De tweede huiskamer

In een grijze wereld sta ik op. De weerman heeft er gisteravond al voor gewaarschuwd. Door de tropische weersomstandigheden is het in de ochtend uiterst mistig, omdat er veel vocht in de lucht zit. Ik loop naar beneden om de krant te halen. De pagina’s voelen klam aan. Om nog even lekker languit op de bank het nieuws tot me te nemen zal ik de artikelen die ik wil lezen uit de katern moeten scheuren. Met een natte krant gaat dat niet, dus gebruik ik een schaar.

Zodra het kan ga ik op de fiets naar het zwembad. De zon heeft zich inmiddels door de mist geboord. De dichtheid van mannen in lycra is hoog. Om de vijfhonderd meter kom ik zo’n renpaard tegen of een groepje. Sommigen strak gestroomlijnd, glanzend in het zonlicht. Bij andere wielrenners trekt een bierbuik een donkere schaduw over het wegdek.

In het zwembad de ‘usual suspects’. Het percentage tatoeages op allerlei lichaamsdelen is hoog, om over de buikjes – de natuurlijke zwembandjes – nu maar even te zwijgen. Aan de rand van het bad staat tot mijn verbazing mijn favoriete badmeester. We geven elkaar een boks. Hij is even terug op het oude honk, vanwege personeelsgebrek ingehuurd. Het is goed om hem te zien. Hij vraagt hoe het met het schrijven gaat? Dat weet hij nog.

Speelweide

Na mijn rondjes ga ik naar de speelweide om de misschien wel laatste tropische dag van het jaar zo aangenaam mogelijk door te komen. Het grasveld naast het zwembad is in de hete zomerperiode een soort tweede huiskamer voor me. Op doordeweekse dagen ben ik er vaak in de ochtend eerst alleen, in de loop van de dag komen de verstokte zonaanbidders die op een ligstoel in de volle zon gaan liggen bakken. In de weekenden is het andere koek: aanhoudend kindergeschreeuw op de springmat en in het koude pierenbadje. Kortom veel jonge gezinnetjes. Het lijkt alsof de moeders vandaag een vrije dag hebben, want veel mannen lopen met het kroost tegen hun borst aangedrukt heen en weer tussen binnen- en buitenbad. Ze laten zich van hun beste kant zien.

Een peuter verliest Aboe, haar pluizige knuffel. Een ouder broertje komt hem halen. Het jongetje raapt het tussen duim en wijsvinger op en houdt het ver voor zich uit alsof hij walgt van het afgelebberde prul.

Elke dag zijn er grote dikke zwarte kraaien die je vanaf de dakrand in de gaten houden. Zodra je voor toiletbezoek je stoel verlaat, duiken ze naar beneden en kijken ze met hun zwarte snavel in je sporttas of er iets voor ze in zit. Ze zijn vet van de voedselresten, meestal patat en broodjes kroket. Ze krassen naar elkaar en vliegen elkaar aan als een van de zwarte broeders iets te eten heeft. Als het doorgeslikt is keert de vrede weer terug. Een ekster kijkt van een afstandje toe en bemoeit zich er niet mee.

Ook springen er vroeg in de ochtend twee konijntjes rond in het gras. Ze blijven rustig hun ding doen al zullen ze me zeker in de gaten houden. Zojuist heeft een klein meisje een van de beestjes ontdekt en roept enthousiast naar haar moeder die verbaasd besluit met haar dochter van nabij een kijkje te nemen. Hun poging mislukt doordat een adhd-jongetje met oranje zwembadjes om de armen hard gillend komt aanrennen omdat hij de langoor ook heeft ontdekt. Het meisje roept: ‘Je moet niet schreeuwen, joh!’ Maar het kwaad is al geschied. Ik zie nog net een wit kontje door de heg wegglippen.

Rode kater

Er loopt zelfs een rode kater. Tenminste ik denk dat het een mannetje is die tussen het publiek door loopt om een aai en meer te krijgen. Hij ziet er gezond uit, zeker niet ondervoed. Ook hij is op zijn hoede voor de kids en zoekt uiteindelijk een rustig plekje onder een ligstoel van een in slaap gesukkelde man.

