Blog

Zaktraining

Een goede vriend heeft al meerdere malen gevraagd om eens met hem mee te gaan naar een kickbokstraining. Het is zaterdagochtend vroeg, de bel gaat, hij staat onder voor de deur. Het is zover, van de spanning heb ik slecht geslapen. De bokschool Burning Heart is op loopafstand van mijn flat. Ik ben er vaak langs gefietst, nu is het moment voor mijn eigen hoogmis. Bij binnenkomst ruik ik de typische sportschoolgeur, die – moet ik toegeven – best wel opwindend is.

Tot nu toe had ik het verzoek altijd vriendelijk afgeslagen, want ik ben helemaal geen bokstype. ‘Dat is niks voor mij, ik moet er niet aan denken iemand knock-out te slaan.’

‘Maar zo’n training is het helemaal niet,’ overtuigt de vriend me. ‘Het is meer een leuke conditietraining rond een bokszak.’

Nou, een conditioneel ding is het zeker. We kleden ons om, voor zover nodig. Sneakers uit, geleende bokshandschoenen aantrekken, het is nog een heel gedoe om daar met je hand in te komen. Het voelt vreemd als de riem strak om je pols wordt aangetrokken. Op blote voeten betreed ik de dojo. Mijn vriend wordt vriendelijk gegroet door de trainingsmaatjes, zowel mannen als vrouwen. Het is best een groot gezelschap. Hij stelt me voor aan de trainster en zegt dat ik graag kennis wil maken met ‘een zaktraining’. Ze stelt me gerust als ze mijn bedenkelijke gezicht ziet. ‘Doe gewoon mee, misschien ga je het wel erg leuk vinden.’

Warming-up

We beginnen met een serieuze warming-up door rondjes te rennen in de zaal, met intervallen steeds in een ander tempo. Het gaat er meteen fanatiek aan toe. De bokszakken wiegen aan hun haken door onze luchtverplaatsing, alsof ze niet kunnen wachten totdat ze flink afgetuigd zullen worden. Het zweet verschijnt op mijn slapen en bij ieder rondje laat ik meer druppels op de mat achter. Wellicht is het angstzweet…

We doen nog wat andere marteloefeningen, zoals kikkersprongen. Daarna gaan we daadwerkelijk op de zak slaan. De energieke trainster doet enkele slagen voor en legt uit hoe je de handen moet houden. We trainen met z’n tweeën met één zak en wisselen elkaar af. Mijn handen zijn gebald tot vuisten verpakt in de onwennige bokshandschoenen. Mijn vriend laat zien hoe de lange ronde zak benaderd moet worden. Je kan zien dat dit niet zijn eerste keer is.

Dan is het mijn beurt. Ik knijp krachtig in mijn vuist en geef zo hard ik kan met links een stoot op de zak, die snel terugveert in mijn richting en van mij de volgende slag verwacht. Ik geef een slappe rechtse.

Sloop die zak!

De trainster kijk toe en schreeuwt aanwijzingen. ‘Harder, het is je moeder niet! Sloop die zak!’ Ze houdt me in de gaten hoe ik het ervan afbreng, of er wellicht enig bokstalent in mijn lijf schuilt. Ze komt achter me staan, terwijl ik de slagen met links en rechts afwissel. ‘Hou je dekking in de gaten, als je met links slaat, moet je met rechts ter hoogte van je gezicht blijven, anders krijg je daar een flinke hoek van je tegenstander, waarmee hij je kan uitschakelen.’

Poeh, het vergt best veel techniek en inspanning. Gelukkig kan ik even naar adem happen als mijn vriend zijn best doet om de zak van jetje te geven.

Opnieuw ben ik aan slag. Mijn vuist ploft op de zak. ‘Dat kan harder!’

Ja, het is mijn moeder niet, denk ik erbij. Ik geloof niet dat ik voor dergelijke agressie in de wieg ben gelegd, echt kwaad op iemand worden kan ik al niet, laat staan een ander tot gort stompen, pijn doen of flink te grazen nemen. Niet dat de vriend zo’n vechtlustig type is, hij doet het voor fit en fun. Voor hem is het een uurtje alle frustratie eruit rammen en na het douchen voel je je beter dan ervoor.

Trappen

Bij de volgende oefening is het de bedoeling dat we naast het stoten ook gaan trappen op de zak. Niet dat ik de onverbiddelijke stoottechniek al beheers, maar laat ik het maar proberen. Ik mag eerst even de kunst afkijken. Met lenige bewegingen wisselt de vriend zijn lage vuistslagen af met hoge trappen op de langwerpige zak, en soms gebruikt hij daarbij ook zijn rechterknie.

Mijn beurt verloopt niet vlekkeloos, best wel lastig om te bedenken wat je wilt gaan doen: stoten of trappen. En die voortdurend bewegende zak werkt ook niet echt mee. Met moeite kan ik bij het trappen mijn evenwicht bewaren, een echte kickroutine heb ik niet. De bokshandschoenen zijn inmiddels volgelopen met zweet.

‘Ja, mooie kick, Jan,’ hoor ik links van me. Motiveren is ook een vak, besef ik.

Rondje om de zak

Na tien minuten op de trap-en-stootcombinaties te hebben geoefend geeft de leidster aan dat het nu tijd is voor een echt ‘rondje om de zak’. Ik ben aan de beurt en ik vat haar opdracht letterlijk op. Fanatiek benader ik de zware bokszak met handen en voeten terwijl ik fysiek rond de zak dans. Tja, zo was het niet bedoeld, merk ik aan de andere boksers in de zaal, die allemaal aan dezelfde kant van de zak blijven staan. Het is eerder de bedoeling dat je echt voluit gaat. Ach, leuk voor een anekdote later…

Als coolingdown lopen we tenslotte rustig uit. Nu wandelen we wel met z’n allen rond de Rumblezakken die afgemat in de touwen hangen.

‘Volgende week weer?’ vraag de trainster. ‘Ik denk het niet,’ geef ik eerlijk toe. ‘Het is best wel een heftige work-out, al mijn spieren doen pijn.’ Al zijn sommige trainingsmaatjes best wel de moeite van een volgend bezoekje waard, is mijn gedachte die ik maar wijselijk voor mezelf hou.

