie ik wat er gebeurd is. Ze wilde het goed aanpakken en is waarschijnlijk op de rand van de fontein gaan zitten en er pardoes in gegleden. Ik zie plotseling het natte, druipende hoofd, ze is totaal kopje ondergegaan. Ik loop snel naar haar toe om haar uit het water te helpen. Het is intern een mix tussen schrik om wat er is gebeurd en ook wel een beetje onderdrukt lachen, omdat het best een komisch gezicht is. Maar het wordt nog zotter. Vrij snel word ik geholpen om de vriendin over de rand te tillen. Als ze weer aan de goede kant staat, wordt er heftig aan haar getrokken. In moeilijk Engels wordt haar te verstaan gegeven dat ze zo snel mogelijk moet verdwijnen, want ‘it’s not aloud to be in the fontain! The police will get you and you will have to pay.’ Mijn vriendin is haar duik nog niet helemaal te boven en kijkt de omstanders verbaasd aan. Ik snap er ook helemaal niks van. Hoezo boete? Ze is per ongeluk te water geraakt, er is geen opzet in het spel om de fontein in te springen of zo? Laat staan een poging om muntjes op te duiken. Dus waarom zo moeilijk doen? Laat haar even bijkomen! Maar de omstanders blijven volhouden dat we nu onmiddellijk moeten verdwijnen. De politie zou geen pardon kennen. We worden snel een straatje ingetrokken om uit het zicht te zijn en daar beseffen we nog nauwelijks wat er is gebeurd en waarom we meteen bij de fontein weg moesten. Het is nogal een binnenkomer, een rare, onverwachte kennismaking met Rome en haar toeristische attracties.

Nat en koud druipen we af naar het hotel. De vriendin vraagt of ik nog een foto heb gemaakt van haar ondergang. ‘Nee,’ zeg ik, ‘ik was je zo ineens kwijt en toen ik merkte wat er gebeurde heb ik de foto de foto gelaten om je te helpen.’

‘Dus dan ben ik ook nog voor niks nat geworden,’ is haar reactie. Ze kan er gelukkig zelf om lachen.

Haar paspoort, telefoon en alles wat in haar tasje zat, is ook te water geraakt en doorweekt. Met de föhn hebben we de mobiel nadat we hem hebben opengehaald, proberen droog te maken. Maar het ding was dood en bleef dat.

De volgende dag hebben we nog vaak grapjes gemaakt over de verrassende duik, maar de toon van de vakantie is gezet. We ontdekken dat er inderdaad agenten bij de monumenten staan die op een fluitje blazen en druk gebaren als ze toeristen iets zien doen wat niet mag. Dus die boete is ons inderdaad door het ingrijpen van omstanders bespaart gebleven.

We hebben de schaal van de plattegrond erg verkeerd ingeschat en de afstanden zijn groter dan verwacht, maar stug blijven doorlopen, hè, we laten ons niet kennen… Het gevolg na één dag door de stad banjeren van het Monumento a Vittorio Emanuele II (de typemachine) via het Collosseum naar de Sint-Pietersbasiliek blaren waar je de rest van de week last van blijft houden bij elke stap die je zet. Vakantieleed. Een halve dag wachten om uiteindelijk de Sixtijnse kapel binnen te kunnen.

Het is een leuke, oude stad, maar de pret is bedorven en daar helpt geen Tom Cruise in levende lijve aan (hoewel ik een groot fan ben!) wanneer op de Taag opnamen worden gemaakt voor Mission: Impossible III. Nou, zo was onze reis ook, enigszins. Het was geen reclame voor de stad, en dat blijft hangen. Zal ik snel weer naar Rome gaan, nee waarschijnlijk niet. Of komt het doordat we uiteindelijk niet dat muntje met zijn onze rechterhand over de linkerschouder hebben kunnen gooien in de Trevi?

 

Wasman voor de vloot

Met drie grote Ikea-tassen sta ik op de IJsselkade. Het is vrijdag in de namiddag. De zon legt een zilverengloed over de IJssel. In de verte ter hoogte van het Kampereiland zie ik de Eendracht varen. Inmiddels herken ik haar silhouet. Een kwartiertje later is de schipper druk bezig om het charterschip aan te meren. Het is niet zo druk, nog niet veel schepen van de bruine vloot zijn terug, dus hij kan dicht aan de kade aanleggen. Dat is voor mij ook handig, want dan hoef ik niet met al die zware tassen over smalle loopplanken te lopen of van schip naar schip te klimmen. Het maatje zwaait naar me. Hij is met dit mooie weer nog bruiner geworden. Zijn zwarte lok staat fier omhoog. Er heerst een uitgelaten sfeer aan boord. Het zijn voornamelijk Duitse toeristen, zo te horen en ze zijn een weekje naar het Wad geweest.