Later ligt de kater languit met zijn vier witte voetjes – het lijkt of hij sportsokken aan heeft – op de picknickbank in de schaduw te wachten tot iemand hem iets te eten aanbiedt. Als er gescoord is en het broodbeleg is verorberd loopt hij parmantig naar de rand van de wei en verdwijnt het bos in.

Een lange, slanke jongen die hier ook elke dag is, komt naar me toe en vraagt hoe het gaat? ‘Sorry,’ zegt hij, ‘ik had je niet herkend in het zwembad zojuist.’

Daar kan ik wel inkomen, want buiten heb ik een T-shirt aan, een leesbril op en krult mijn haar meer. Dat ziet er vast anders uit. Zelf had ik hem tijdens het zwemmen wel gegroet, maar geen reactie gekregen. Hij is met zijn brede, witte glimlach en zijn bruine amandelogen die samen met de stand van de wenkbrauwen twee Mariakapelletjes vormen, gemakkelijk herkenbaar. Ik zie dat zijn gladgeschoren borst weer jonge aanwas vertoont; kleine zwarte stoppeltjes priemen in een vast patroon rond zijn tepels. We wensen elkaar een prettige dag en hij keert naar zijn ligstoel in de zon terug.

Balletje trappen

Een paar gespierde jongens trappen een balletje over, een vriendengroep zo te oordelen. Behendig proberen ze de bal in hun midden te houden, maar soms verandert hij van koers en sjokt degene die de bal gemist heeft, er achteraan. Drie jongens zijn fanatiek, de kleinste in de witte shorts heeft duidelijk meer belangstelling voor zijn mobiel. Zodra het kan pakt hij het apparaat van zijn handdoek. Soms tot onvrede van zijn maten. ‘Opletten, Kevin, die had je moeten hebben!’ Hij maakt liever een selfie. De grootste spierbundel van de groep lukt het aardig om in zijn eentje de bal hoog te houden. Af en toe gebruikt hij daarbij zijn sixpack. De anderen nemen een slok van hun cola. Als de lol van het overspelen eraf is, lopen ze naar binnen voor een frisse duik.

Qua spel worden ze vervangen door drie andere jongens. Jonger en ongelijk in lengte. De twee kleinsten staan wat met elkaar te dollen, terwijl de oudste probeert de bal met zijn rechtervoet over zijn eigen rug naar de anderen te spelen. Wat steeds maar niet lukt. Ze gaan naar het volleybalveld en proberen de bal over het net te smashen. Een echt potje wordt het nooit. De opslag is te hard of te zacht. De oudste probeert nog met een snoekduik een bal binnen te houden. Hij valt op zijn buik in de gele aarde. Omdat zijn lijf nog nat is blijft het zand erop kleven en geeft hem een donkere teint. Hij slaat de korrels van zijn rode zwembroekje. Maar dat helpt weinig. De jongste vraagt me: ‘Doet u mee, meneer?’

Ik sla het verzoek vriendelijk af. ‘Nee, sorry dat is me veel te inspannend. Ik kijk wel toe hoe het gaat.’

Al snel houden de drie het voorgezien. In het pierenbad spoelt de zandhaas zichzelf schoon.

Rookvrij

De speelweide en het zwembad zijn rookvrije plekken. Maar voor verstokte rokers is het blijkbaar moeilijk om zich daaraan te houden. Regelmatig staat er iemand een sigaretje te paffen achter de toren van de glijbaan, uit het zicht van de toeziende badmeesters. Een man met een gedistingeerd ringbaardje pakt het nog brutaler aan, hij steekt gewoon een grote sigaar aan, midden op het veld, waardoor meteen de omgeving door een penetrante geur wordt bedwelmd.

De sproeiers in het buitenbadje zijn plotseling stil. Geen goed teken. ‘Om vier uur gaat het zwembad dicht, wij verzoeken u om uw spullen bij elkaar te pakken!’ schalt het uit de luidsprekers. De kraaien beginnen woest te krassen om hun soortgenoten op te roepen dat het gras met alles wat achterblijft over een kwartiertje van hen is. Uit voorzorg verschonen de badmeesters de prullenbakken.

Op de klanken van Douwe Bobs ‘This World Is Our Home’ verlaat ik met lichte tegenzin mijn tijdelijke woonkamer. Op het groene gras liggen de eerste rode herfstbladeren. Het zal de komende periode weer binnen zitten worden.

Geef een reactie