Onderdak

In 1990 verhuis ik naar Maastricht om daar de opleiding Nieuwe Media aan de Hogeschool van Maastricht te volgen. In een poging om mijn kansen op de arbeidsmarkt te verhogen. Een theoloog die in zijn vrije tijd televisieprogramma’s maakt voor een lokale omroep, het zal wel. Ik heb het idee dat ik met een diploma over de brug moet komen. De opleiding Nieuwe Media bestaat nog niet lang. Omdat Zuid-Limburg vanwege de sluiting van de mijnen een hoge werkloosheid kent, wordt er in deze regio veel geld gepompt in nieuwe initiatieven op de arbeidsmarkt. Maar ze kunnen echter de vierentwintig beschikbare plaatsen niet vol krijgen, daarom mogen er per gratie twaalf kandidaten van boven de rivieren komen. Ik ben er een van.

Ik verruil mijn riante flat in Kampen voor een etage boven een kapsalon Hair by James. Veel spullen kunnen vanwege ruimtegebrek niet mee en verdwijnen tijdelijk bij mijn ouders op de zolder. Het is een nuttig jaar. Tijdens mij theologiestudie voelde ik me weleens eenzaam, ik deed een studie maar het geijkte beroep, predikant was niet mijn doel. Toch maakte ik de opleiding af. In Maastricht kom ik echter soortgenoten tegen, allemaal dertigers die een volledige studie achter de rug hebben en ook allemaal voor een carrièreswitch gaan. Dat verbindt, dat geeft een goed gevoel: ik ben niet de enige die een apart traject aflegt. Tijdens de opleiding – wij zijn de derde lichting- wordt van mij verwacht dat ik mijn audiovisuele ervaring in het studieprogramma inbreng en daar krijg ik computeranimatie en andere nieuwe mediatechnieken voor terug.

Als zomer 1991 de opleiding met succes is afgerond, zit ik ver weg in Maastricht. Een leuke stad, lekker dicht bij de Ardennen, erg bourgondisch allemaal, maar ik spreek de taal niet en ik voel me min of meer een vreemdeling. Mijn hartstocht voor het maken van televisieprogramma is nog even groot, en Cd-roms maken, of interactieve programma’s bedenken en begeleiden, heel interessant, maar ik wil graag interviewen, monteren en met tv-maken bezig zijn. Dus voor een baan in het Gooi ben ik ver uit de gewenste richting geraakt. Ik besluit dat ik mijn boeltje weer in dozen moet pakken en samen met Slimmie, mijn zwarte kat, uit moet zien naar nieuwe huisvesting in het midden van het land. Ik pluis advertenties in regionale bladen na, hang briefjes op in supermarkten, schrijf me in bij huisvestigingsbureaus. Eerst blijft het angstvallig stil, maar dan krijg ik een telefoontje van een mevrouw uit De Bilt. Ze heeft een zolderkamer voor me. Ik stap in de trein en ga poolshoogte nemen. Het gaat om de Hessenweg, een drukke doorgangsroute door het Utrechtse dorpje. Het is een interessante kennismaking. De mevrouw woont met haar man naast het pand waar het om gaat. Als ze me uitnodigt binnen te komen, staren vanuit allerlei hoeken poppenogen me aan. Ik ben in een soort museum terechtgekomen. Elke beschikbare ruimte wordt door porseleinenpoppen in beslag genomen met de meest popperige kledij die je je maar voor kunt stellen. Tenminste in mijn optiek.

‘Een uit de hand gelopen hobby,’ zegt ze verontschuldigend.

Ongemakkelijk neem ik naast de poppen plaats op de bank. Na wat prietpraat ben ik wel benieuwd naar de zolder. We lopen naar het huis ernaast. Een keurig voortuintje met een hekwerk erom heen. Ze opent de groene voordeur en loopt door de gang die het huis in twee gelijke delen splijt.

‘Hier wonen twee zussen, voorbeeldige meisjes, ze wonen er al jaren.’

We gaan de trap op. Op de tweede etage woont een jong stel. Dan opent ze mijn ‘voordeur’. Ik loop meteen tegen een steile houtentrap aan. Het is donker. Het trapgat is afgesloten met een luik. De zolder heeft houten gebinten die de ruimte verdelen in drieën. Eerst keuken en wc, dan wat ik later slaapkamer en studeerruimte maak, en het voorste gedeelte is afgescheiden met een wandje, de woonkamer met de enige kachel. In de achtermuur zit een klein wiebervormig raam, hetzelfde geldt voor de voorkant waar ook zo’n wiebertje zit, en daar is verder nog een minuscuul dakraam. De douche deel ik op de tweede etage met het stel onder mij.

Terug tussen de poppen zeg ik ja tegen de ruimte en we spreken af dat ik eind februari de zolder ga bewonen.

Opnieuw spullen inpakken en twee vrienden vragen om te helpen verhuizen. Met moeite krijgen we de zware wasmachine in Maastricht naar beneden om er bij de nieuwe woonruimte achter te komen dat het ding helemaal niet door de trapgat past. Die gaat als verhuizersloon mee terug naar Maastricht, want één van de twee ex-studenten zit zonder.

Ik ben blij dat ik woonruimte heb gevonden. De zomer van ‘92 is erg warm, dus het is afzien boven. Gelukkig werk ik als vrijwilliger bij Stadsomroep Utrecht waar ik veel tijd doorbreng en anders zit ik een boekje te lezen in de voortuin, terwijl Slimmie aan een lijn de tuin verkent. Ik ben doodsbang dat ze de drukke straat op zal gaan. Of ik maak lange wandelingen door de bossen in de buurt. De zussen blijken geen zussen te zijn; het stel zorgt voor nachtelijk kabaal en het meisje dat in het tuinhuis achter ons pand woont, verandert in die periode naar een jongen met een pluizig baardje. Het is een bewogen periode.

Anderhalf jaar heb ik geen moeite met die zolderruimte. De was doe ik bij een vriendin in Utrecht, die ook de opleiding heeft gedaan. Het voortdurend bukken voor de stutbalken houdt me lenig, en ondanks dat ik niet overal op de zolder rechtop kan staan, heb ik het er prima naar mijn zin. Maar nu droom ik nog weleens van die zolder en dan schrik ik wakker van het claustrofobische gevoel dat de ruimte gaf en het weinige daglicht dat binnenkwam. Een kat in het nauw maakt rare sprongen… hoe heb ik ooit ja kunnen zeggen tegen die zolder in De Bilt?

Geef een reactie