‘Mooi, Jan dat je er al bent!’ roept de schipper. ‘Sorry, we hebben nog geen tijd gehad de bedden af te nemen.’

‘Geen probleem, ik help zo wel even een handje,’ zeg ik terwijl ik aan boord klim en de tassen op het dek onder het roer neerzet. Ik krijg een flinke hug van zowel schipper als z’n maatje. De laatste is een goede vriend en werkt in het zomerseizoen als matroos aan boord. Via hem heb ik dit bijbaantje gekregen waardoor ik weer een extra zakcentje heb.

De gasten nemen afscheid van de bemanning en verlaten met koffers en rugzakken het schip. Hun vakantie zit erop. Ik kan merken dat de sfeer deze week goed is geweest. Dat wil nog weleens verschillen. Soms steken de vakantiegangers geen poot uit en moeten schipper en maat al het zware werk doen, terwijl het juist de bedoeling van een zeilvakantie is dat de gasten volop meedoen met het hijsen of reven van de zeilen en de bediening van het staand en lopend tuig. Als ze willen mogen ze manoeuvres uitvoeren en met het stuurrad in hun handen de koers bepalen. Daar zit toch vooral de lol van zo’n cruise, naast het droogvallen op het wad natuurlijk.

Nadat de gasten vertrokken zijn gaan we samen benedendeks de kajuiten langs en halen de tweeëntwintig bedden af en doen de vuile was in de meegebrachte tassen. Achter mij voorziet de schipper de kussens van vers gewassen slopen. Met z’n drieën is het zo gepiept.

Tevreden drinken we in de zon op het achterdek een biertje. Ik merk aan de bemanning dat de vermoeidheid toeslaat bij het derde biertje. Dit is de laatste, het is mooi geweest voor deze week.

Met snelbinders bevestig ik de tassen op mijn fiets, ik ben er ondertussen behendig in geworden. Als ik naar mijn flatje rijd voel ik me een Indonesische verkoper. Het moet een komisch gezicht zijn, zo’n jongen die wijdbeens door de Hanzewijk fietst omdat de derde tas op de stang balanceert.

Ik heb geen zin om meteen een wasje te draaien. Het zal mooi weer blijven dus ik krijg het beddengoed wel droog voor de komende vrijdagmiddag. Als het continu regent of slecht droogt is het best wel een klus, en vergt het een serieuze planning. Omdat er deze keer ook een aantal rode dekbedden tussen zitten moet ik oppassen dat de andere dekbedden niet verkleuren.

Mijn oma van wie ik deze oude wasmachine heb gekregen moest eens weten hoe haar kleinzoon met haar meer dan twintig jaar oude machine zijn centen verdiend. Mijn kat vindt het wapperde wasgoed machtig interessant en ik moet oppassen dat ze het niet als klimtuig gaat gebruiken en daardoor allerlei haken met haar scherpe nagels in de dekbedden veroorzaakt. De tassen met schone was moeten ook in een apart kamertje worden gezet, want geef nou eerlijk toe er is toch niets fijner dan je als poes tussen dat zomerfrisse wasgoed te nestelen en daarmee een zweem van zwarte haren achter te laten waardoor de baas nog eens extra werk heeft om dat weer te verwijderen. Stel dat er iemand met een kattenallergie aan boord is de komende week.

Toen ik aan deze klus begon zag ik de verbazing op de gezichten van de achterburen die uitkijken op mijn balkon met de vier gespannen waslijnen. Dagelijks hangt het vol met dekbedden, slopen en soms ook handdoeken. Een buurvrouw kon haar nieuwsgierigheid niet bedwingen en vroeg op de man af waarom er altijd zoveel beddengoed op mijn lijn hangt. Ik wil niet weten welke visioenen ze had of in welke richting haar gedachten gingen aangaande mijn privéleven. Ik heb het haar maar even haarfijn uitgelegd om een buurtroddel te voorkomen. Zij vertelt het wel verder wat al die lakens aan mijn lijn betekenen, daar ben ik zeker van.

