Het Albanië verhaal krijgt nog een staartje. We hebben prettig kunnen werken en de Luchtmacht heeft ons verblijf in Kamp Holland zo aangenaam mogelijk gemaakt. Met een koffer vol bandmateriaal verlaten we de basis en worden we door de Chinook naar het vliegveld in Tirana gevlogen. Vanmiddag zullen we met een Hercules van de Belgische Luchtmacht naar Eindhoven terugvliegen. Dat denken we, maar de werkelijkheid is weerbarstig. Een foutje van productie, we zijn niet aangemeld. ‘Ik kan jullie niet meenemen, ik mag niks vervoeren wat niet op de lijst staat,’ zegt de vlieger indachtig wat er een aantal jaren geleden met een Hercules is gebeurd en een muziekkorps dat niet op de passagierslijst stond. We kunnen hoog of laag springen en bellen met Nederland, de man is onvermurwbaar, we mogen niet boarden. Wat nu? Op het vliegveld is een klein kampement met Nederlandse militairen die voor de veiligheid moeten zorgen. We kloppen bij ze aan. Bij een bakkie koffie bieden ze aan dat we daar kunnen overnachten, met de waarschuwing dat je het niet in je hoofd moet halen om in de nacht de tent te verlaten om te gaan pissen, want dan word je resoluut voor je kont geschoten. De geluidsman verslikt zich in z’n koffie. Blij met deze noodoplossing denk ik koortsachtig na hoe we toch vandaag nog naar Nederland kunnen komen. Omdat het vliegveld niet zo groot is besluiten we als kwajongens te gaan liften. Er staan veel kleine luxe vliegtuigen van zakenmensen en iedere bestemming buiten Albanië is welkom. Mooie gedachte, onuitvoerbaar natuurlijk. De geluidsman geeft aan dat hij niet op het vliegveld wil slapen. Nou dan zit er niks anders op dan een lift proberen te krijgen van de onbeheerde Gulfstreamer die in een verre uithoek staat. Bij toeval komt er een jeep van de Nederlandse Marine langs. We maken een praatje met de mannen en zij bieden ons een lift aan naar de havenplaats Durres, waar de marine gestationeerd is. Heel vriendelijk maar ik zie daar het nut niet van in. De jeep rijdt verder. Een half uur later piept mijn satelliettelefoon. Ik denk, o nee het RTL-nieuws voor een standupper, wat is er gebeurd? Het is mijn producente of we kans zien om naar Durres te reizen, want dan kunnen we daar met een boot oversteken naar Italië en vanuit Bari terugvliegen. Jakkes, ik heb net een lift in die richting afgewezen. Ze dringt aan om toch met een taxi naar Durres te gaan. Ik murmel nog iets over veiligheid en een BBC-ploeg. De jongens op het militaire kamp moeten hard lachen als ik over Durres begin, maar ze zijn zo vriendelijk om met ons naar de poort te lopen. Omdat ze de situatie op het vliegveld kennen zullen zij een taxi voor ons regelen, die in hun ogen bonafide is. Uit een legertje oude zwarte Mercedessen wordt een chauffeur gekozen. Hij is blij dat hij wat voor die Nederlanders kan doen. Maar hij spreekt geen moderne taal, alleen Albanees. We zijn zwaar bepakt en al onze spullen gaan achter in de kofferbak. Voor de cameraman is de camera heilig dus die gaat op schoot en ik hang de satelliettelefoon om mijn schouder. Het Albanese wegdek is niet zo prachtig geasfalteerd als bij ons en hoe verder we Tirana achter ons laten hoe groter de gaten worden. De oude Mercedes piept en kreunt, totdat hij plotseling in ‘the middle of nowhere’ met een knal tot stilstand komt. De achteras is gebroken, we kunnen onmogelijk verder. De chauffeur maakt een gebaar met z’n handen dat we rustig in de berm moeten gaan zitten. Hij zal dit regelen. Maar hoe? Na een uur verschijnt er een glimmende grijze Mercedes. Er stappen vier zwaargewapende mannen uit. Een Rambo-scene is er niks bij. Ik kijk de cameraman aan. Ons laatste uur is geslagen. We zijn de sjaak, dit gaat niet meer goed komen. De geluidsman loopt het helemaal dun door de broek. De mannen schreeuwen naar elkaar en voordat we het doorhebben openen ze de kofferbak en graaien alle spullen uit onze taxi en brengen het naar de grijze auto. Met hun wapens wijzen ze naar ons, we moeten plaatsnamen. We doen braaf wat ons wordt opgedragen. De meest gure man is onze nieuwe chauffeur. Ook hij spreekt alleen vloeiend Albanees. Als we van de schrik bekomen zijn, vraagt de cameraman aarzelend: ‘Jan heb je gezien of de bandenkoffer ook achterin ligt?’ ‘Geen flauw idee, het ging allemaal zo snel. Ik weet het niet!’ Het wegdek is nog steeds slecht en we hebben geen idee waar we zijn. Geen dorp of stad te zien, alleen maar vlakte. Voorzichtig probeer ik uit te vinden of de chauffeur begrepen heeft waar we naartoe moeten. ‘Durres?’ vraag ik en maak met mijn handen golfbewegingen. ‘Boat?’ De zwaar ademende man naast me zucht. Geen antwoord. Ik zie ook nog een klein wapen in zijn broekzak zitten. Ter afleiding vraag ik nog eens: ‘Durres?’ De rit lijkt wel uren te duren en het is doodstil in de auto. Dan zien we in de verte kranen, dat zou een haven kunnen zijn. Net als we denken dat het goed gaat komen neemt de man een route die ons juist verder van de haven brengt. De paniek slaat weer toe. ‘Harbour? Italy?’ De man maakt een handbeweging. Ik begrijp het niet, het lijkt op schrijven. Moet ik onze bestemming voor hem op papier zetten? Nee, we moeten tickets kopen, begrijp ik, als we midden in de stad voor een kantoor stoppen. Ik word de auto uitgejaagd en ga schoorvoetend het gebouw binnen. Plaatjes van cruiseschepen maken me blij en met drie tickets sta ik twintig minuten later weer buiten. We vervolgen onze reis en zien weer kranen tussen de gebouwen door. Plotseling stopt de chauffeur en gebaart dat we uit moeten stappen. Wat krijgen we nou? Zelf heeft hij de kofferbak al open en pakt daaruit nu net die ene koffer waar alle banden in zitten en beent daarmee weg. Ik roep hem na wat ie van plan is? Geen reactie, hij is al weer een paar meter verder. Ik ren achter hem aan en grijp hem bij zijn schouder. Verbaasd kijkt hij me aan. ‘Boat’ en wijst voor zich uit. Ik geef het op en loop terug naar de auto waar de jongens inmiddels begonnen zijn alle andere koffers uit te laden. Er zit niks anders op dan achter onze chauffeur aan naar de haven te lopen. Kon hij nou niet even voor de loopplank parkeren? Maar ach we zijn allang blij dat we dit verhaal nog na kunnen vertellen.