Om twintig minuten over drie meld ik me in de tent voor de ingang van het ziekenhuis Tergooi.
‘Ik zie dat u een afspraak heeft, u bent iets te vroeg, wilt u in de centrale hal nog even wachten?’
Ik knik en desinfecteer mijn handen onder haar toeziende ogen. Na vijf minuten wachten loop ik naar poli 50. Bij het bloedprikken is het druk. Door de anderhalve meter afstand die iedereen in acht moet nemen lijkt het alsof er heel veel mensen zijn. Automatisch zwaait de volgende deur voor me open. Een oase van rust. Aftellen tot 50 en dan een geblindeerd raam met een A4’tje met coronaregels. Ik wacht geduldig tot het glas in het loket aan de kant wordt geschoven.
‘Ik kom voor het slaaponderzoek.’
‘Wat is uw naam?’
‘Meints.’
‘Ja, ik zie het. U mag nog even plaatsnemen in de wachtruimte. Ik moet allerlei spullen aantrekken en kom u daar zo halen.’
In de wachtkamer hangt een jongeman met een gescheurde spijkerbroek lamlendig in de stoel. Ook een slechte slaper? Hij groet niet hoorbaar terug. Ik laat een stoel tussen ons vrij.
De laatste maanden slaap ik bijzonder slecht. Onderbroken nachten met wakker liggen. Ik sta op met barstende hoofdpijn en heb het idee dat ik door een vrachtwagen ben overreden. Zo lamlendig voel ik me. Brak sta ik op en dan moet ik nog de hele dag.
Een ingepakte verpleegkundige steekt haar hoofd om de deur. ‘Komt u maar mee.’
Ze is nauwelijks te herkennen. In een koele kamer mag ik op de stoel naast het bureau plaatsnemen. ‘Bent u hier al vaker geweest?’
‘Nee, tenminste niet hiervoor.’
‘Ik ga de procedure aan u uitleggen.’
In mijn ooghoek zie ik drie kastjes aan een de lader staan. Ze knipperen allemaal groen. Ik overhandig haar de ingevulde vragenlijst.
‘O, mooi die heeft u dus al beantwoord.’
‘Ja, die zat bij alle papieren.’
‘Dank u, ik geef het aan uw behandelende longarts. U heeft een telefonische intake gehad?’
‘Vorige week, woensdag.’
Ze plakt wat stickers op papieren en pakt het tweede kastje van de lader.
‘Hier gaat het allemaal om. Wacht even ik pak de rest van de apparatuur erbij.’
Is dit uw slaapshirt?
‘Nou, normaal draag ik ’s nachts geen T-shirt. Dat is me te warm.’
‘Tja, om alles op zijn plaats te houden vannacht is het noodzakelijk een shirt te dragen. En het kastje kan warm worden, dat vinden mensen onprettig.’
O nee, denk ik.
‘Zullen we dan maar?’
Ik sta op en de verpleegkundige brengt de eerste riem aan over mijn borstkast. Met stevig klittenband bevestigt ze het meetapparaatje erop. Een tweede riem gaan over de navel. Binnen een minuut zit in onder een wirwar van plakkers en draden.
‘Kunt u uw broek even laten zakken? Deze moet op uw kuit bevestigd worden.’
Er zitten drie sensoren aan een staafje. Ze plakt het stevig vast. Er loopt een snoer langs de binnenkant van mijn been naar het kastje.
‘Zo kunnen we zien of de benen onrustig zijn tijdens het slapen.’
Ik hijs voorzichtig mijn broek weer omhoog.
‘Als u even met me meeloopt naar de spiegel, zal ik u laten zien hoe u vanavond voor het slapen gaan zelf de zuurstofmeter aanbrengt. Deze twee pinnetjes gaan in de neus, de leiding achter de beide oren en met deze schuif trekt u het vast onder uw kin. Ik geef u twee hechtpleisters mee die u naast de neus moet plakken om alles op zijn plaats te houden.’
Ze programmeert de beoogde slaaptijden zodat het kastje straks vanzelf aanslaat en er morgenvroeg weer mee ophoudt.
Daarna volgt de saturatieknijper om de linker wijsvinger, die ook om mijn arm vastgeplakt wordt.
Als alles is aangesloten doet ze een proef om te controleren of de meetapparatuur naar behoren werkt. ‘Kunt u even snurkgeluiden maken?’
Ik laat een van mijn betere ronken horen.
‘Ja, dat komt prima door.’
De zuurstofslang gaat af en ze hangt hem om mijn nek, het dopje van de saturatie wordt op m’n bovenarm vastgezet.
‘Heeft u nog vragen?’
‘Nee, het is me duidelijk.’
‘Morgenvroeg voor negen uur alles hier weer inleveren en dan gaan we de gegevens uitlezen.
Tot morgenvroeg.’
Ik loop een beetje stijf van de sensoren terug naar de auto. Ik heb een hoodie over mijn shirt aangetrokken om mensen niet af te schrikken. Als ik zo in de trein stap of me op Schiphol vertoon, word ik meteen ingerekend als suicidebomber.
Iets voor half elf breng ik de neus- en vingersensor aan. Als ik in bed stap besef ik dat ik vergeten ben mijn tanden te poetsen. Jammer dan, ik ga niet alles weer loshalen.
Ik ga op mijn rug liggen om aan de toestand te wennen. Na een kwartier toch maar op mijn favoriete slaapzijde. Voorzichtig draaien en kijken of alles meegedraaid is. Het ligt niet prettig en ik krijg het meteen erg warm. Tot overmaat van ramp zoemt er een mug om mijn hoofd op zoek naar een klein stukje witvlees om toe te steken. Uiterst irritant. Toch maar weer op mijn rug liggen. Het snoertje op mijn arm trekt en heeft meer ruimte nodig. Het blijft een kwestie van woelen en draaien. Wanneer slaat het zandmannetje toe? Schapen tellen… niks helpt.
Geef je over, Jan.
Iets voor vier uur, schrik ik wakker. Ik moet nodig plassen. Met heel de snoerenwinkel ga ik richting het toilet. Checken of alles nog goed zit. Zweet van mijn hoofd wissen en een poging doen om verder te slapen. Draaien, woelen, woelen en draaien. Een diepe zucht en een paar zware gapen zullen hopelijk door het kastje geregistreerd zijn.
Om kwart over zes is het mooi geweest. Ik heb het idee dat ik nauwelijks heb geslapen. Ik ontkoppel eerst de snoeren om bij het verlaten van het bed iets meer bewegingsruimte te hebben. De saturatieknijper voel ik nog steeds zitten, ondanks dat alles inmiddels in het tasje van Tergooi zit. Aan tafel vul ik de vragenlijst in en rij daarna naar het ziekenhuis om de meetapparatuur in te leveren.
‘Als er iets niet goed is gegaan, bellen we u vandaag,’ zegt een verse verpleegster vanachter het glas. Fingers crossed. Ik hoop zo dat ze er iets mee kunnen…
De hele dag ben ik gespannen of de telefoon gaat omdat ik nog een nachtje gesnoerd moet slapen.
(WORDT VERVOLGD)