Met dierendag voor de deur is het verhaal over dikke Tinus een bijzondere. In Kampen woon ik een jaar lang als onderhuurder in een huis met een tuin. Het is een erg gezellig huis en dat is ook de mening van de katten uit de buurt. Er zijn twee zwarte kittens die het leuk vinden om bij ons binnen te wippen. Zo het jonge katten betaamt springen ze speels door de woonkamer, van de bank op de tafel, via de kast op de schommelstoel. Mijn zorgzame huisgenoot geeft ze melk en koopt kattenvoer en zo is het een dolle beestenboel bij ons thuis. Maar als je echt wilt studeren en je moet je concentreren is dit kattenvertier soms erg storend. Als voor de zoveelste keer een bloempot uit de vensterbank valt, is het mooi geweest en je zet in volle overtuiging twee zwarte exemplaren buiten in de tuin en sluit de deur af. Na een kwartier klinkt een zielig miauwtje in de kamer. Rara hoe kan het? – toch staat er weer een zwart mormel binnen om aandacht te vragen. Bij een nadere analyse blijkt dat je tweemaal dezelfde zwarte poes buiten de deur hebt gezet. Dit exemplaar heeft zich slim in de boekenkast verstopt. Middels haar uitgekiende aanpak heeft ze een streepje voor en mag ze binnenblijven. Later krijgt zij daarom de bijnaam ‘Slimmie’ en is ze jarenlang mijn trouwe metgezel. Maar er is ook nog een dikke rode buurtkater, die via de tuin naar ons toekomt en zich rustig op de bank in het zonnetje nestelt en zich verder de gehele dag niet met zijn jongere soortgenoten bemoeit. Omdat de rode kater geen overlast bezorgt mag hij bij het uitzetbeleid lekker binnen blijven liggen.
’s Avonds vinden we het moeilijk om hem naar buiten te gooien, dus blijft hij overnachten. Maar ’s ochtends om vijf uur begint de kater klaaglijk te miauwen en voor de achterdeur heen en weer te lopen. Hij maakt zoveel lawaai dat je wel uit je bed moet kruipen om te zien wat er aan de hand is. Waarom wil die rooie kat op dit onchristelijke tijdstip naar buiten? Het is een merkwaardige situatie; je kan er echt de klok op gelijk zetten, elke ochtend is het raak. Als je dan uiteindelijk de deur opent, holt de kater voor zover zijn vadsige lijf het toelaat door de heg naar de achterburen. Om vervolgens later die ochtend weer terug te keren om op zijn vertrouwde stekkie op de bank plaats te nemen.
Op een dag staat er een kleine gezette vrouw voor de deur met een behoorlijke bontkraag. Ze stelt zich voor als onze achterbuurvrouw. ‘Ik zie dat jullie Tinus in huis nemen en verzorgen, daar ben ik heel blij mee dat jullie dat voor hem doen, want die kater is voor mij persoonlijk erg belangrijk. Ik woon namelijk hierachter samen met mijn twee ongetrouwde broers. Zij zijn hondenliefhebbers en hebben het niet zo op katten. Maar… en u zult het misschien niet willen geloven, de geest van onze overleden moeder huist in Tinus sinds hij in haar leunstoel heeft geslapen. Ik kan het niet verdragen dat Tinus, oftewel moeder buiten rond zou moeten zwerven.’ Mijn huisgenoot en ik kijken elkaar aan en proberen ons gezicht in de plooi te houden. ‘We vinden het geen probleem dat Tinus hier woont. Er is echter een minpuntje iedere ochtend wil hij om vijf uur naar buiten.’ ‘O, dat kan kloppen. U moet weten ik sta altijd vroeg op en omdat mijn broers het niet mogen weten, geef ik Tinus iedere ochtend een biefstuk bij de achterdeur.’ We kijken elkaar nogmaals aan. ‘Ah, dat verklaart alles.’ ‘Ik ben erg blij dat Tinus hier een goed huis heeft gevonden en ik wil jullie graag geld geven om eten voor hem te kopen voor de rest van de dag.’
Mijn huisgenoot reageert kordaat. ‘Dat is goed, maar is het een idee dat u dan ook de biefstuk hier naartoe brengt zodat we het vlees zelf aan Tinus kunnen geven en we ‘s morgens lekker door kunnen slapen?’ De buurvrouw stemt in met het idee. ‘Dan breng ik één keer in de week de biefstukjes voor Tinus en als ik jullie dan nog vijftig gulden geef voor de verdere onkosten, is dat goed?’ Wij knikken instemmend. Zo wordt Tinus onze goudmijn want de biefstuk ziet er zo goed uit dat het malse vlees in onze eigen pan verdwijnt als aanvulling op het studentenmaal. Tinus en de beide andere buurtkatten eten vorstelijk van het geldpotje van de achterbuurvrouw. Na een jaar moeten we het huis verlaten. Met de achterbuurvrouw en de nieuwe bewoners treffen we een regeling dat Tinus met de biefstukdeal in het huis mag blijven. Slimmie neem ik mee naar mijn nieuwe flat en we maken samen nog menige verhuizing mee. Dagelijks een biefstukje is er echter niet meer bij!