Een nieuw matras

Het matras naast me is lager dan het exemplaar waarop ik slaap. Niet echt handig, want soms val ik in het ‘dal’. Ik heb al een aantal malen op internet gekeken naar een matras van gelijke hoogte, maar nu ga ik de daad bij het woord voegen: proef liggen bij Beter Bed.

Aan het einde van de roltrap gaat een riante schuifdeur open. Voor me ligt een droompaleis, veel soorten bedden met fleurige dekbedden. Het is niet druk. Een slanke jongeman met snorretje komt op me af en vraagt of hij me kan helpen. Ik zeg dat ik opzoek ben naar een matras.

Slaapprofiel

‘Dan gaan we eerst een slaapprofiel maken.’ Hij leidt me naar een soort sprookjesruimte omringt door zwarte vitrage met in het midden het bed van Doornroosje. ‘We gaan eerst een meting doen om het perfecte matras voor je lichaamsbouw te vinden. Heeft u klachten?’

‘Nee.’

Hij voert wat gegevens in op een groot beeldscherm. Mijn achternaam zorgt voor problemen, ondanks dat ik het juist heb gespeld en opgedeeld in setjes van twee keer drie letters.  M-E-I … N-T-S. Hij is niet de enige die de T er niet tussen kan krijgen. Vervolgens klikt hij leeftijdscategorie en geslacht aan. ‘U mag u op uw rug op het bed gaan liggen.’

Als keurige, schone slaper wil ik mijn sneakers uitdoen.

‘Hoeft niet, meneer, daar hebben we een matje voor.’

Ik doe het exemplaar dat al op de vloer ligt terug aan mijn voet. Een beetje onwennig ga ik liggen. Er is geen kussen. Ik voel een flauwte opkomen, omdat ik te ver achteroverlig.

De verkoper waarschuwt voor bepaalde bewegingen van het matras. Ik kijk naar een ander beeldscherm dat aan plafond is bevestigd met daarop een tekening van een mannenlichaam met markeringen rond schouders en heupen. Dan voel ik een druk onder mijn rug, alsof je op een luchtbed ligt dat opgepompt wordt.

‘U mag nu in uw favoriete slaaphouding gaan liggen.’

Ik draai op mijn rechterzij en trek mijn benen op en leg de handen in de buurt van mijn hoofd. Het matras blijft pompen en zoeken naar steun.

‘Heeft u een lattenbodem of boxspring?’

De vraag overvalt me in mijn halfslaap. ‘Ik heb een Auping.’

‘O, dus een spiraal. Dan moet u rekening houden dat het matras bij u thuis iets harder aanvoelt vanwege de tegendruk.’

Ik mag me ontspannen en weer op mijn rug gaan liggen. Ondertussen legt het beeldscherm aan het plafond uit wat de voordelen zijn van een op mijn profiel aangepast matras: beter slapen en uitgerust opstaan. Er zijn maar liefst vijf slaapoplossingen die matchen met mijn bouw..

Lichaamsscan

Ik sta op, neem even de tijd om rechtop te komen. De jongeman loopt naar de printer voor het resultaat van de lichaamsscan. Ik besef dat dit eigenlijk niet de bedoeling is van mijn bezoek. Ik kom voor een goedkope oplossing, dit zal in de vier cijfers gaan lopen, vrees ik.

‘Komt u maar mee.’

We lopen langs een zee van matrassen. Hij staat stil bij de eerste mogelijkheid. ‘Ga maar links liggen!’

Even aarzel ik welke kant hij precies bedoeld en gok goed. Hij beseft nu ook dat ik geen kussen heb. ‘Ik haal even iets voor u.’ Hij legt een Tempur op het hoofdeinde. ‘Herkent u die?’

‘Ja, heb ik thuis ook.’

Zijn ogen lichten op. Potentiële klant.

Het matras is hard, te hard, zeker als mijn Auping-spiraal ook nog tegendruk gaat geven.

De verkoper brengt me naar een Mline-matras. Dat ligt prettiger. Zachter. Ik denk aan een reclame met turner Epke Zonderland en visualiseer hem naast me op het bed. ‘Deze bevalt beter,’ zeg ik droog.

‘O, dan vallen er meteen twee ander opties af.’

Proefliggen

We komen bij een Tempur. Ik heb al astronomische bedragen gezien naast de matrassen. Hier kan ik helemaal geen prijsaanduiding vinden. Het ligt voortreffelijk, maar nu moet ik het slechte nieuws toch brengen. ‘Is ook niet verkeerd,’ zeg ik ter voorbereiding.

‘U kunt even het matras ernaast proberen, dat is iets harder.’

Voor de show ga ik liggen, maar als ik opsta, haal ik mijn papiertje met huiswerk uit mijn broekzak. Ik zeg dat ik geen budget heb voor dit soort luxe matrassen. Ik noem het eerste matras op mijn lijstje. ‘Moonstar Pocket 750.’

Aan zijn uitademing merk ik teleurstelling. ‘Die heb ik hier niet, die verkopen we alleen online. Ja, u bent niet de eerste die dat niet gelezen heeft. Het staat ook veel te klein bovenin op de website.’ Hij opent de computer en laat het me zien. Ik verontschuldig me.

‘Nee, geeft niet. Zal ik even kijken wat het bedrag is voor die Mline met de huidige korting?’ Heeft hij mijn gelukzalige gezicht gezien terwijl ik op dat matras lag, denkend aan Epke?

Hij wacht mijn antwoord niet af. ‘Dan komt u uit op duizend euro.’

‘Nee, dat is niet mijn bedoeling. Sorry.’

Beddenreus

Hij verwijst me naar de Beddenreus, een discountfiliaal van dezelfde firma. Daar kunt u wel proef liggen op de matrassen die u zoekt.’ Even probeert hij nog een showmodel in de goedkopere prijsklasse onder mijn aandacht te brengen. ‘Maar dan moet u hem nu wel meenemen, kan dat?’

