In Hotel de Jonge zitten vier jongelui bij het haardvuur. Ze zijn druk in discussie. Een jonge dame maakt driftig aantekeningen in een kladblok. Tussen hen in ligt het nieuwste boek van Tonke Dragt ‘Water is gevaarlijk’ op het salontafeltje. Een fotograaf met een proportionele dikke buik legt de bijeenkomst vast. De interviewster kijkt uitdagend naar haar gesprekspartners. Ik ben er een van. We zijn door de Telegraaf benaderd voor de boekenrubriek waarin jonge lezers hun mening mogen geven over onlangs verschenen jeugdboeken. Het is februari 1978. Van journaliste Anneke Munnik heb ik een brief gekregen of ik wil meewerken aan haar rubriek. Via mijn middelbare school zijn we geselecteerd. Mijn leraar Nederlands ziet stellig iets taligs in mij of in ieder geval, een boekenwurm. We kregen het boek thuis gestuurd met de vraag om te letten op de toon waarmee de schrijfster ons aanspreekt, haar illustraties, het lettertype, de omslag, het taalgebruik en wat we van zo’n verhalenbundel vinden. ‘Water is gevaarlijk’ is een verzameling van verhalen en fantasieën over water, bijeengebracht en geïllustreerd door Tonke Dragt zelf. Er zitten verhalen in van Shakespeare, Hemingway, Nijhoff, Marsman, Andersen, Slauerhoff en Tolkien. Geen kleine jongens.
‘Hebben jullie al eerder iets van Tonke Dragt gelezen?’ vraagt Anneke. Ineke en Heleen knikken. ‘Ik heb ‘De brief voor de Koning’ in mijn kast staan, maar ik heb hem nooit helemaal uitgelezen,’ geeft Heleen eerlijk toe.
‘Voor dat boek kreeg de schrijfster een Gouden Griffel,’ verklaart de interviewster. ‘Vorig jaar kreeg ze de Staatsprijs voor Jeugdliteratuur toegekend. Wisten jullie dat?’
‘Ja, van de sticker op het boek,’ zegt Bert gevat.
‘Wat vinden jullie het leukste verhaal in het boek?’
Grappig is dat het gesprek snel gaat over fragmenten die er niet in hadden gehoeven. Er is weinig waardering voor ‘De sleutel van de vuurtoren’ van Tove Jansson. Het is gewoon te kinderachtig.
‘Van ‘The old man and the sea’ vind ik het goed dat het ingekort is,’ merkt Bert op. We moeten lachen, want dat boekje van Hemingway is tijdens de Engelse les uitvoerig behandeld, niet tot ieders genoegen. ‘En ‘Oh, mijn lieve doden’ van Dylan Thomas vond ik afschuwelijk; niet te volgen,’ gaat Bert verder. Iedereen knikt instemmend. Ook kunnen we met z’n allen het verhaal van Edgar Allen Poe ‘Manuscript in een fles’ niet waarderen. Maar Ineke vindt de spreuk boven het verhaal tenminste nog leuk: ‘Wie nog maar één ogenblik te leven heeft, heeft niets meer te verbergen.’
‘En het commentaar dat Dragt op de verzamelde fragmenten geeft, hoe zit het daarmee?’
‘Ik had meer commentaar verwacht,’ zegt Heleen. Tussen de fragmenten van beroemde verhalen en gedichten spreekt de schrijfster tegen haar lezers. In een kleiner lettertje geeft ze allerlei wetenswaardigheden.
‘Er zijn drie delen: ‘Dood & verdronken’, ‘Zee, zeelui & schepen’ en ‘Angst, huiver, ontzag & verwondering’. Wat vinden jullie van deze indeling?’
‘De verdeling in onderwerpen had niet gehoeven,’ vindt Ineke. ‘De delen suggereren een scheiding die er niet in zit. Het loopt allemaal door elkaar.’
Bert mengt zich in het gesprek. ‘Er moet wel een rode draad in zitten, dat maakt het leuker.’
‘Die onderverdeling had ze weg moeten laten, die zou ik niet gemist hebben,’ antwoord ik kort. Heleen is het daarmee eens.
‘En de illustraties die de schrijfster zelf heeft getekend, wat vinden jullie daarvan?’
Bert kijkt verbaasd. ‘Dat wist ik niet, heeft ze die zelf gemaakt? Ik vind ze ontzettend mooi.’
‘Ik hou wel van illustraties, maar hier moest ik even op turen,’ zeg ik. ‘Ze zijn vaag. Het doet me denken aan het zoeken naar figuren in de wolken als je op je rug in het gras ligt.’
De tekeningen spreken Ineke niet aan. ‘Ze geven wel de sfeer weer, maar ik vind het niks.’
Heleen vindt dat het boek er nogal somber uitziet. ‘Het past wel bij de titel, maar ik zou als ik het boek ergens zie liggen er niet meteen naar grijpen.’
Zo bespreken we die koude middag bij het knapperend vuur de diverse onderwerpen.
Tweeënveertig jaar laten haal ik ‘Water is gevaarlijk’ uit mijn boekenkast. De aantekeningen voor het interview zitten er nog in, en de brief ligt als bladwijzer bij een kinderliedje waaraan de titel van het boek is ontleend.
‘Max, draag me rond!’
‘Goed,’ zei de hond.
‘Naar Zwitserland, naar Spanje,
of helemaal naar Kokanje?
Naar Friesland of naar Azië,
naar Koolland of Spinazië?’
‘Nee,’ zei de hond
en bleef staan waar hij stond.
‘Want waarlijk, waarlijk, waarlijk,
het water is gevaarlijk!’
Ik lees mijn notities door. Gek om mijn puberhandschrift terug te zien. Het taalgebruik in de commentaren van Tonke Dragt vond ik belerend, schoolachtig, net alsof het leerstof is dat ze met je wil bespreken. Het lettertype is te klein, maar het kaft is lekker mee buigbaar.
Jammer genoeg zit het krantenartikel er niet bij, want ik ben wel benieuwd hoe de zestienjarige Jan er uitziet. Gelukkig kun je tegenwoordig elk krantenartikel terugvinden op het internet. Na lang zoeken en bladeren door de bewuste zaterdageditie vind ik de rubriek– wat stonden er toen veel advertenties in de krant, zowel voor personeel als woningen of relaties. Een foto zit er helaas niet bij. De kop luidt JEUGD GEEFT HOGE CIJFERS AAN WATERBOEK. De leerlingen kunnen prima hun woordje doen is de constatering van de journaliste. Iemand merkt op dat we daar ook wel op uitgekozen zullen zijn. Mijn ogen vliegen over de tekst en blijven rusten bij: ‘Ook de stille Jan geeft aan dat hij eigenlijk niet zo van verhalenbundels houdt, omdat je dan telkens aan nieuwe personen en andere situaties moet wennen.’ Haar opmerking verbaast me niet. Ik was een verlegen jongen. Netjes opgevoed, hè, niet praten voor mijn beurt en alleen antwoord geven als je iets gevraagd wordt. Het artikel sluit af met het cijfer dat we geven aan het boek. Het schommelt tussen de 7 en 8,5. Als uitsmijter zegt Bert: ‘Dat is heel hoog op school.’