Mijn Baltische ziel

Ik houd van de boeken van Jan Brokken. Hij kan de geschiedenis van een land of stad volledig voor je tot leven brengen. Zo staat het Zuid-Hollandse dorp Rhoon waar hij zijn jeugd doorbracht en dat het decor is in drie van zijn boeken op mijn netvlies gegrift. Ik ben er zelfs op een zondagmiddag gaan wandelen. Als een vriend mij vraagt of ik zin heb om mee te gaan naar een lezing van Brokken in Heemstede zeg ik meteen volmondig ja. Het gaat die avond over zijn boek ‘Baltische zielen’. Brokken vertelt enthousiast over de totstandkoming van de diverse verhalen uit zijn boek en leest daarbij op een mooie toon enkele lange passages voor. Tussendoor spelen een pianist en violiste muziek van de Estse componist Arvo Pärt, waaraan ook een hoofdstuk in het boek is gewijd. Velen zal het een-twee-drie niks zeggen maar als je de pianoklanken van ‘Spiegel im Spiegel’ hoort dan klinken die vast bekend in de oren. Op begrafenissen komt het nog weleens voorbij en het zou ook op die van mij ten gehore gebracht mogen worden als het zover is.

Het is een bijzondere lezing waarbij je de harde kerkbanken voor lief neemt. Aan het eind van de avond koop ik zijn boek en weet ik wat mijn volgende vakantiebestemming zal zijn.

Begin juli reis ik af naar Riga. Je moet geen vlucht boeken vlak voor het weekend want wat Barcelona al een aantal jaren is voor vrijgezellenparty’s begint de Letse hoofdstad nu te worden. Gekke uitdossingen markeren in de weekends het straatbeeld. Ik vlieg op een maandag dus ga net tegen de stroom in en heb in het vliegtuig geen last van al die gekkigheid. Mocht je nog nooit in een van de drie Baltische landen zijn geweest, ik kan het je van harte aanraden.

Halverwege de vakantie ga ik met een spotgoedkope bus naar Tallinn en meteen bij aankomst in de Estse stad ga ik naar het toeristenkantoor om te informeren of er de komende dagen nog een concert met de muziek van Arvo Pärt wordt gehouden. En ja hoor, ik heb mazzel op de laatste avond dat ik in de stad zal zijn is er in de Sint-Nikolaaskerk een kamerkoorconcert. Meteen bestel ik een kaartje. Zo dat is geregeld.

Als ik op die avond op weg ga naar de kerk kom ik overal mannen en vrouwen in stemmig zwart tegen, het blijken de leden van het koor te zijn. Bij de Sint-Nikolaaskerk is het enorm druk, een mensenmassa verdringt zich bij de garderobe, maar ik – warmbloedig als ik ben – heb geen kledingstukken af te geven. Toch kan ik niet doorlopen en moet op mijn beurt wachten om een plekje te zoeken in de magistrale kerk. Het voordeel is dat ik alleen ben en op de derde bank voorin is er een mooi plekje voor mij vrij. Nieuwsgierig bestudeer ik het programma. Ik heb een Estse versie in mijn handen geduwd gekregen (zie ik er dan zo Baltisch uit?) waardoor ik enkel het woord Pärt kan ontcijferen. Dat is prima daar kom ik voor.

Op het podium voor me zie ik alleen vrouwen en ik denk waar zijn de mannen gebleven? Dat raadsel wordt bij het eerste orgelspel opgelost. Achter mij hoor ik eerst heel zacht mannenstemmen, hun gezang zwelt langzaam aan en overspoelt me als een golf in de branding uiteindelijk totaal. Het is een soort full-surround-ervaring. De akoestiek is uitstekend. De mannen schrijden zingend door het gangpad naar voren en voegen zich bij de vrouwen. In één woord kippenvel, zo mooi en indrukwekkend. Het koor zingt onder begeleiding van een kamerorkest vier lange stukken. De muziek van Pärt is sober met onverwacht krachtige uithalen die onder je huid  kruipen. De tranen biggelen me over de wangen. Wat een prachtige afsluiting van een geslaagde vakantie. Nog nooit ben ik zo onder de indruk geweest van koorzang. Bij de laatste adembenemende strofen barst buiten een krachtig onweer los, het lijkt alsof het bij het muziekstuk hoort. Zelfs een regenboog priemt door de ramen van de kerk. Binnen slaat een luid verdiend applaus in dat zeker twee minuten aanhoudt.

Geduldig wacht ik in de hal van de kerk de regenbui af, het is geen straf dat ik geen jas bij me heb, want ik wil hier wel een tijdje blijven terwijl de prachtige zang nog in mijn oren naklinkt. Als de ergste regen voorbij is huppel ik de waterplassen ontwijkend terug naar mijn tijdelijke appartement. Mijn vakantie kan niet meer stuk. Dank je, Jan Brokken!

