In mijn kindertijd betekent de zomervakantie logeren in Veenhuizen. Ja, ik weet dat binnen sommige kringen ‘vakantie in Veenhuizen’ een eufemisme is, maar ik heb het voorrecht dat een oom en tante daar wonen en dat ze een neef van mijn leeftijd hebben.
Het Drentse gevangenisdorp heeft een bijzondere geschiedenis. In 1823 veranderde het aanzien van het kleine veendorp volledig toen er drie grote gestichten voor bedelaars, landlopers en wezen werden gebouwd. De Maatschappij van Weldadigheid wilde de armen door middel van arbeid op het land heropvoeden. Aanvankelijk bood men arme gezinnen uit de grote steden de gelegenheid vrijwillig naar Drenthe te komen en zich daar in koloniën te vestigen. Later gebeurde dat onder dwang.
In de tijd van de logeerpartijen zijn er in Veenhuizen allang geen ‘verpleegden’ meer, maar wel meerdere strafinrichtingen. Het dorp is niet voor iedereen toegankelijk. Er hangen bij alle toegangswegen bordjes met ‘verboden toegang’. Maar als je kunt aantonen dat je een speciale reden hebt, laat de veldwachter je door, familiebezoek is daar een van. Als we naar Veenhuizen gaan doen we dat met de fiets, ik als klein jochie achterop bij mijn moeder. We fietsen binnendoor via een schelpenpadje door het veen. Daar zit halverwege een schut waar je overheen moet. Ik vind dat als kind doodeng, want het is een smal richeltje van twee planken en middenin zit een onhandige knik. Aan een kant van de sluisdeur staat het water hoog en aan de andere kant kijk je in een diepe afgrond. Ik ben blij als we bij de boerderij van mijn oom zijn.
Tijdens het logeren ga ik vissen met mijn neefje. In de slotgracht rondom de gevangenis. Ik weet dat daar boeven gevangen zitten en dat sommigen naar buiten mogen om in tuinen te schoffelen of andere werkzaamheden in het dorp te verrichten. Als dan zo’n gevangene die duidelijk herkenbaar is aan z’n kleding, dicht bij je in de buurt komt vind ik dat best wel eng. Ik houd het schoffelen of harken nauwlettend in de gaten, en vergeet voor even mijn dobber. Het is daarom ook veel prettiger als we bij het schapenland van mijn oom gaan vissen. Dat is aan de Kolonievaart en daar heb je aan de stille kant een huis met een bruggetje en daar kan je prima vissen. Het enige nadeel is dat de brug met een teerlaagje bedekt is en dat heeft in een zomer voor ernstige verbranding gezorgd. Dat krijg je als je rood haar hebt en een gevoelige huid.
Er is een Veenhuizenanekdote die me altijd bij zal blijven. Volgens mij gebeurde het niet tijdens een logeerpartij maar op een verjaardag van mijn tante. Mijn nichtje mag de slagroom voor de taart kloppen met een elektrische mixer. Ik denk dat ze tijdens het mixen uit de kom heeft willen slikken en dat de garden vat kregen op haar weelderige haardos. We horen een oerkreet en als we met z’n allen gaan kijken in de keuken staat mijn nichtje daar met een slagroomcoupe. De garden zitten verstrikt in haar krullen. De mixer draait nog, gelukkig heeft mijn tante de helderheid van geest om de stekker uit het stopcontact te trekken. Het is een erg komisch gezicht. Mijn nichtje kan er niet om lachen, zeker niet als de schaar eraan te pas moet komen om de mixer weer uit het verwarde haar te verwijderen.
Mijn oom is een grapjas en vraagt op een ochtend: ‘Ben je weleens in Amerika geweest?’ ‘Nee, nooit.’ Wat een rare vraag! Dat land ligt erg ver weg, volgens mij is nog nooit iemand die ik ken daar geweest. ‘Zullen we er vandaag naartoe gaan?’ Ik zet grote ogen op. Aan het lachje begrijp ik dat ik in de maling genomen wordt. Nou ja, dat is eigenlijk ook weer niet waar, want we gaan inderdaad met de auto naar Amerika, een klein gehucht in de buurt van Norg. Het gehucht bestaat uit enkele verspreid liggende boerderijen die allemaal aan dezelfde slingerende weg, genaamd Amerika liggen. Aan die weg ligt ook het Ronostrand, een voormalige zandafgraving. We hebben er die dag met z’n allen heerlijk gezwommen. Zo kan ik na de zomervakantie trots op school vertellen dat ik in Amerika ben geweest.