De eerste week van juli zal altijd een speciale periode blijven. Mijn vader is al vanaf zijn tweeënvijftigste hartpatiënt. Hij heeft alle medische ontwikkelingen die er in de cardiologie bestaan meegemaakt: openhartoperatie, dottertechnieken en hij blijkt taai, want iedere keer weet hij er doorheen te komen. De laatste jaren van zijn leven houdt hij vanwege hart- en ander orgaanfalen vocht vast waardoor hij kortademig en benauwd wordt. Het is altijd lastig om dat aan te zien en mee te maken. Er zijn allerlei middelen om het leed te verzachten, het beruchte tabletje onder de tong, de plastabletten, ademhalingstechnieken en het mee-ademen als hij dreigt te hyperventileren, en zelfs EPO om rode bloedcellen aan te maken die voor het vervoer van zuurstof zorgen. In de koelkast ligt een voorraad waar een professionele wielrenner jaloers op zou zijn.
Als de klachten dermate ernstig zijn moet hij voor vochtafdrijving opgenomen worden in het ziekenhuis. Hij ziet daar altijd vreselijk tegenop. Na afloop is het ademen weer even wat makkelijker maar het proces zelf ervaart hij als een martelgang. Er moet een katheter in de plasbuis worden aangebracht, en op de een of andere manier lukt dat nooit in een keer. Bij zijn laatste ziekenhuisbezoek zijn ze er twee dagen mee bezig.
Samen met mijn moeder bezoeken we hem trouw elk spreekuur en je ziet dat het iedere dag een beetje beter gaat. Na drie weken krijgt hij het bericht dat hij na het weekend terug mag naar mijn moeder, waar hij erg naar uitziet. We mogen hem om elf uur halen. Zover komt het echter nooit.
Op zaterdagmiddag laat hij ons trots raden wat hij gegeten heeft. Nou zijn er een aantal zaken waar je hem blij mee kunt maken, een rolmops is daar een van, maar dat zal het absoluut niet zijn geweest. Nee, hij heeft een banaan gehad en niet één, hij heeft er maar liefs drie opgepeuzeld. Aan de lach op zijn gezicht kan je zien dat hij er nog steeds van geniet. Het is een gezellig uurtje en hij maakt een opgewekte indruk.
’s Avonds – anderhalf uur later – volgt het avondspreekuur. Het is altijd een rush want in de tussentijd moet er gegeten worden en mijn moeder wil natuurlijk niet het pand verlaten voordat de afwas gedaan is. Dus we moeten opschieten om weer op tijd in het ziekenhuis te zijn. Voor het gehannes met de rolstoel van mijn moeder moet altijd extra tijd worden uitgetrokken. Vandaag trouwt prins Albert van Monaco en mijn moeder is wel geïnteresseerd in de jurk van de bruid Charlene. We kijken naar de trouwdienst en vertrekken daardoor te laat richting ziekenhuis.
We verkeren in een uitgelaten stemming. Dat slaat om als we de kamer betreden waar mijn vader ligt. De drie kamergenoten hebben hun bezoek al, maar iedereen kijkt geschrokken naar ons… Ik zie dat het witte gordijn rond het bed van mijn vader is dichtgetrokken. Voordat ik een blik achter het gordijn kan werpen, staat er een zuster achter ons. ‘Familie Meints, wilt u even met mij meekomen?’ In het zusterverblijf krijgen we de onheilstijding. Mijn vader is tijdens het avondeten plotseling onwel geworden en heeft het erg benauwd gekregen. Er is ooit een niet-reanimeren verklaring ondertekend, maar uit eigen beweging is hij toch weer bij kennis gekomen. Zijn conditie is echter belabberd, zo slecht zelfs dat hij het niet lang meer zal maken en eigenlijk direct naar een apart kamertje gebracht moet worden. Het liefst naar de ic als daar plek is. Dit komt aan als een mokerslag. Zo in tegenspraak met onze indruk van het middagbezoek.