‘Hij is zeker niet op te rollen of dubbel te klappen? Mijn auto is niet zo groot.’

‘Nee, dat gaat niet.’

‘Helaas, dan hebben we geen deal.’ Ik neem afscheid en bedank hem voor de service.

Gefrustreerd daal ik de roltrap af, stap in mijn auto en rij de oprit af. Ik schrik van een luide claxon. Vlak voor mijn bumper staat een grote, grijze vrachtwagen met oplegger. Doornroosje is wakker gekust door een prinselijke vrachtwagenchauffeur. Net op tijd geremd! Ik maak een excuusgebaar en zet de auto snel in z’n achteruit. Dat had een erg duur slaapprofiel kunnen zijn, besef ik geschrokken.

Alcoholcontrole

Samen met een vriend ga ik uit in Amsterdam. We gaan een avondje stappen in de Reguliersdwarsstraat. Eerst in een rustig bruin kroegje waar nog gelegenheid is om bij te kletsen. Later op de avond lopen we voor het hardcore uitgaan naar de Cockring in de Warmoesstraat. Het is poepie druk en de sfeer is hitsig, zeker als steeds meer mannen op de dansvloer hun shirts uittrekken. Natuurlijk zijn dat de ‘usual suspects’, de jongens die frequent de sportschool bezoeken en de nodige biceps, brede schouders en sixpacks te showen hebben boven hun strakke jeans. Ik moet er niet aan denken om mijn harige torso te ontbloten, maar het is ‘lekker’ om naar de vleeswinkel te kijken.

Terug naar Hilversum

Vroeg in de ochtend rijden we terug naar Hilversum. We zijn met mijn auto. Ter hoogte van het Amstelstation is er plotseling een alcoholcontrole. Al het verkeer dat de binnenstad wil verlaten, wordt staande gehouden en moet blazen. Ik schrik en trap op de rem. Ik heb de neiging om te keren, ik ga niet met de nodige alcohol in mijn lijf deze fuik inrijden. Maar mijn vriend maant me aan. ‘Doorrijden, Jan, als je nu keert of rare manoeuvres maakt, val je helemaal op. Er staat daar een motormuis die je geheid achterna komt.’

Er zit niks anders op dan achter in de wachtende rij aan te sluiten. Verkeersagenten zwaaien druk met hun oranje tarzans om het verkeer te regelen.

Uggeltjes

Hoeveel heb ik gedronken? Genoeg om te veel uggletjes uit te blazen. Het hart klopt in mijn keel, ik probeer mijn ademhaling onder controle te houden. Ik open alvast het autoraam om de alcohollucht uit de auto te verdrijven.

‘Adem een paar keer goed diep in en uit,’ raadt de vriend aan, die de nodige ervaring met alcoholcontroles heeft en ook al eens zo’n verplichte training heeft doorlopen.

Ik geef gehoor aan zijn goede raad, en adem mijn longen vol frisse lucht, terwijl ik weer een auto dichterbij de controlerende agenten kom. Ik heb hier geen goed gevoel over. Menigmaal ben ik gecontroleerd na een avondje stappen, en steeds is het goed gegaan, maar ik voel dat ik nu echt aan de beurt ben. Ik probeer rustig en ontspannen te blijven.

Heeft u gedronken?

‘Goedenacht, heren,’ zegt de jonge agent vriendelijk. ‘Samen uit geweest?’

Zou hij de alcohollucht ruiken?

‘Ja,’ antwoord ik. ‘Het was gezellig.’

‘We zijn bezig met een alcoholcontrole en ik wil u verzoeken om straks stevig in dit apparaat te blazen.’ Ondertussen bevestigt de diender een nieuw blaaspijpje, dat hij uit een plastic zak haalt die aan zijn riem hangt, waaraan ook een wapen, handboeien en pepperspray zijn bevestigd.

‘Heeft u gedronken?’

Tja, wat moet je antwoorden? Ik beslis om het niet te ontkennen. ‘Ja, een paar biertjes aan het begin van de avond. Daarna ben ik op een frisje overgegaan.’

De agent geeft het blaasinstrument door het open raam aan. Ik probeer mijn hand stil te houden en heb ondertussen nog een paar keer flink – hopelijk ongemerkt – ademgehaald. Ik pak het ding aan, adem diep in, zet het aan mijn mond en blaas uit.

‘Stop maar!’

Eeuwigheid

Ik geef het pijpje terug. Ik voel dat mijn vriend me nauwlettend in de gaten houdt. Voor mijn gevoel duurt het een eeuwigheid voordat de agent de uitslag geeft. Ik kijk voor me uit naar de andere auto’s en agenten die in een zee van blauwe en oranje zwaailichten de controle uitvoeren. Een overnachting in de cel speelt door mijn hoofd.

Dan verschijnt zijn gezicht in het raam. Twee bruine ogen kijken me strak aan vanonder zijn pet. ‘Het is maar goed dat u dat laatste biertje heeft laten staan,’ zegt hij. ‘Het is een P.’ Hij laat het groen oplichtende display zien. ‘U mag doorrijden als de auto voor u vertrokken is. Nog een prettige nacht, heren.’

‘U ook nog een goede dienst, agent,’ zeg ik en draai snel het raam dicht. Ik kan het nog niet geloven dat ik door mag rijden. Voorzichtig trek ik op als de auto voor mij weer doorrijdt. Zodra we de hoek om zijn slaak ik een opgeluchte gil. Mijn vriend schudt me door elkaar en klapt uitbundig tegen het plafond. ‘Dat was kantje boord, maat, wat heb jij mazzel gehad.’

Dat kan ik alleen maar beamen. ‘Ja, beslist! Ik dacht echt dat ik de lul was. Goed dat we nog een vette bek bij de FEBO hebben genomen.’

