Blog

Flevoland in de kijker

Er staat een harde wind als ik van mijn werk terugkom en langs de Loosdrechtse Plassen rij. Een paar surfers trotseren het ruwe water. Ik vind dat getuigen van lef. Een wetsuit beschermt ze tegen het koude water, maar toch. In mijn verwarmde auto aanschouw ik hun prestatie. Op de radio klinkt ‘You’re the voice’ van John Farnham https://youtu.be/tbkOZTSvrHs Kan het toeval zijn?

Ik associeer dit nummer voor altijd met watersport en ben meteen terug in een herinnering. In 1988 organiseert de Hiswa de 33ste watersporttentoonstelling in de RAI te Amsterdam. In deze editie staat de jonge provincie Flevoland centraal. Door haar ontstaansgeschiedenis heeft de polder een grote binding met het water en biedt het allerlei mogelijkheden voor de watersport. Denk aan het IJsselmeer, Ketelmeer, de randmeren en de vaarten die de provincie doorkruizen.

Voor de lokale tv-omroep in Dronten (VLOD) waar ik vrijwilliger ben, reden om een speciale uitzending daaraan te wijden. Gehuld in onze donkerblauwe VLOD-T-shirts reizen we naar het congrescentrum om daar in de stand van de provincie Flevoland een opnamestudio te bouwen. Het vergt een goede organisatie, want de opnamen zijn op vrijdag en de dag erop is de uitzending. In de set worden gesprekken gehouden met mensen van de beurs: de leuke PR-manager, de directeur van de HISWA, iemand van de provincie, de dame van de VVV en de wethouder uit Dronten die met een groot Ketelmeerplan (bouw luxe bungalows en jachthaven) bezig is. Daarnaast een gesprek met de Rijkspolitie over de veiligheid op het water. We houden ‘straatinterviews’ met bezoekers. Verder maken we een impressie van de dingen die op de watersportbeurs te zien zijn. Het allerduurste jacht van anderhalf miljoen dat je met speciale sloffen moet betreden. Een demonstatie plankzeilen voor jongeren in het HISWA-theater (waterbassin) en een modeshow waar de marinekleuren wit, blauw en zwart de overhand hebben.

De dag wordt volgens een strak draaiboek afgewerkt. Op de stand van de provincie draait continu in een immense verrekijker de film ‘Flevoland in de kijker’ en daar onder zit het bewuste nummer van John Farnham gemonteerd. Het intro van het nummer en het doedelzakgedeelte zijn daar uitstekend geschikt voor. Voor onze eigen uitzending maken we dankbaar gebruik van deze watersportbeelden uit de provincie.

Na een intense dag van opnamen moet het ’s avonds direct gemonteerd worden omdat het de volgende dag op de buis gaat. Je hebt dan een dag met slepen en zeulen met apparatuur door de enorme oppervlakte van de congreshallen achter de rug. De spanning of het schema wel lukt en je werkt de ganse dag in het omgevingslawaai van zo’n beurs. De muziek en vele mensen die langs schuifelen zorgen voor een onderhuidse vermoeidheid. Dat achtergrondgeluid maakt de montage soms ook lastig. Dat betekent een avond en nacht doorwerken om het geheel aan elkaar te krijgen.

Het is een enorme klus en pas in de vroege ochtend is de montage klaar. Omdat de presentatrice niet op dat tijdstip aanwezig is, doe ik zelf een voice-over, waarvan de programmaraad achteraf wel weer zal vragen wie er nu weer is overleden (omdat ze de stem te serieus vinden)? Ik geef toe voor voice-overs ben ik niet in de wieg gelegd.

In de vroege ochtend lift ik moe maar voldaan naar Kampen voor een paar uurtjes slaap. Om twee uur ‘s middags moet ik alweer present zijn in de studio voor de regie van de semi-live uitzending. Het grootste deel staat op tape maar wordt aangevuld met het Lokaal Journaal, dat op die zaterdag nog gemaakt wordt. Een verdwenen huiskat zorgt voor de nodige commotie als de eigenaar graag een oproep wil doen of iemand het geliefde huisdier heeft gezien of beter heeft vonden.

