Net onder de douche vandaan met een handdoek om je middel veeg je met de rechterhand de condens van de spiegel. Je brengt je hoofd dichter bij het weerspiegelend glas om jouw gezicht beter te zien. Je kijkt ernaar alsof het een stilleven is. Je kastanjebruine haar dat steeds lichter kleurt, hangt warrig om jouw hoofd. Een bezoek aan de kapper is geen overbodige luxe. Het haar wordt steeds dunner en vertoont inhammen die door je krullen nog een beetje gemaskeerd kunnen worden. Zeker nu het haar nat is kun je het dunner worden duidelijk zien. Als je toch bij hem in de stoel zit kan hij meteen jouw wenkbrauwen trimmen want er is sprake van wildgroei. Bij mannen op leeftijd groeit er op allerlei ongewenste plekken haar. Vraag maar aan neus en oren.
Je ogen staan vermoeid. Het is een zware nacht geweest. Het oogwit is nauwelijks zichtbaar. Ragfijne rode adertjes lopen als een delta van je lichtblauwe iris naar het framboosroze, vochtig, glanzende hoekje waar je zo-even tijdens het douchen een strontje uit hebt gehaald. Je rechteroog hangt gewoontegetrouw in de hoek alsof hij niet meedoet. Zelf ben je er aan gewend, maar soms zie je mensen naar boven kijken omdat ze denken dat je daar iets opmerkelijks ziet. Door de vermoeidheid zijn de wallen vanochtend extra dik. Omdat je vaak je ene oog dichtknijpt om diepte te kunnen inschatten is de wal onder dat oog groter dan onder de andere. Om de uithoeken van je ogen zitten veel kraaienpootjes. Ze zeggen dat het door het lachen komt. Het geeft een extra uitdrukking aan je gezicht. Net als de diepe groeven op je voorhoofd. Mijn hoofd kent sowieso geen symmetrie. Alsof de schepper af en toe is uitgeschoten.
Je mond plooit zich in een glimlach. Jouw lippen zijn niet breed maar gelukkig ook niet van die zuinige streepjes. Je lacht jouw tanden bloot. Je mond verspreidt nog de geur van slaap. Vlug pak je de tandenborstel en drukt een wit drolletje met blauwe spikkeltjes op de haartjes. Grondig poets je met ferme halen de gele tandenrij. De smaak van mint bijt jouw verhemelte uit. Je spoelt en spuugt. Laat spetters achter op de onderkant van de spiegel. Witte klodders gorgelen door het putje van de wasbak naar het sifon. Je legt de tandenborstel terug op het wit marmeren plankje dat vol ligt met allerlei zalfjes, deodorant, scheerschuim, nagelschaartje, et cetera.
Je gaapt intens, slaat een hand voor je mond, realiseert je dat je gapen prettig vindt – die luchtbel achter in je mondholte die uitdijt tot hij je schedel vult en daarbij tranen in je ogen doet springen, en dan is verdwenen en jij weer gewoon bent waar je was. Je gaapt zo volmondig dat je tegen je eigen huig aan kijkt en de amandelen die er als een trosje omheen hangen.
De huid van je gezicht is rood. De roodheid overwoekert de sproeten die eronder zitten. Het gezicht van je vader verschijnt. Ook hij had een bol gelaat met rode schaduwzones op zijn wangen, kin en kaken omdat hij altijd buiten was. Je ziet de overeenkomsten met jezelf. Maar jij bent een binnenkind. De roodheid in je gezicht wordt in de winter veroorzaakt door sobroïsche eczeem. Je moet voorkomen dat je jezelf open gaat krabben van de jeuk.
Soms walg je van jouw gezicht en kijk je weg. Soms ben je er tevreden mee en zie je de voordelen van je sympathieke uitstraling. De kuiltjes in je wangen dragen daar positief aan bij.
Met je hand voel je aan de eendaagse – voornamelijk witte – stoppels. Ze kunnen nog wel een dagje mee. Je inspecteert je linkeroorlel, de gaatjes van de ringen die je hebt gedragen zijn dichtgegroeid maar nog wel zichtbaar. Je slikt, jouw ademsappel gaat op en neer. Je brengt je gezicht nog een keer naar de spiegel, als een laatste check. Je probeert te bevatten dat jij dat bent. Dat achter de huid boven je ogen een elektrische spanning rondsiddert die je als je gedachten kunt beschouwen. Ze draaien op volle snelheid. Je grijnst even en denkt aan wat je vandaag gaat doen. Je trekt aan het koordje en je spiegelbeeld hult zich in het donker. Je bent klaar voor de dag.