Midzomer. Vroeg in de ochtend zit ik met hem op het platje, in een zee van daken onder witte wolken die langzaam over ons heen schuiven. Het is nog zo vroeg dat de stad in slaap verzonken is. Hij zit echt heel dicht bij me. Mijn verlangen naar hem is intens en bestaat al een hele tijd – voor mijn gevoel een eeuwigheid – en de afstand is klein genoeg om de donkerblonde haartjes op zijn blote armen te zien en de donkere vlekjes op zijn huid. Een arm uitsteken en om zijn schouders leggen, meer is niet nodig om de afstand te overbruggen. Het zou een perfecte zaterdag kunnen worden. Het enige wat ik hoef te doen is de eerste stap zetten.
Is het verbeelding van me dat zijn schouder een heel klein beetje naar me toe gebogen is? ‘Luister,’ zeg ik, ‘dit is de mooiste ochtend die ik tot nu toe in mijn leven heb meegemaakt.’
Op het dak
Hij knikt instemmend. We praten over de muziek in de disco en de uren die we vannacht samen hebben doorgebracht en mijn huisgenoten die allemaal onderuit zijn gegaan en nu liggen te slapen of ik elk geval een poging doen. Met zijn allen zijn we op het dak geklommen om de nieuwe dag te verwelkomen. En nog een laatste sigaret te roken.
Ik zit op mijn handen. Hoe zal hij reageren als ik hem ga zoenen? Dat is in twee seconden gedaan – naar hem toebuigen mijn lippen op zijn mond drukken, me terugtrekken. En dan even verlegen kijken.
‘Ik denk dat ik maar eens opstap,’ zegt hij.
Nu moet ik echt iets ondernemen. ‘Nog niet meteen, toch?’ Ik draai me naar hem toe en kijk recht in zijn ogen. Zijn blik daagt me uit om de eerste stap te zetten.
‘En heb je nog plannen voor de zaterdag?’ vraag ik om hem bij me te houden.
‘Hangt ervan af,’ is zijn reactie.
Zijn schouder zakt weer een fractie lager naar me toe. Dit is het moment. Ik kijk uit over de daken en registreer niets behalve het bonzen van mijn hart. Misschien moet ik gewoon vragen, zoals een verliefde tiener, of ik hem mag kussen?
Een meeuw daalt neer op het dak van de kerk aan de overkant en blijft op de rand van de dakgoot zitten. Ik haal mijn linkerhand van onder mijn bil tevoorschijn en laat hem de ruimte tussen ons afleggen, over de koele stenen van het muurtje waar we op zitten, waarna ik mijn vingers licht op de zijne leg.
Geen reactie.
Ik luister of ik een verandering in zijn ademhaling kan horen, maar niets. Ik kijk hem aan, maar hij kijkt nog recht voor zich uit naar de meeuw. Ik trek mijn vingers terug. Een primitieve paniek rijt mijn borst uiteen. Ik denk: wat is het ergste dat er kan gebeuren? Het ergste is dat hij terugdeinst. Niks proberen is erger. Zal ik zeggen dat ik hem leuk vind, echt heel erg leuk? Ik draai me naar hem toe. Hij draait ook maar dat is om de andere kant op te kijken. Er is een blos op zijn wangen gekomen.
De kus
In mijn dromen heb ik mezelf hem zien benaderen met geile intenties en ik graaf diep om een manier te vinden om die magie werkelijkheid te laten worden. Iets ontneemt me de moed. Misschien is het wel het besef dat ik te hoog mik. Hij is echt heel mooi.
‘Draai je eens om,’ zeg ik. Ik schrik van mijn directe vraag.
Hij lacht, een kort lachje en draait zijn gezicht in mijn richting. Zonder dralen buig ik naar hem toe – ik sta de twijfel niet toe naar boven te kruipen en mijn intensie een voet dwars te zetten – en druk mijn lippen op de zijne.
Hij reageert niet afwijzend.
Ik weet niet na hoelang – misschien een halve minuut, misschien iets meer – zet hij zijn vingertoppen tegen mijn borst. De lichte druk zegt me dat het voorbij is. De kus is verbroken.
Schuin invallend zonlicht komt door de witgewolkte lucht en de kerk aan de overkant werpt zijn schaduw over ons.
‘Ik ga er vandoor,’ zegt hij terwijl hij van het muurtje springt.
Ik knik zo cool als ik kan. ‘Wanneer zie ik weer?’ vraag ik voorzichtig.
‘Over een paar uurtjes, maar ik moet nu eerst slapen…’ Met zijn ranke lichaam kruipt hij door het dakraam naar binnen. Enkele ogenblikken later hoor ik de voordeur dichtslaan en zijn voetstappen op het trottoir. Ik voel aan mijn lippen die nog nagloeien van onze eerste zoen.