Hoe zou het in Assen zijn? Ter hoogte van Zwolle word ik door een sociaal werkster gebeld, die ik nog nooit eerder gesproken heb. Ze willen ma overplaatsen naar de derde verdieping. Op haar huidige kamer is er geen toezicht genoeg. Ze is er niet meer veilig. En ze kunnen de zorg die ze nodig heeft niet aan. Ze vraagt mijn toestemming om haar te verhuizen naar deze verdieping, waar ook andere demente ouderen worden verpleegd. Ik zeg dat ik dat rijdend in de auto niet ga beslissen, over een uurtje ben ik in de Vijverhof, dan praten we erover. ‘Maar dan ben ik alweer weg,’ zegt ze. ‘Ik ben de hele dag bij mijn moeder, dus er moet vast een moment zijn dat we even onder vier ogen over deze verhuizing kunnen praten?’ Ze zegt dat ze om drie uur vanmiddag terug kan komen. ‘Dat is goed.’
Op de parkeerplaats kom ik een bekende vrijwilligster tegen. ‘Goh, dat is ook wat dat je moeder naar beneden is gegaan. Het gaat ineens wel heel erg snel met haar, hè?’ Ik kijk haar verbaasd aan. ‘Hoezo, is ze dan al overgeplaatst?’ Ik ren naar boven, op haar appartement is ze niet. De zuster van dienst zegt dat ze haar naar de huiskamer op de derde verdieping heeft gebracht. Als ik daar kom zit ze met andere bejaarden aan een grote tafel met de rug naar me toe. Ze eten pannenkoeken. Ik kniel naast de rolstoel neer en begroet haar. Ze herkent me niet, ik pak haar koude handen. ‘Je bent een lieve jongen, maar ook een rotvent,’ murmelt ze haast onverstaanbaar. Daar kan ik het mee doen. In overleg neem ik haar mee terug naar haar appartement. Op de tafel staat inmiddels haar warme maaltijd, de keuken is blijkbaar ook nog niet op de hoogte van de verhuizing. Ze heeft geen trek en ik eet het op – nu het min of meer nog warm is. Ondertussen ratelt mijn moeder over oom Albert, oom Thieme en tante Annechien. Hoe komt ze daar nu zo ineens verzeild? Die mensen zijn al decennia dood. Ze klaagt over barstende hoofdpijn. Plotseling houdt ze op met praten en ligt gebogen voorover in de rolstoel. Geheel apathisch. Er is geen beweging meer in haar te krijgen. Zal ik je op bed leggen? ‘Nee…’ Verder geen reactie.
Ze spreekt de rest van de middag niet meer, dat is zo niet mijn moeder! Ik vind het vreselijk om haar zo te zien zitten. Als ik met de sociaal werkster ga praten, is er ook een arts en een psycholoog bij het gesprek. Drie jonge vrouwen tegenover mij. Het is een emotioneel gesprek, ik leg uit hoe ik over de situatie denk, en vraag wat er gebeurd kan zijn, dat ze zo ineens geestelijk zo snel achteruitgaat? Wat ze voor mij betekent en wat onze onderlinge verhouding is. Ik krijg bewondering voor hoe ik met haar omga. Er is geen andere uitweg ze moet uit haar appartement en wel meteen, want – en dat is de dwang- nu is er een kamer vrij voor haar. We besluiten dat ze om halfzeven na de personeelswissel zal verhuizen. Ik breng alvast de nodige spulletjes naar haar nieuwe kamertje, kamer 303. Ze heeft zelf niet in de gaten wat er allemaal gebeurd. Ik probeer het haar uit te leggen, maar ze reageert nergens op. Met tranen in mijn ogen breng ik haar naar de nieuwe kamer.
Als ik haar samen met een verpleger klaarmaak voor de nacht zegt hij: ‘Ik ken je moeder. Ze kwamen altijd bij je oma in Nieuw-Graswijk.’ ‘Dat klopt, dat is zo’n vijfentwintig jaar geleden inmiddels.’ Hij knijpt even in het gerimpelde vel van mijn moeder en vraagt: ‘Waarom is ze nu pas hier? Ik hoop dat we haar er nog een beetje bovenop kunnen krijgen.’ Ik kijk de vriendelijke man aan. ‘Niemand hier heeft me ooit over deze afdeling vertelt. Ik wist alleen van de gesloten afdeling hieronder en daar wilde ik mijn moeder zolang mogelijk voor behoeden.’ ‘We gaan ons best voor haar doen, bij ons is ze in goede handen.’ Ik geef haar een zoen op de wang. Ze reageert niet. Ik ga naar huis om kleding te halen want ik had niet verwacht dat ik de komende dagen in Assen zou zijn. Haar appartement moet zo snel mogelijk leeg worden opgeleverd. Het schrijnt, je wilt het niet, maar het moet!