In de vijfde klas van het atheneum heb ik een enthousiaste gymleraar. Gymnastiek is niet zo mijn ding en ik mag blij zijn als ik op mijn rapport een magere zes behaal. Maar de heer Stukker, een dorpsgenoot, weet me dusdanig te stimuleren dat ik de moeilijkste oefeningen probeer te voltooien. Een turner zal ik nooit worden maar dit jaar heb ik besloten om mijn uiterste best te doen op de diverse turntoestellen. Iedere dinsdagmiddag hebben we de laatste twee uur les in een sporthal in Assen. Naast allerlei balsporten zijn er dus ook de toestellen en nu is het springpaard aan de beurt. In de volle lengte moet je er met behulp van een minitrampoline overheen springen. Dat is zo’n 1,60 meter! Ik ben doodsbang en gedraag me in het begin als een weigerachtig paard, dat op het laatste moment van een sprong afziet. Dit tot groot ongenoegen van de gymleraar. Hij jut me op met opmerkingen als ‘dat ik me een vent moet tonen, een beetje boerenzoon komt toch wel over een paard heen!’ Het idee dat je met je mannelijkheid vol op het toestel neer kunt komen, is iets waar ik niet naar uitkijk. Maar ik laat me niet kennen en neem me voor dat ik mijn uiterste best ga doen. Na een paar keer heb ik de tijgersprong te pakken en lukt het me om erover heen te komen. Dan komt de dinsdagmiddag dat we moeten springen voor een cijfer. Ik zie zijn blauwe agenda nog voor me. Hij neemt plaats ter hoogte van het paard en we moeten ons opstellen in een lange rij en om de beurt een fraaie sprong over het turnpaard maken. Het gaat in een hoog tempo en dat is misschien maar beter ook, want dan heb je geen tijd om na te denken. Ik neem een ferme aanloop, zet me af en plaats mijn handen zover mogelijk op het uiteinde van het paard en zweef met mijn benen wijd op een wonderbaarlijke manier over het toestel en kom keurig op beide voeten neer. Ik zie de gymleraar instemmend knikken en hij noteert een getal op zijn cijferlijst. Ik ben trots op mezelf dat de dappere poging geslaagd is. Maar de vreugde duurt niet lang, pal achter mij komt mijn maatje die ook geen held in sporten is. Op het moment dat ik me omdraai om te zien hoe hij het er vanaf brengt, hoor ik twee droge knakken en een ferme gil. Het blijkt dat hij zijn beide polsen bij het afzetten op het paard heeft gebroken. De les wordt stilgelegd en de gymleraar gaat met het slachtoffer linea recta naar het ziekenhuis. Wat ben ik blij dat het gebeurt nadat ik gesprongen heb, want anders weet ik niet of ik nog wel had durven springen. Mijn vriend heeft wekenlang met beide polsen in het gips en zijn armen in een mitella naast me gezeten. Ik heb een doordrukvel waardoor ik voor hem ook de essentiële dingen van de lessen kan opschrijven, want hij is tot niks meer in staat. Het is het enige semester dat ik een 7 op mijn rapport heb voor gym, een unicum.