Suikerbieten

Herfstvakanties associeer ik nog altijd met de bietenoogst. Zo eind oktober is de tijd om de suikerbieten te rooien. In mijn jeugd op de boerderij een intensief werkje, vanwege het vele handwerk. Als de bietenzaadjes in het voorjaar in rijen zijn gezaaid, moet je ze als ze boven de grond komen, op één zetten. Je dunt ze uit zodat er steeds één plantje op een bepaalde afstand van elkaar overblijft en voldoende ruimte heeft om te groeien. Met de hand en op je knieën kruipend over de akker doe je dat werk.

En je raadt het al, het gebeurt meestal in een schoolvrijeperiode. Hoe meer mensen hoe sneller het gaat. Geef mijn vader eens ongelijk. Je hebt een krabbetje in je hand. Een klein driehoekig stukje metaal met een handvat. Je kunt ook meteen het onkruid verwijderen dat rondom de bietenplantjes opkomt, maar dan moet je wel het verschil weten.

Onkruid wieden

De bieten groeien niet zo snel als de aardappelen als ze eenmaal boven de grond komen. Daarom heeft het onkruid vrij spel en als dat niet verwijderd wordt, delgen de bieten het onderspit. Dus je moet meerdere keren door de bietenrijen om het onkruid te wieden. De paden tussen de rijen kan je staand schoffelen of met een speciaal machientje schoonhouden. Je gebruikt een rolschoffel die lijkt op een klassieke gazonmaaier, of een apparaat waaraan twee schoffels schuin zijn gemonteerd met een wiel ervoor dat je door de aarde kunt voortduwen. Een goede work-out voor je spieren.

Gelukkig heeft mijn vader niet veel hectares bieten, maar het land is groot genoeg om tamelijk gefrustreerd te raken. Als je namelijk bezig bent met wieden, zie je het onkruid alweer opkomen op de plekken die je een paar dagen eerder hebt opgeschoond.

Bieten rooien

In de herfstvakantie worden de bieten gerooid. Tegenwoordig is alles gemechaniseerd en zijn er speciale rooimachines voor ontwikkeld, maar in mijn jeugd ging dat allemaal nog met de hand. Je trekt de bieten met je beide handen uit de grond en legt ze in een redelijk rechte lijn. Daarna moet je het loof van de bieten scheiden. Dat doe je met een scherpe stick en met een felle beweging onthoofd je de bieten. Daarna kan je ze in een kar verzamelen. Bukken, oprapen en in de kar gooien. Dat ga je voelen in je rug.

Een volle kar gaat naar de plek waar de bieten worden verzameld voordat ze naar de suikerfabriek gaan. Het loof doet dienst als koeienvoer en mijn vader kuilt het in, zoals dat heet. Met een vork pak je het loof van het land op en gooit het in de wagen. Later mag je de kar weer uitladen op de plek waar de kuilbult komt. Liefst zo dicht mogelijk bij de boerderij.

Rampjaar

Kortom de bietenoogst is een arbeidsintensieve bezigheid. En daarnaast blijft het altijd afhankelijk van de weersomstandigheden. Zo is het dit voorjaar extreem nat geweest waardoor de boeren hun land niet kunnen bewerken (met het zware materieel). Met als gevolg dat de bieten laat gezaaid zijn, en ze gedijen niet goed in een te natte grond. Ze ontwikkelen geen goed wortelstelsel en zijn gevoelig voor schimmels. De zomer is weer droog geweest, waardoor de wortels niet lang genoeg zijn om voldoende water op te nemen om te groeien. De opbrengst zal in dit rampjaar niet hoog zijn, vrees ik.

Het is ook nog de vraag of de bieten op tijd geoogst kunnen worden, met de rare maatregelen van de overheid dat de bietenoogst voor een bepaalde datum klaar moet zijn. Kortom met bieten is er altijd wel iets. Ik ben blij dat ik daarvoor niet meer op mijn knieën hoef.

Dubbelganger

Van ieder mens loopt er een dubbelganger rond, zegt men. Zo lijkt in mijn jeugd die van mij heel dichtbij te wonen. Ik word vergeleken met de zoon van Bosma, die een tuingereedschapwinkel in Hijkersmilde heeft, Als ik daar eens ga winkelen om te zien of het waar is dat we sprekend op elkaar lijken, vind ik de rode haarkleur en de lichte huid de enige overeenkomst. We zijn echt geen twee druppels water. Daarnaast is hij veel knapper. Gelukkig zijn we niet identiek, want in je fantasie ga je dan denken wat is daar gebeurd dat we zo op elkaar lijken?

Gordon

Later word ik vaak vergeleken met Gordon. De zanger van ‘Kon ik maar even bij je zijn’. Dat ligt vooral aan krullen en postuur. Verder voel ik me totaal niet verwant met hem. Sterker nog, we zijn elkaar concurrenten, ontdek ik als ik met mijn Cubaanse vriendje ga stappen in Amsterdam. Gordon flirt openlijk met hem, en ze blijken elkaar ‘goed’ te kennen. Val ik daarom zo in de smaak bij de Cubaan, omdat die wel een gelijkenis ziet?

Ik herinner me ook nog de tv- opnamen op een middelbare school in Arnhem. We volgen een jong meisje, inwoonster van Het Dorp, tijdens haar les. Op het moment dat we aankomen op de school is iedereen in rep en roer. Het gerucht gaat dat Gordon op het schoolplein is gesignaleerd. Als ik de kantine binnenkom lijkt het wel de aankomst van een popster. De jongeren worden gek en scanderen allemaal: ‘Gordon, Gordon!’

Tv-opnamen

Ik weet niet waar ik het zoeken moet. Sommigen vragen zelfs om een handtekening en willen dat ik een moppie ga zingen. De opname komt in de verdrukking. Een shot maken van haar in de rolstoel door de gangen kan niet als ik erbij ben, want medeleerlingen blijven opgewonden reageren op die man met de woeste krullenbos die achter de camera- en geluidsman aanloopt. Iedere keer moet de take over, omdat er ongewenste dingen gebeuren, zoals zwaaien naar de camera of luid joelen: ‘Kijk, daar heb je, Gordon!’