 

Zwemmen in de IJssel

Het is een lome zomeravond vlak voor de grote vakantie. Met een aantal vrienden zit ik in de Moriaan, een studentencafé in de Boven Nieuwstraat. We zijn naar de laatste filmvoorstelling van de Kamper Filmclub in de City bioscoop geweest en bespreken de film onder het genot van een biertje uitvoerig na. Kampen heeft een nieuwe alcoholwet waarbij de kroegen geen vaste sluitingstijd hebben en naar eigen inzicht – wat betekent omzet – het uur waarop de kroeg sluit mag bepalen. Dus het zal midden in de nacht zijn geweest dat we uiteindelijk uit de kroeg gezet worden. Het is nog steeds behaaglijk qua temperatuur, een beetje klam (zwoel) zelfs en niemand heeft zin om naar huis te gaan, laat staan te gaan slapen. Iemand komt op het lumineuze idee om naar het strandje bij de nieuwe brug over de IJssel te gaan en daar nog een beetje te chillen. Omdat het meisje in de groep op goede voet staat met de eigenaar van de Moriaan lukt het haar om terwijl hij bezig is de kas op te maken nog een aantal flesjes bier los te peuteren en we fietsen met de buit richting d’Olde Zwarver, de molen waaraan de brug haar naam dankt.

In mijn herinnering is de tuibrug in aanbouw, maar als ik op internet lees dat Neelie Smit-Kroes de brug op 4 oktober 1983 heeft geopend dan kan dat helemaal niet, want de vrienden waarmee ik op het strandje ben, kende ik toen nog niet. Dus de brug moet al in gebruik geweest zijn en zo zie je maar hoe je geheugen met je herinneringen aan de haal kan gaan.

We installeren ons in het zand en filosoferen een beetje losjes over het leven, misschien moet ik toegeven dat het meer dronkenmanspraat is. Ik weet ook niet meer wie op het idee komt om een verfrissende duik in de IJssel te nemen en naar de overkant te zwemmen. Voor ik het in de gaten heb heeft iedereen zich van kleding ontdaan en duikt in het toch wel koude water. Ik wil niet achterblijven, en begin een snelle striptease. ‘Wacht op mij!’ roep ik.

Met mijn zelf aangeleerde schoolslag zwem ik naar één van de vrienden toe. Ik heb geen diploma en ben geen ervaren zwemmer, nog nooit heb ik in een rivier gezwommen en ik besef snel wat het probleem is, er staat een sterke stroming die het moeilijk maakt recht vooruit te zwemmen. Ik ben in een klap nuchter. Waar ben ik aan begonnen? Is dit verstandig? Ik vraag aan de jongen naast me om bij mij in de buurt te blijven. Ik merk dat hij ook geschrokken is van de sterke stroming in de rivier. De andere drie vrienden zwemmen zo’n tien meter voor ons uit. We drijven steeds verder van de brug af in de richting van de oude brug. Ik zet kracht met mijn armen want van mijn beenslag moet ik het niet hebben, daarmee probeer ik hooguit op koers te blijven. Wat van geen meter lukt. Ongeveer achthonderd meter van de Molenbrug bereiken we de overkant van de rivier. Ik ben opgelucht dat het gelukt is.

Maar wat nu? Daar staan vier jongens en een meisje in Adamskostuum aan de verkeerde kant, terwijl onze kleren nog bij het strandje liggen. We rusten even uit. Gelukkig is het iedereen tegengevallen, maar uiteindelijk zullen we toch terug moeten zwemmen. Even overweeg ik via de brug terug te lopen, maar dat zou een gênante vertoning zijn. Ik probeer mijn angst te onderdrukken. Koppie erbij houden, Jan, je kan dit! Als een bevend rietje duik ik opnieuw de IJssel in en probeer al spartelend de overkant te halen. Het gaat traag en voor mijn gevoel is de overkant mijlenver weg. Ga ik de overkant halen, of wordt dit mijn Waterloo?

Ter hoogte van de melkfabriek komen we weer aan land. Langs de oever proberen we zoveel mogelijk laag langs de begroeiing – voor zover dat mogelijk is vanwege de basaltblokken – terug te lopen naar het strandje. De zon is inmiddels op en een nieuwe dag is begonnen. Ik realiseer me dat ik van geluk mag spreken dat deze domme actie goed is afgelopen, en dat de vier Adams en een Eva wellicht gespot worden door een vroege arbeider maakt ons niet zoveel meer uit. Ik kan het nog – met een kleine ondeugende glimlach op mijn lippen – navertellen. Maar ik zal me zeker niet weer laten verleiden een rivier over te steken. Of Mozes moet met zijn staf in de buurt zijn.