Vanaf dat moment gaat alles in een stroomversnelling. ‘Zijn er nog andere kinderen die gewaarschuwd moeten worden?’ Ja, die zijn er… Op een soort automatische piloot ga je handelen. Ik maak de fout dat ik eerst nog even bij mijn vader wil kijken. Hij slaat zijn ogen op en is blij me te zien, maar geeft wel zelf aan dat het niet goed met hem gaat en dat het een uur geleden kantje boord is geweest. Ik moet echter mijn zus gaan bellen dat ze onmiddellijk moet komen, maar mijn vader houdt mijn hand stevig vast. Met moeite kan ik me los wringen. Ik wil niet in zijn bijzijn de rest van de familie inlichten over de prognose.
Mijn zus is met haar man op Ameland. Ze dineren in een restaurant en hebben de mobiele telefoon niet aanstaan. Mijn nichtje biedt aan dat ze iedereen zal bellen, zodat ik me verder met mijn moeder en vader kan bezighouden. Pa wordt naar de ic gebracht. Om hem te helpen stellen ze voor om hem morfine te geven en een inslaper, omdat hij constant naar adem hapt. Maar dan zal hij geen afscheid meer kunnen nemen. Hij kiest ervoor om het uit te stellen totdat hij iedereen die hem dierbaar is heeft gezien. Het is vreselijk afzien voor hem die komende uren. Hij heeft het zo benauwd en we zien alle genuttigde bananen in een bepaalde vorm voorbij komen.
Nadat hij in volle overtuiging afscheid heeft genomen, vraagt hij of we de zuster willen roepen. Daarvoor geeft hij aan dat we hem los moesten laten, omdat fysiek contact het afscheid voor hem onmogelijk maakt. De zuster brengt hem in slaap en de waarden op de monitor zijn beroerd en gaan steeds verder naar beneden. Op een zeker moment zal de flatline verschijnen.
In de vroege zondagochtend kan hij het loslaten en geeft letterlijk zijn laatste snik. Die wij als dierbaren niet zo ervaren, want hij heeft dat gedurende de nacht al een paar maal gedaan, om na een lange onderbreking opnieuw te gaan ademen. Maar nu is het echt voorbij…
De jonge zuster die hem en ook ons de gehele nacht heeft bijgestaan, komt achter me aan als ze hoort dat ik de begrafenisondernemer ga bellen. Ze pakt mijn hand beet en nadat ze me gecondoleerd heeft, zegt ze: ‘Mag ik je uit eigen ervaring een raad geven. Je gaat nu alles in het werk stellen om de begrafenis van je vader te regelen, je komt in een stroomversnelling terecht, maar besef dat in deze hectiek dit de laatste dagen zijn dat je nog bij je vader kunt zijn, dat je hem nog beet kunt pakken. Neem de tijd om op jouw manier afscheid van hem te nemen als je daar behoefte aan hebt.’
Ik ben haar erg dankbaar voor de levensles die ze me heeft gegeven.
In overleg met de begrafenisondernemer mogen we gezamenlijk mijn vader wassen, scheren, aankleden en in de kist leggen. Ook een goede ervaring – misschien griezelig – maar goed om mee te maken dat iemand niet plotseling mooi opgebaard in zijn kist ligt.
De les van de zuster vertel ik ook aan mijn moeder. ‘Mam, als je naar pa wilt – hij ligt opgebaard in de aula – dan zeg het maar en ik ga in de auto met je mee.’ Op dinsdagavond nadat het een drukke dag met veel aanloop en geregel is geweest, geeft mijn moeder aan dat ze graag even bij haar man wil kijken. Het is na tienen, maar we hebben een sleutel en kunnen elk moment naar hem toe. In de zomerschemer rijden we naar hem toe en zitten een uur bij hem in de koude ruimte. Het is goed, ik maak ook nog een wandelingetje, zodat mijn moeder alleen met hem kan zijn. Achteraf hebben we door dat bezoek onze nachtrust verpest, want we kunnen vervolgens de slaap niet meer vatten… maar het voelt goed om tijd voor mijn vader te nemen en de dood in de ogen te zien.