Iedere keer als ik in de buurt van een nieuwbouwproject kom, prikkelt de geur van vers beton een jeugdherinnering. Mijn vader besluit een nieuwe pinkenstal te laten bouwen. Hij wil niet meer elke dag de mest van zijn koeien met een kruiwagen naar de mesthoop brengen. Met het bouwen van een gierput neemt hij zichzelf veel werk uit handen. Het bouwen zal ook gestimuleerd zijn doordat de mestwetten voor de zoveelste keer veranderen.
Boven de gierkelder is er ruimte voor het jongvee, de pinken die op betonnen roosters hun eigen stront de put in kunnen trappen. Mijn vader kan vanuit de koeienstal met een schuif gier en stront redelijk gemakkelijk de kelder inschuiven. Als de put vol is komt een andere boer die een giertank heeft en hij verspreidt het bruine goud dan over het land.
Jonge bouwvakkers
Voor het eerst gaat mijn vader niet in zee met de vertrouwde aannemer waarmee ook de andere stallen zijn gebouwd en de aanbouw van het woonhuis. Nee, in de weekenden en avonduren verschijnen er twee jonge bouwvakkers die deze klus gaan klaren.
Ik mag ze helpen met hand-en-spandiensten en dat vind ik machtig interessant. Ze spreken tot mijn verbeelding. Ik denk dat ze zo’n tien jaar ouder zijn. De een heeft blonde krullen en de ander heeft zijn zwarte haar kort geknipt. Je zou op het eerste gezicht niet zeggen dat het broers zijn, maar het is wel zo.
Eerst wordt de grond naast de koeienstal uitgegraven om een diepe put te creëren. Vandaaruit reist de nieuwe pinkenstal langzaam op uit de aarde. Elke week een stukje verder. De put bouwen ze met grote witte steenblokken, alles boven de grond met rode bakstenen. De cementmolen draait continue en ik mag helpen bij het mengen. Van de steiger klinkt het geluid van troffels, het tikken van bakstenen die op maat geslagen worden. Ik voer de stenen aan met een kruiwagen en plaats ze op de steiger, terwijl de jongens gehuld in stof en zweet de bakstenen in de verse specie voegen. De brokstukken die vallen, raap ik op.
Het is leuk om te doen, ieder weekend weer. Het verzamelen van de leeggeschudde kalkzakken, het slepen en sjouwen, het in de grondverf zetten van het houtwerk dat gebruikt gaat worden voor de deuren en dakbalken. Ik ben trots op mijn ruw geworden handen.
Grappen en grollen
Het is een klus die een paar maanden in beslag neemt. Tijdens de bouwwerkzaamheden zijn er over en weer allerlei grappen en grollen, als een stel kwajongens. Bij het storten van de betonvloer dagen ze me uit: wie kan het verst in het verse beton plassen? Ik denk eerst nog dat ze een grapje maken, maar als de eerste zijn gulp opent en een krachtige straal loslaat, weet ik dat het menens is. Ik haal diep adem, overwin mijn verlegenheid en laat ook mijn broek zakken. Van de opwinding produceer ik de minst verre straal op de nog natte vloer. De blonde broer wint. Hij knipoogt, dit is onze geheime handtekening.
Een andere keer als de plagerijen weer niet van de lucht zijn, pakt de zwartharige me onverwachts met een ondeugende grijns op en hangt me boven de gierput. Mijn benen bungelen vervaarlijk boven de diepte. Ik vertrouw maar op zijn sterke armspieren, maar ben wel opgelucht als hij me uiteindelijk weer op de grond neerzet. Ik zal er op de een of andere manier wel om gevraagd hebben…
Het zal niet met het wildplassen te maken hebben, maar de gierput blijkt niet waterdicht te zijn, wat natuurlijk wel noodzakelijk is om de mest binnen te houden. Allerlei methoden worden toegepast om de wanden dicht te smeren, totdat er eindelijk geen water meer op de bodem ligt.
In de herfst is de stal klaar. Terwijl de pinken hun nieuwe onderkomen betreden, hangt de geur van vers beton nog in de lucht, doordrenkt met herinneringen aan het fascinerende bouwduo.