Ma

Als ik een vrouw in een rolstoel zie, of op een parkeerplaats observeer dat er een rolstoel uit de auto wordt gehaald en in elkaar gezet, moet ik altijd aan mijn moeder denken. Ze is de laatste zeven jaar van haar leven gekluisterd aan een rolstoel door een herseninfarct waarbij ze rechtzijdig verlamd raakt. Zij heeft haar lot manmoedig gedragen. En altijd het motto gehad, ‘die rolstoel daar kom ik weer uit’ en dat is haar ook gelukt, alleen niet op de manier waarop ze dat zelf voor ogen had.  Nadat ze een zwaar hartinfarct ternauwernood heeft overleefd, krijgt ze daar twee en halve maand later nog eens een herseninfarct overheen. Bij het wandelen op de gang in het verzorgingshuis waar mijn ouders net drie weken wonen, zakt ze plotseling in elkaar. Die zaterdagmiddag krijg ik een telefoontje van mijn vader. Hij zegt: ‘Er is iets met je moeder gebeurd, ze is gevallen… Hier, ik geef je haar even.’ ‘Hoi ma, wat hoor ik je bent gevallen, heb je je zeer gedaan? Het blijft stil aan de andere kant van de lijn en dat is een vaag teken, want dat is niks voor mijn moeder. Ik vraag nogmaals: ‘Ben je gevallen?’ Na een lange pauze hoor ik zwakjes iets wat op ‘ja’ moet lijken. Ik probeer haar nog een paar vragen te stellen, maar ze antwoordt nauwelijks. Ik vraag haar om pa weer aan de telefoon te geven. Ik zeg tegen hem: ‘Dit klinkt niet goed. Hoe ziet ze eruit? Staat haar mond soms scheef?’ ‘Ja.’ ‘O, dan weet ik voldoende. Ze heeft een beroerte gehad, ze moet naar het ziekenhuis.’ ‘Nee, de zuster zegt dat ze zo geschrokken is van de val dat ze een black-out heeft en daarom even niet praat.’ ‘Nee, pa ze MOET naar het ziekenhuis.’ Toevallig zullen we dat weekend mijn verjaardag bij ze vieren maar dat wordt danig op z’n kop gezet. In het ziekenhuis zeggen ze dat er op de scan niks te zien is. Wat natuurlijk raar is, want mijn moeder is een levendige vrouw, altijd druk pratend en actief. Ik ken haar niet als een zielig muisje dat moeilijk, bijna onverstaanbaar praat en zich nauwelijks kan bewegen. Toch duurt het tot maandag voordat de juiste diagnose wordt gesteld. Ze ligt drie weken in het ziekenhuis en ze proberen haar zo goed mogelijk te revalideren. Broeder Albert waakt streng over haar. Iedere keer als hij ziet dat ze alleen haar linkerarm gebruikt om een boterham te eten, roept hij: ‘Mevrouw Meints, eten met de rechterhand, u moet hem proberen te gebruiken! En oefenen, drie maal per uur.’ Binnensmonds verwenst mijn moeder hem en denkt: ik bepaal zelf wel hoe ik die boterham naar binnen krijg. Maar later is ze hem dankbaar voor zijn vermaningen, want zegt ze letterlijk: ‘Als ik niet had geluisterd dan had ik die arm nooit meer kunnen gebruiken en was breien nu onmogelijk geweest.’ Mijn moeder is een vrouw die niet gauw het hoofd laat hangen of klaagt over pijn. Nee, kiezen op elkaar en doorgaan. Het is dan ook triest om te zien dat ze in de laatste maanden van haar leven het realiteitsbesef volledig kwijt raakt. Ze ziet dingen die anderen niet zien. Zo is aan de overkant de buurvrouw tot haar grote verbazing continue met de was bezig. We zeggen maar dat ze een groot gezin met veel kinderen heeft en dat er daarom zoveel lakens hangen. Mijn moeder leeft volledig in het verleden, ze noemt mij haar broer en soms dekt ze de tafel voor al haar broers en zussen waarvan het grootste deel niet meer leeft. Het doet pijn om te merken dat het ‘oorlog’ in haar kamer is. Kleine kinderen worden gevangengenomen door soldaten en in een cel in de hoek van haar appartement opgesloten en ’s nachts zitten er een jongetje en een meisje in de kledingkast die tegenover haar bed staat. Je mag er niet tegen in gaan en ontkennen dat er kinderen in de kast zitten want dan wordt ze furieus en zegt: ‘Ga maar weg, jij rotjoch, zie je wel jij denkt ook dat ik gek ben.’ Als je het zo bekijkt is het fijn dat ze rust heeft gekregen en een jaar geleden haar laatste adem uit blies om misschien wel aan die gedekte tafel plaats te nemen samen met pa en haar familie.

Geef een reactie