Er zit niets anders op dan een spoedberaad met de crew en de eigenlijke hoofdrolspeelster. Ik overleg welke shots ik wil hebben – ik werk al jaren met de jongens dus dat is geen probleem – en zeg dat ik me in de kantine terugtrek, zodat zij rustig en ongestoord hun werk kunnen doen.

De tactiek slaagt, want de meute loopt achter mij aan, verzamelt zich rond de tafel waar ik aan ga zitten. Het kost me veel moeite om enkele diehards te overtuigen dat ik niet Gordon ben, en ook zeker niet een broer of familielid. Ik blijf maar handtekeningen uitdelen en ze aan de praat houden. Ze achtervolgen me zelfs als ik naar het toilet ga.

Ik ben opgelucht als na een uur de crew in de kantine verschijnt en we het schoolgebouw kunnen verlaten. We worden natuurlijk wel vorstelijk uitgezwaaid door mijn nieuwe fans.

Reclamefolders

Soms kom je onverwachts foto’s tegen die je even met de ogen doen knipperen. Je herkent de situatie, een beetje vaag weet je dat het gebeurd is. De foto is immers het bewijs, maar het waarom en waartoe is je echt een raadsel. Samen met een nichtje ben je enthousiast kranten aan het plakken op de baanderdeur van onze schuur. Navragen bij ouders gaat niet meer, dus dan maar informatie inwinnen bij het nichtje of ze deze situatie nog herkend.

‘Ja, er waren reclamefolders over van het folderlopen en toen hebben we bedacht om die op de schuurdeuren te plakken. Gewoon voor de lol.’

Folders lopen

Het klopt in mijn jeugd bracht ik reclamefolders rond. Eerst voor een slagerij in Bovensmilde. Met die gekleurde A4’tjes ging ik dan de wijken af na schooltijd. Iedere week had de folder een andere kleur: oranje, blauw, groen en geel. Dan fietste ik eerst de Meesterswijk op en ging dan achterlangs als ik aan het einde was gekomen via de landerijen van een boer naar de Grietmanswijk waar we zelf woonden. Daar verdiende ik dan een klein zakcentje mee.

Maar deze bladen zien eruit als kranten en zijn zeker niet van die slager. Volgens mij kan ik nog ergens ‘Vennik’ onderscheiden, een supermarkt uit Smilde, ook daarvoor heb ik een tijdje folders rondgebracht, dus het moet in deze periode zijn geweest. En ja er bleven wel vaak folders over. Nee, ik bracht ze echt wel bij elk adres langs, maar ze waren gewoon niet geteld als ik ze kwam halen. Ik kreeg gewoon een stapel mee.

En ja wat doe je dan met de overgebleven exemplaren? Nou, je plakt ze op een schuurdeur. Geen flauw idee hoe oud ik op dat moment was. Twaalf, de zomer naar de brugklas? Het is me eerst ook niet duidelijk welke kant van de schuur het is. De voorbaander of die achter. Aan beide kanten zaten deze enorme deuren, zodat je in de hooitijd met een volgeladen hooiwagen aan de achterkant naar binnen kon rijden en er als hij leeg was aan de voorkant er weer uit. Of andersom. Dat was praktisch.

Plakactie

Als we ‘stiekem’ aan het plakken waren (als Loesjes avant la lettre) zal het de achterdeur zijn geweest daar kon je een tijd lang ongezien je gang gaan. Maar ik zie een klink, in de buurt van de trap, dus het moet wel de voorkant zijn geweest, want die had een kleine deur voor het dagelijkse gebruik zodat je makkelijk naar binnen kon, zonder de grote deuren wagenwijd open te hoeven zetten.

Na lang denken, zou het zo kunnen zijn dat dit de oude baanderdeuren waren en dat ze binnenkort vernieuwd gingen worden. Ze waren meestal boerengroen, maar het lijkt of ze hier nog bruin waren. Dat zou verklaren waarom ze beplakt mochten worden.

Het zal met water zijn gebeurd. Hopelijk heb ik niet de behangerslijm van mijn moeder gebruikt. Of mijn vader van deze plakactie erg vrolijk is geworden, vraag ik me af. Misschien heb ik achteraf wel een standje gekregen met de vraag waar ik toch mee bezig was?! Aan een eventuele straf heb ik geen actieve herinnering. Verdrongen, denk ik.

Gek hè, hoe zo’n foto je bezig kan houden en hoe je er andermaal lol van kunt hebben. Blijft de vraag wie heeft deze foto genomen?

Waarom deze haat?

Sinds 7 oktober 2023, de dag dat Hamas een terreurdaad pleegde waarbij meer dan duizend Israëlische burgers werden gedood en meer dan tweehonderd mensen werden ontvoerd, is het aantal antisemitische incidenten in ons land toegenomen. Joden worden uitgescholden, krijgen klappen op straat of de Hitlergroet naar hun hoofd geslingerd. Hakenkruizen op scholen en synagoges. Kinderen die niet meer naar een Joodse school gaan. Joden voelen zich niet veilig. Dragen geen keppeltje meer in het openbaar, of verbergen hun kettinkje met een davidster onder hun kleding. Bang voor reacties. ‘Kankerjood, Joden moeten dood, Ga naar Auschwitz.’

Vreselijk want je mag Joden die in Nederland wonen niet gelijkstellen met de dingen die in Israël en Gaza gebeuren. Ze wonen hier vanaf hun geboorte en zijn nog nooit in het Midden-Oosten geweest. Mag je hen veroordelen op wat Israël doet? Joodse Nederlanders zijn niet verantwoordelijk voor de oorlog die Israël voert, en Nederlandse moslims niet voor de aanval van Hamas. En dat niet iedereen die verdrietig en kwaad is over het leed in Gaza een antisemiet is.

Beveiliging

Dat Joodse inwoners in ons land beschermd en beveiligd moeten worden had ik niet zo scherp op mijn netvlies. Ik word ermee geconfronteerd als ik runner ben bij een project waarvoor een vriendin de productie doet. De korte film ‘De Lichtwachter’. Ze zoeken iemand die mensen en spullen kan ophalen en wegbrengen. Ik meld me bij de flat van de regisseur in Buitenveldert. Als ik de straat in rij denk ik wat is hier aan de hand? Ik zie busjes van de marechaussee, gewapende mannen patrouilleren en een huisje met bewakingscamera’s. Blijkt hij tegenover een Joodse school te wonen. Is dit de dagelijkse praktijk? Ja, de regisseur kijkt er niet van op of om. Hij is de situatie al jaren gewend.

