Als ik de kandidaatsbul voor mijn theologiestudie heb gehaald verkeer ik in een gewetenscrisis. Eigenlijk geloof ik het wel met die studie en wil ik naar de filmacademie. Maar dat heeft wel enige voeten in de aarde en daarom besluit ik mijn hoofd leeg te maken en een tijdje door Europa te gaan reizen. In de jaren ’80 is liften een doodnormale zaak. Op een ochtend sta ik met een rugzak en een geleend tentje bij de Kamperbrug. Meteen krijg ik een lift van een Turkse man. Hij vraagt waar ik naartoe ga? Ik zeg dat ik uiteindelijk in Griekenland wil uitkomen. Hij raadt me aan naar Turkije te gaan, een vloerkleed mee te nemen en die te verkopen in Nederland bij terugkomst als financiering van de reis. Het klinkt mooi, maar ik geloof er niet in.
Na anderhalve week ben ik in Joegoslavië, dat nog niet uit elkaar gevallen is. Achteraf heb ik de onderdrukte gevoelens tussen verschillende bevolkingsgroepen wel gemerkt, want in het weekend van Life Aid (13 juli 1985) krijg ik een lift van een jongen uit Maribor. Zijn ouders zijn op vakantie en ik kan wel bij hem logeren. De volgende ochtend als ik opsta is hij gewoon vertrokken naar z’n werk in het ziekenhuis en heeft hij blijkbaar het volste vertrouwen in mij. Er ligt een papiertje dat ik de papagaai – die uiterst agressief tegen mij is – eten moet geven en dat we vanavond in de stad gaan eten. We zitten lekker buiten op een terras en ik raak in gesprek met mijn buurman totdat mijn gastheer plots tussen ons gesprek komt. Hij legt me geïrriteerd uit dat ik niet met hem mag praten, hij is een Kosovaar, en die zijn niet te vertrouwen. De latere burgeroorlog op de Balkan is al onderhuids aan het broeien.
Later die week sta ik even voor Skopje bij een tankstation. Het is er niet druk en ik vraag me af of het nog gaat lukken dat ik een lift krijg of dat ik hier in de buurt mijn tent zal opzetten. Dan seinen de koplampen van een witte Renault 4 bestel naar me. Ik loop op de auto af. Achter het stuur zit een jonge vrouw. Ze vraagt waar ik naartoe wil? Ik leg uit dat Griekenland mijn doel is. Ik mag met de Duitse onderwijzeres mee, op de voorwaarde dat als ze me zat is ze me zonder pardon aan de straat mag zetten. Ik waag de gok en al snel zitten we geanimeerd te kletsen. Ze gaat elk jaar naar Griekenland en neemt dan iemand via de liftcentrale mee, omdat ze het niet gezellig vindt om alleen te reizen. Het meisje dat mee zou liften heeft op het laatste moment afgezegd. Als ze hoort dat ik nog nooit in Griekenland ben geweest raakt ze enthousiast en begint allerlei plaatsen te noemen die ik zeker moet bezoeken. Het is erg gezellig en het voelt aan alsof we elkaar al jaren kennen. Bij het invallen van de duisternis zoeken we een goede vrije kampeerplek, waar ik mijn tentje op kan zetten en zij achterin haar bestelauto kan slapen. Die avond leer ik voor het eerst Retsina kennen, de aparte maar heerlijke Griekse harswijn. Ze wil zelf naar Pilion maar vraagt of ze me eerst een aantal favoriete plekken mag laten zien. Tuurlijk ik kan me geen betere gids wensen. Zo bezoeken we Meteora, de kloosters in de bergen en nog een aantal interessante plaatsen. Omdat ze me over Athos, een monnikenrepubliek waar alleen mannen mogen komen vertelt, raak ik enthousiast over deze bestemming en in Larissa scheiden na een aantal dagen onze wegen, zij gaat verder naar het zuiden, ik lift terug naar het noorden en overnacht in de buurt van het treinstation in Thessaloniki. In mijn onschuld weet ik nog niet wat er allemaal te koop is rond dat soort plaatsen, maar daar kom ik na een nachtje wel snel achter. Op een gegeven moment lig ik met m’n Zwitserse zakmes in de aanslag in mijn tentje te bibberen.
