Spelen met vuur…
‘Een moment van onbedachtzaamheid kan maken dat men het
jaren spijt’ is een gezegde dat mijn moeder vaak hanteert. Ze bedoelt er
waarschijnlijk iets seksueels mee, maar iedere keer als ze die zin uitspreekt
denk ik terug aan die ene gebeurtenis uit mijn jeugd. Die woensdagmiddag in de vroege
lente, vrij van school… Ik zit in de derde klas en twee vriendjes komen
vanmiddag spelen. We kennen elkaar van de lagere school, maar het is niet zo
dat we nu dikke vrienden zijn. En misschien heeft het fatale verloop van deze
middag wel roet in het eten gegooid van een mooie vriendschap.
We weten eigenlijk niet wat we zullen gaan doen. En wie
op het idee is gekomen kan ik me niet meer voor de geest halen, maar we
besluiten een hut van stro te gaan bouwen in een kapschuur die ongeveer achthonderd
meter van onze boerderij staat. Het is van een familie die hier geen land heeft,
maar wel die schuur heeft gekocht voor opslag van landbouwmachines en andere
dingen zoals stro. De kapschuur is aan drie zijden open en heeft een dak van
golfplaten. Je kunt er dus makkelijk binnenkomen. Ik neem een doosje lucifers
mee. Ze liggen in het aanrechtkastje van de oude keuken in de woonkamer, naast
de Bijbel en de gebutste bus vol naaigaren en knopen. Ongezien weet ik een
zwaluwdoosje in mijn broekzak te steken en we verlaten de boerderij. Volgens
mij heb ik nog nooit eerder gespeeld in die kapschuur en waarom nu deze middag
dan wel? Mijn vader houdt er niet van als we hutten op zijn hooizolder maken,
dat zal een reden zijn om stiekem uit te wijken naar deze locatie. We beklimmen
het stro en maken door een paar balen weg te halen een ingang en stapelen een
muurtje. Door er weer stropakken overheen te leggen ontstaat een afdakje over
de holte in het stro. En klaar is onze hut. We zetten een baal als deur voor de
ingang en zo kunnen we vanaf de weg ongezien spelen in onze nieuwe woning. Het
is natuurlijk niet erg handig om in zo’n vlambare omgeving lucifers af te gaan
steken, maar het gebeurt wel. Lange tijd is er niks aan de hand. Door de kleine
ruimte en het gebrek aan zuurstof gaan de meeste lucifers meteen weer uit. Dan
is het is wellicht handig om een plukje stro aan te steken in deze duisternis….
en dat is het begin van de dramatische gebeurtenis.
Overmoedig worden de bosjes steeds groter, totdat we op
een gegeven moment het strovuur niet meer uitkrijgen. Het is kurkdroog en de
vlammen likken in een mum van tijd om zich heen en vinden voedsel in de
opgestapelde balen om ons heen. We weten meteen dat het foute boel is, dit
krijgen we niet meer uit! We moeten hier weg! Het lukt ons alle drie zonder
brandwonden uit de brandende hut te ontsnappen. Zeker voor de jongen die over
het vuur heen moet kruipen is dat een hachelijke zaak. Als we veilig op de
grond staan, kijken we om ons heen. Wat moeten we doen? Als kwajongens sluipen
we door de afwatering terug naar de boerderij. Nog in de veronderstelling dat
we ermee zullen wegkomen als niemand ons bij die kapschuur heeft gezien.
Als ik achteromkijk zie ik dat de vlammen uit het dak
slaan. Vrij snel is de buurt gealarmeerd door de flinke rookontwikkeling. Ik
tril over mij hele lichaam. Wat heb ik gedaan? Ik ben degene geweest die de
fatale lucifer bij het bosje stro heeft gehouden. Ik ben de pyromaan. De rest
van die hectische middag gaat in een waas voorbij. Sirenes van de brandweer
hoor ik nog. De blauwe VW Kever met de twee politieagenten die ons een verhoor
afnemen, staat op mijn netvlies gegrift. Alle vingers wijzen naar mij. Ik ben
de schuldige! Ik had lucifers bij me.
Als de agenten weg zijn kruip ik diep onder de tafel en
wil er nooit meer onder vandaan komen. Maar dan hoor ik de dwingende stem van
mijn moeder dat ik nu moet ophouden met die gekkigheid en mee moet naar de stal,
want de koeien moeten nog wel gemolken worden, dekselse jongen dat je bent.
Trillend kom ik onder het tafelkleed vandaan, bang dat ze me zal gaan knijpen,
maar ze jaagt me voor zich uit de stal op. Haar stilzwijgen voelt als een grote
straf. En daar zit je dan weggedoken op een melkkrukje, schuldig aan brandstichting.
O, wat wil ik graag alleen zijn. Niet die blikken zien van mijn ouders die me
vol verwijt aankijken.
Nog voel ik de schaamte. Deze schandvlek heeft me jaren
dwarsgezeten. Kijk daar gaat die jongen die een schuur in de fik heeft
gestoken. In de klas, op straat als ik door het dorp fiets, altijd hoor ik die
stemmen en voel ik de priemende ogen die me nakijken. Dat brandmerk heb ik lang
als een drukkend stempel op mijn rug meegezeuld.
Misschien voelt het als kleine jongen wel dubbel zo erg, te meer omdat er natuurlijk nooit meer over gesproken mag worden. De verzekering zal het allemaal met de eigenaar van de kapschuur hebben afgehandeld. De schuur is voor de helft herbouwd. De hoek met nieuwe golfplaten blijft voor mij een pijnlijke herinnering aan die woensdagmiddag, aan die ene seconde, waar ik inderdaad veel spijt van heb gehad. Het gezegde van mijn moeder is voor mij persoonlijk meer waarheid geworden dan me lief is.