Een andere eye-opener. De 75-jarige viering van de staat Israël. Ik ga met vrienden mee naar een viering in de synagoge in Bussum, waarbij een maaltijd genuttigd zal worden en er Jiddische liederen worden gezongen. Voordat we naar binnen kunnen botsen we tegen een beveiliger op, die toch even navraag doet wat we komen doen. De vrienden zijn bekend bij de synagoge en als hun gast ben ik ook welkom. Zo’n extra check blijkt helaas een standaardprocedure te zijn.

Dit zijn twee gebeurtenissen die mij bewustmaken dat je als Jood jammer genoeg voortdurend op je hoede moet zijn.

Mooi is het gebaar van rabbijn Soetendorp en imam Madhar dat ze samen willen optrekken om te voorkomen dat de polarisatie in ons land uit de hand loopt. Ze doen een beroep op de ‘zachtere stemmen’ in de samenleving. Waarom deze haat? Waarom kunnen we niet op een waardige manier met elkaar samenleven? Elkaar respecteren, erkennen dat elk mensenleven heilig is? Dat je elkaar met respect dient te behandelen en dat iedereen gelijk is, ongeacht afkomst, kleur, geloof of seksuele voorkeur.

Nog steeds gaat het gruwelijke drama in het Midden-Oosten door, met zijn keten van actie-reactie, provocatie en wraak, waarin aan alle kanten burgers het slachtoffer zijn, elke dag opnieuw. Een oplossing lijkt haast onmogelijk.

Oplossing?

Het is onbegrijpelijk dat een wereld die weet wat er gebeurt in Gaza niet in staat is het buitensporige geweld van Israël en de wurggreep van Hamas en Hezbollah per direct met diplomatie en onder verwijzing naar internationaal recht te stoppen. Is het naïef om een beroep te doen op medemenselijkheid en empathie? Het zou moeten gaan over een duurzame oplossing, een einde aan dit leed, een einde aan de polarisatie. Ervan overtuigd dat bezetting, intimidatie en geweld alleen maar tot meer geweld en verzet zullen leiden. Beide partijen blijken het niet meer op te kunnen brengen de ander nog te zien als mens.

Het gaat om het hier en nu. Hoe Palestijnen en Israëli zouden kunnen samenleven. Ofwel in een land zonder grenzen of door een tweestatenoplossing. Daarvoor is een mentaliteitsverandering nodig. Je kunnen inleven in andere levens dan de levens die je al kent, waardoor het vreemd-zijn en anders-zijn en de onwetendheid over die levens zou veranderen in herkenning. En in het groeien van medemenselijkheid. Het geloof in vredig samenleven lijkt momenteel vrijwel geheel in rook opgegaan. Maar toch bid ik voor een ommekeer.

Kattenschaamte

Ze ligt opgerold naast me op de bank, een diep spinnen welt op uit haar lijfje. Ze is volledig zen. Diep in dromenland. Af en toe een rilling door haar vacht. Her en der liggen haar speeltjes in de kamer. Een muis aan een touw waarmee we samen ravotten, zij hoogspringend, ik dol enthousiast bewegend, wachtend tot ze uit een ineengekropen houding de aanval inzet. Plastic slierten van verpakkingsmateriaal kunnen haar ook lang bezighouden.

Wij zijn de beste maatjes, ze is echt een aanwinst in mijn leven. Ik zou niet zonder haar kunnen. Het is fijn dat ze me met haar zwierige staart welkom heet als ik na een werkdag thuiskom. Dat ze mijn jeansbenen kopjes geeft, of een kroel achter haar oortjes wil. Daarbij neem ik voor lief, dat ze soms op mijn vloerkleed spuugt, aan de bank krabt en mijn planten omgooit. Zonder morren schep ik haar drollen uit de bak. In onze relatie hoort het er allemaal bij.

Kattenman

Ik ben een kattenman. Misschien heeft het te maken met de wonderlijke combinatie van aanhankelijkheid en eigenzinnigheid. Een poes is niet bij je te gast, ze heeft zich jouw huis eigengemaakt en bepaalt zelf wel waar ze gaat en staat. Het enige wat jij hoeft te doen is zorgen voor brokjes en paraat staan wanneer ze een kopje komt halen.

Tegenwoordig lees ik steeds meer over kattenschaamte. Een kattenliefhebber die liever blind wil blijven voor het feit dat dit lieve aandoenlijke beestje van nature roofzuchtig is en dat vogels, vleermuizen en knaagdieren daar het slachtoffer van zijn.

De schattingen voor Nederland lopen uiteen, maar zelfs in de voorzichtige berekeningen gaat het over honderden miljoenen prooien (knaagdieren, amfibieën, vogels) per jaar. Met een piek in het voorjaar als de nestvlieders van weidevogels onzeker de wereld verkennen.

Slimmie

Slimmie, mijn zwarte korthaar, is nu een binnenpoes. Haar baasje is sinds ze bij hem is komen aanlopen een aantal malen verhuisd naar huizen waar ze wel naar buiten kon. En zelfs in deze flat gebeurt het nog dat ze trots een verige of spitsgesnuite prooi aan mijn presenteert, door het aan het voeteneinde van mijn bed te leggen. Daar schrik ik dan wel van. Hoe is het haar gelukt om dat beestje op het balkon te vangen? Soms leeft het nog – het vogeltje – in andere gevallen is de dood al ingetreden. Ik ben er nooit blij mee, en zal altijd op een voor haar teleurstellende wijze op haar ‘cadeau’ reageren door het weg te halen of onder een struik te verstoppen en kijken of het nog tot wegvliegen in staat is nadat het prooivogeltje ook van de schrik is bekomen.