De volgende dag pak ik vroeg in, wegwezen naar Athos, maar omdat je afhankelijk bent van je liftmogelijkheden ben ik een dag later wel op het schiereiland Chalkidiki, maar op de verkeerde (middelste) landtong. Ik zit op het dorpsplein voor een gebouw een watermeloen aan te snijden. Iets wat ik van mijn Duitse reisgenote heb geleerd. Terwijl ik daarmee bezig ben, rijdt er een witte Renault 4 bestel voorbij. Ik denk: ik zie een fata morgana. Als de auto met de roodbonte gordijntjes nogmaals langskomt hoor ik in onvervalst Duits: ‘Jan, was machst du hier?’ Ik ben net zo verbaasd als zij. De camping op het strand in Pilion bleek overladen met gezinnen en kleine kinderen en ze wilde daar meteen weer weg. En door mijn Athosavontuur dacht ze aan een andere mooie camping op de landtong waar we nu zijn. Ik stap opnieuw bij haar in de auto en we kamperen ruim twee weken wild naast een camping en kruipen iedere dag door een gat in de omheining om gebruik te maken van de campingfaciliteiten: douche, toilet, winkeltje, et cetera. Het is een prima plekje, zij gaat overdag zonnen op het strand. De eerste dag dat ik meega verbrand ik vreselijk maar zij is op alles voorbereid en verzorgt mijn brandwonden en verbied me om nog op het strand te komen als de zon op z’n felst is. ’s Avonds ga ik feesten in de omliggende dorpen en ‘s ochtends ontbijten we samen met de eidechsen, de kleine hagedissen, die op de broodkruimels afkomen. Uiteindelijk heb ik Athos nooit gezien, ja aan de overkant van de Arcadische zee, maar ik ben er nooit geweest.
Mijn reisgenote wil toch nog een poging wagen op Pilion en omdat het op de route naar Athene is, ga ik met haar mee. We rijden de gehele dag een toeristische route en dan wil ze plotseling niet verder rijden… ik mag het stuur niet overnemen en ze wil hier ter plekke overnachten. Ik stap uit de Renault en wil mijn tentje pakken. Maar ik word meteen besprongen door een aantal grote muggen, zijn het horzels? Ze bijten vreselijk. Ik zeg dat deze plek niet geschikt is en dat we een andere locatie moeten zoeken vanwege het ongedierte. Ze is onvermurwbaar. Ik moet volgens haar niet zeuren en maar zorgen dat mijn tent staat, er vlug in kruipen en dan heb ik volgens haar nergens meer last van. Morrend probeer ik zo snel mogelijk mijn tent op te zetten. Zij heeft zelf geen centje pijn, want ze kruipt op haar slaapbed achter in de Renault zonder buiten te hoeven komen. Ik slaap slecht, ik ben helemaal lek geprikt en het jeukt aan alle kanten. Het gezamenlijke ontbijt verloopt kil. De spanning hangt tussen ons in. Er is geen bijtend beest meer te bekennen, maar ik ben nog gepikeerd en zij blijkbaar ook. Als ik de tent heb ingepakt, zegt ze: ‘Weet je wat jij moet doen, je moet maar naar de snelweg lopen, ik heb geen zin meer om je verder mee te nemen…’ Haar besluit overvalt me maar ik heb er wel vrede mee want ik ben nog steeds kwaad en momenteel geen prettig gezelschap. Zo komt er onverwachts een einde aan drie weken intens samenzijn.
’s Avonds laat kom in liftend in Athene aan. Iedereen spreekt over een hittegolf en het zweet loopt me de hele dag al aan alle kanten van mijn lijf. De hitte in de stad is ondraaglijk, ik slaap op het dak van een hostel (niet weer met mijn tentje bij het station!). De volgende ochtend pak ik de trein naar Korinthe. Hoe graag ik ook de Acropolis zou willen bezoeken maar ik besluit zo snel mogelijk de verkoeling van de Peloponnesos te zoeken. Het is het enige stukje van de drie maanden durende tocht waarin ik niet liftend mijn volgende bestemming heb bereikt.