Mijn doctoraalscriptie is eindelijk af en ik moet wachten op het afrondende eindgesprek. Financieel is het nu zaak om een baantje te zoeken om wat meer liquide te zijn. Ik meld me aan bij Randstad uitzendbureau. Na wat los-vast dingetjes, zoals chauffeur op het busje om door Kampen kleding in te zamelen, word ik gebeld dat men op de verzinkerij iemand zoekt die van aanpakken weet.
‘Ik zal heel eerlijk tegen je zijn,’ zegt de intercedent, ‘het is niet het meest gewilde werk. Het is zwaar en vies.’
Ik heb geld nodig en ga de uitdaging aan. De eerst volgende maandagochtend steek ik op mijn fiets de IJsselbrug over en volg de rivier naar het kleine fabrieksterrein in IJsselmuiden en meld me bij mijn toekomstige chef. Het gebouw is een saaie, hoge, grijze box met een kleine schoorsteen waar rook uit komt. Als ik door de hal loop begrijp ik meteen waarom de dame van het uitzendbureau zei dat ik vooral oude kleren aan moest trekken en schoenen met een stalen neus, want het is er vrij stoffig en door de hal loopt aan het plafond een kabelbaan met een soort hijskraan, die voortdurend dampende, zilverglimmende voorwerpen door de hal vervoert, die er zwaar uitzien. Er hangt een niet nader te definiëren luchtje. Een odeur die me de komende weken zal gaan vergezellen, hoe je ook wast en boent het gaat niet uit je huid.
Ik krijg een beknopte rondleiding en schud her en der wat handen en probeer namen te onthouden. Van de chef krijg ik het nadrukkelijke gebod om niet dichtbij het ‘het heilige der heilige’ te komen, het gedeelte waar daadwerkelijk het ijzer verzinkt wordt. Dat werkt een beetje als de appel op Eva en het maakt me nieuwsgierig wat er dan precies gebeurt, wat er zo gevaarlijk is. Natuurlijk kijk ik later stiekem toe hoe het verzinken precies in zijn werk gaat. Het een mooi gezicht als een fietsenrek in een heet zilverbad verdwijnt en er weer glimmend uitkomt en van een beschermend laagje is voorzien.
Voor nu krijg ik een grote schaar in mijn handen geduwd en mag allerlei stalen ringen losknippen die voor het verzinken aan elkaar zijn verbonden. Het lijkt een makkie maar na een half uur ga ik mijn studentenrugje toch wel voelen en de koffiepauze is me meer dan welkom. Allerlei stoere mannenblikken checken de rookie van achter hun meegebrachte boterhammen. Misschien denken ze, hoe lang zal hij het volhouden? Want ik begreep dat het verloop onder uitzendkrachten groot is – enigszins te begrijpen. Voor mij is het een uitdaging. Ik probeer mee te doen met de mannengrapjes en de analyses van de gespeelde voetbalwedstrijden van dit weekend, maar ik heb geen enkele wedstrijd gezien en kan er moeilijk over meepraten. Daarom is het daarna wel weer ontspannend als ik in mijn eentje verder mag met het losknippen van de ringen. Onophoudelijk schalt een radio door de hal die het fabriekslawaai probeert te overstemmen. René Froger heeft zijn grote hit ‘Alles kan een mens gelukkig maken’ en dat mag ik een paar keer per dag horen, met soms een valse meezingpoging van een collega.
‘…als ik morgen geen zin heb om te werken, stel ik al het werk tot overmorgen uit…’
Tot verbazing van de chef sta ik de volgende ochtend weer aan de poort. Een bemoedigend knikje is mijn deel. Langzaam dwing ik respect af, ik verbijt de spierpijn bij het opstaan ‘s morgensvroeg en raak gewend aan de geur die constant om me heen hangt. Als ik ’s avonds thuiskom trek ik meteen bij de voordeur alle werkkleding uit, gelukkig is mijn douche in het begin van de hal en ga ik een kwartier lang douchen om mijn vermoeide spieren een weldadige watermassage te geven en doe ik een verwoede poging om de grauwsluier die over mijn gezicht en armen hangt eraf te boenen. Neusgaten en oren zijn het ergst. En toegegeven je krijgt het echt niet schoon.
Als ik na een week nog steeds niet heb opgegeven krijg ik andere, ‘moeilijker’ taken. Ik mag met de takel door de fabriekshal manoeuvreren, eerst gaat het erg stuntelig, maar al doende krijg ik er lol en behendigheid in. Bouwsteigers op pallets stapelen en vastbinden voor vervoer naar de klant. Allerlei materialen, van bouten, buizen, balken, tuinhekken, stellingen en vangrails tot onhandig lange lantarenpalen gaan door mijn handen.
Het is een aparte en harde wereld waar ik zes weken lang in mag bivakkeren. Het is totaal andere koek dan achter je bureau zitten en met je hoofd bezig te zijn, boeken te lezen, te studeren en mooie zinnen proberen te schrijven. Mijn respect mannen! Ik zou dat toch niet jaar in jaar uit kunnen volhouden. Voor mij lonkt iedere dag ‘het geluk’ van Froger, dat dit tijdelijk is, dat ik hier geld mee verdien, dat ik straks weer lekker thuis ben met een vers kopje thee, ja alles kan een mens gelukkig maken… Zeker als ik me volgende maand doctorandus in de theologie mag noemen en totaal iets anders kan gaan doen!