Maar daar moet ik me dus voor schamen, net als ik dat moet doen als ik met het vliegtuig op vakantie ga, of te veel vlees en zuivel eet. Ik moet haar binnenhouden, of een belletje om de nek hangen, zodat ze haar roofdierinstinct, dat meestal oppopt als de zon onder is gegaan, niet meer kan uitleven en geen schade meer kan toebrengen. Maar kom, dit is wat zij doet, de poes. Het zit in haar natuur. Hoogstens vind ik het smerig dat ze zo’n (half)dood dier meeneemt naar binnen of sneu voor de vogel in kwestie. Bij de ecologische gevolgen sta ik eigenlijk niet stil. Voor een gevangen muis heb ik wel respect, want het zijn vieze beesten.

Ik kijk naar Slimmie, hoe zij vredig ligt te ronken op de bank, haar snoet verborgen onder haar pootjes en bedenk dat het eigenlijk belachelijk is hoeveel je van zo’n beest kunt houden. Het is jouw schuld niet, mompel ik.

In de file

Maandagavond 27 september 2004 volgen zes miljoen mensen op de televisie de afscheidsceremonie voor de plotseling overleden volkszanger André Hazes in de Amsterdam Arena. Zelf kijk ik met een half oog naar de uitzending omdat ik samen met een aantal collega’s bezig ben met de laatste voorbereidingen voor de opnamen van een pilot. We willen een dagelijks programma gaan maken met de titel ‘In de file’.

Daarin lift presentator Sipke Jan Bousema mee met automobilisten die ’s ochtends in de file terechtkomen. Tijdens de rit knoopt hij een gesprek aan over wat mensen bezighoudt. Waar denken ze aan terwijl ze in de file staan? En hij neemt het nieuws uit de ochtendkranten met ze door.

Pilot

Het format vraagt nogal wat technische voorbereidingen. Hoe stap je bij iemand in de auto op de snelweg en hoe tover je in korte tijd het voertuig om in een kleine studio? De cameraman gaat op de achterbank. Op de vooruit worden kleine cameraatjes geïnstalleerd met zuignappen om de bestuurder en Sipke Jan in beeld te kunnen brengen. Productie, redactie en regie zitten in een busje dat voor de auto uitrijdt. Daarin zit met een open klep nog een cameraman die de auto continu filmt. Als regie/redactie sta ik met een oortje in contact met Sipke Jan om als het gesprek zou vastlopen tips te geven voor een ander onderwerp.

Ochtendspits

Het is een spannende dag. Technisch is het concept getest, maar op deze vroege dinsdag moeten we kijken of het ook echt werkt en realiseerbaar is in de ochtendspits. Hebben we genoeg tijd om goede gesprekken te filmen. We zoeken een snelweg op waar gegarandeerd elke dag files ontstaan en proberen van benzinestation naar benzinestation mee te rijden met iemand.

We zijn vroeg opgestaan, hebben de kranten doorgenomen en met Sipke Jan enkele onderwerpen eruit gepikt als mogelijk gespreksonderwerp. Verder is de keuze aan hem waarover hij met de bestuurders gaat praten. Plaats van delict: de A27 richting Utrecht.

Nico

De eerste man die mee wil werken is Nico. We installeren ons met alle techniek in zijn auto en rijden de snelweg op. Sipke Jan begint over een Duits onderzoek waaruit blijkt dat mannen die in de file staan vaak aan seks denken en daarbij denkt maar tien procent aan de eigen partner. ‘Hoe zit dat bij u?’

Nico denkt überhaupt niet aan seks, twee jaar geleden is zijn vrouw overleden. Oeps dan moet je meteen schakelen. Maar Nico geeft aan dat hij dit liever privé houdt. Toch ontstaat er een gesprek omdat Sipke Jan vraagt wat de rouwceremonie van Hazes dan voor hem betekent. Nico vindt het allemaal overdreven. ‘Maar dat is mijn persoonlijke mening, hè. Rouw is iets voor mezelf en m’n familie, eventueel praat je erover met een goede vriend. Maar dat is ook alles wat ik er erover wil zeggen. Trouwens ik moet even bellen want mijn zoons krijgen elke dag een wake-up call van mij.’

Hij handelt het telefoongesprek met de tieners zakelijk af en zorgt er zo voor dat ze op tijd op school zullen komen.

Yvette

De volgende bestuurster die ons mee wil nemen is Yvette. Ze heeft een drukke managementbaan, daar geniet ze van, hoe drukker hoe liever, anders duurt de dag zo lang. Opeens vraagt Sipke Jan waar ze de juwelen heeft verstopt die uit het Louvre gestolen zijn (is krantenbericht). Er ontstaat een lacherige sfeer. ‘Nee, echt ik heb ze niet.’

‘En wat is dat dan?’ vraagt Sipke Jan terwijl hij naar een ring om haar vinger wijst. En dan krijgt je het cadeautje, of de wending in het gesprek waar je naar op zoek bent. Twee weken geleden is Yvette door haar vriend op een kerktoren ten huwelijk gevraagd. Ze is helemaal in de wolken, over een jaar is de bruiloft en ze hoopt dat het haar dat nu nog kort geknipt is, dan op haar schouders hangt.

Gerard

De derde persoon die ons een stukje meeneemt is Gerard. ‘Vindt je het vervelend dat je iedere dag in de file staat?’

‘Nee, mij krijg je niet zo gauw kwaad.’ Volgens Gerard heeft de filevorming meer te maken met het rijgedrag van de automobilisten. Sipke Jan vraagt wanneer hij voor het laatst boos is geweest?

‘Op de kinderen.’

‘En wat doe je dan?’

‘Een draai om de oren geven, een klein tikje, niet slaan, maar soms hebben kinderen regels en houvast nodig. Een goede opvoeding is belangrijker dan een goede opleiding.’

Sipke Jan daagt hem uit. ‘Hoe gaat dat boos-zijn dan?’ Sipke speelt alsof hij een van Gerards kinderen is, compleet met zeuren om een ijsje en dat soort werk. Maar de bestuurder geeft hem alleen maar een strenge blik.

The babe

De laatste lift is van een jonge vrachtwagenchauffeur die onderweg is naar het distributiecentrum van de Aldi. ‘The Babe’ staat met grote letters op de voorkant van de truck. Sipke Jan begint over flirten in de file. De trucker die momenteel geen vriendin heeft, bekent dat hij weleens naar beneden kijkt, en zeker in de zomer met de korte rokjes wil hij wel eens flirten. Hij vindt Britney Spears een mooie vrouw.

Daarna spreken ze over de afscheidsceremonie van Hazes. De jongeman vindt het indrukwekkend. Hij heeft niks met de muziek van de zanger, maar is geraakt door de emoties in de uitzending.

‘Zou jij ook zo’n begrafenis willen?’

‘Nou, ik ben niet zo beroemd en ook nog erg jong. Eigenlijk heb ik er nog nooit over nagedacht. Ik zou me laten cremeren, denk ik. Voor mij zal er nooit zo’n happening komen. En mocht ik nu om het leven komen dan moeten mijn nabestaanden maar beslissen hoe alles zal gaan.’

Bij het uitstappen vraagt Sipke Jan waarom hij de vrachtwagen The Babe heeft genoemd? Dan blijkt dat deze wat oudere truck van een collega is.

‘Een echt lekker ding is het niet.’

‘Nee, dat kan je wel zeggen.’

Pitchen

We zijn zelf tevreden met de gesprekken die we hebben opgenomen en ook technisch ging het goed. Geen storingen in het geluid, waar we nog even bang voor waren. We moeten nu snel terug naar Hilversum om het materiaal te spotten en te monteren tot een programma van vijfentwintig minuten. De tijdsdruk is groot, want bij wijze van spreken moet ‘In de file’ straks in de vooravond de zender op.

Tijdens het pitchen bij de omroepen heeft het format het niet gehaald. Jammer, maar het zou ook een erg arbeidsintensief programma zijn geweest voor ons om iedere werkdag te maken.

Pinkenstal

Iedere keer als ik in de buurt van een nieuwbouwproject kom, prikkelt de geur van vers beton een jeugdherinnering. Mijn vader besluit een nieuwe pinkenstal te laten bouwen. Hij wil niet meer elke dag de mest van zijn koeien met een kruiwagen naar de mesthoop brengen. Met het bouwen van een gierput neemt hij zichzelf veel werk uit handen. Het bouwen zal ook gestimuleerd zijn doordat de mestwetten voor de zoveelste keer veranderen.

Boven de gierkelder is er ruimte voor het jongvee, de pinken die op betonnen roosters hun eigen stront de put in kunnen trappen. Mijn vader kan vanuit de koeienstal met een schuif gier en stront redelijk gemakkelijk de kelder inschuiven. Als de put vol is komt een andere boer die een giertank heeft en hij verspreidt het bruine goud dan over het land.

Jonge bouwvakkers

Voor het eerst gaat mijn vader niet in zee met de vertrouwde aannemer waarmee ook de andere stallen zijn gebouwd en de aanbouw van het woonhuis. Nee, in de weekenden en avonduren verschijnen er twee jonge bouwvakkers die deze klus gaan klaren.

Ik mag ze helpen met hand-en-spandiensten en dat vind ik machtig interessant. Ze spreken tot mijn verbeelding. Ik denk dat ze zo’n tien jaar ouder zijn. De een heeft blonde krullen en de ander heeft zijn zwarte haar kort geknipt. Je zou op het eerste gezicht niet zeggen dat het broers zijn, maar het is wel zo.  

Eerst wordt de grond naast de koeienstal uitgegraven om een diepe put te creëren. Vandaaruit reist de nieuwe pinkenstal langzaam op uit de aarde. Elke week een stukje verder. De put bouwen ze met grote witte steenblokken, alles boven de grond met rode bakstenen. De cementmolen draait continue en ik mag helpen bij het mengen. Van de steiger klinkt het geluid van troffels, het tikken van bakstenen die op maat geslagen worden. Ik voer de stenen aan met een kruiwagen en plaats ze op de steiger, terwijl de jongens gehuld in stof en zweet de bakstenen in de verse specie voegen. De brokstukken die vallen, raap ik op.

Het is leuk om te doen, ieder weekend weer. Het verzamelen van de leeggeschudde kalkzakken, het slepen en sjouwen, het in de grondverf zetten van het houtwerk dat gebruikt gaat worden voor de deuren en dakbalken. Ik ben trots op mijn ruw geworden handen.

Grappen en grollen

Het is een klus die een paar maanden in beslag neemt. Tijdens de bouwwerkzaamheden zijn er over en weer allerlei grappen en grollen, als een stel kwajongens. Bij het storten van de betonvloer dagen ze me uit: wie kan het verst in het verse beton plassen? Ik denk eerst nog dat ze een grapje maken, maar als de eerste zijn gulp opent en een krachtige straal loslaat, weet ik dat het menens is. Ik haal diep adem, overwin mijn verlegenheid en laat ook mijn broek zakken. Van de opwinding produceer ik de minst verre straal op de nog natte vloer. De blonde broer wint. Hij knipoogt, dit is onze geheime handtekening.

Een andere keer als de plagerijen weer niet van de lucht zijn, pakt de zwartharige me onverwachts met een ondeugende grijns op en hangt me boven de gierput. Mijn benen bungelen vervaarlijk boven de diepte. Ik vertrouw maar op zijn sterke armspieren, maar ben wel opgelucht als hij me uiteindelijk weer op de grond neerzet. Ik zal er op de een of andere manier wel om gevraagd hebben…

Het zal niet met het wildplassen te maken hebben, maar de gierput blijkt niet waterdicht te zijn, wat natuurlijk wel noodzakelijk is om de mest binnen te houden. Allerlei methoden worden toegepast om de wanden dicht te smeren, totdat er eindelijk geen water meer op de bodem ligt.

In de herfst is de stal klaar. Terwijl de pinken hun nieuwe onderkomen betreden, hangt de geur van vers beton nog in de lucht, doordrenkt met herinneringen aan het fascinerende bouwduo.