Op zondag is na de kerkdienst de herhaling van de uitzending. Zo ben je er dus het gehele weekend mee bezig. Maar je haalt er wel een enorme kick uit als zo’n speciale uitzending gelukt is. Je leeft dan een weekend lang op een grote adrenalinekick.

Grappig om de HISWA- uitzending nu jaren later terug te zien. Hoe trots je bent op de geleverde prestatie, terwijl de uitzending toch traag oogt. En welke regievoering is gebruikt. De gesprekken beginnen in een ruim shot en worden steeds closer naarmate het gesprek eindigt. Niet dat je dat tijdens de uiteindelijke montage echt merkt, maar ik weet dat dat de bedoeling was. #VLOD #flevoland

Meneer, u doet het ook goed!

Ik ben geen hippe twintiger meer, die staat te dringen in de lange rij voor een nachtclub, nu de coronamaatregelen zijn versoepeld. Ik hoef gelukkig niet nachtenlang te feesten. Ik hou dat ook niet meer vol. De energie ontbreekt en ik heb van een nachtje doorhalen, een week last. Wat is er leuk aan dansen in een te volle ruimte met een plakkerige vloer? Een verschraalde bierlucht die in je kleding gaat zitten. Dat klinkt echt oud, hè?

Toch ben ik blij dat ook deze sector van de horeca weer open is. Met name jongeren kunnen weer socializen, mensen aanspreken zonder dat je elkaar kent. Spontane gesprekjes die wellicht nergens over gaan en die je morgenvroeg bent vergeten, maar je op dat moment wel een kick geven. Uitgaan is nodig want zo leer je jezelf en anderen kennen. Je kan lekker je ding doen, lekker flirten (toch anders dan op de elektronische manier met TINDER of GRINDR), heerlijk om onder leeftijdgenoten even stoom af te blazen na zo’n ellendige tijd. Het is voor veel jongeren een noodzakelijke uitlaatklep.

‘Het is een heel zware tijd geweest. Voor zieken, voor nabestaanden, voor mensen in de zorg, maar ook voor alle andere Nederlanders. Jongeren, cultuurmakers, ondernemers… Corona wierp een schaduw over onze levens, maakte ons eenzaam en verdeelde ons soms tot op het bot. Gelukkig zitten we nu in een andere fase,’ zegt minister Ernst Kuipers in de persconferentie waarin hij de versoepelingen aankondigde.

Persoonlijk ervaar ik de afschaffing van de coronamaatregelen ook als een verademing. Niet meer met zo’n zweetlap op je gezicht rondlopen. Niet bang zijn om dicht in de buurt te komen van iemand. Alleen begroetingen zijn onwennig: de oude handdruk, de drie zoenen, of toch maar de boks of de beleefde buiging?

De eerste keer dat ik weer hutje mutje in het filmtheater zit, overvalt me. Als iemand kucht of niest is meteen je bacillenbewustzijn alert. Toch voel ik echt de behoefte dat ik veel moet inhalen, zeker nu alle films met een Oscarnominatie in roulatie zijn gebracht. Ik geef het toe dat ik gretig ben. Ik ga misschien naar films die ik twee jaar geleden nog even oversloeg. Zo kan je pareltjes ontdekken: Hytti nro 6, een Finse film over tegenpolen die elkaar in de trein naar Moermansk leren kennen en ontdekken dat ze toch meer gemeen hebben dan ze denken. Of Nine Days waarin zielen uit het voormaals worden geselecteerd om deel te kunnen nemen aan het leven.

Zelfs de snackbar is weer gezellig. De tafeltjes en de stoelen zijn in hun volle aantal terug. Je kunt weer zitten om een krant te lezen en je hoeft niet meer buiten in de kou op je bestelling staan te wachten. De prijzen voor biertjes en andere consumpties zijn stiekem omhooggegaan, tja het moet toch uit de lengte of de breedte komen.

Ik heb gelukkig geen last van coronakilo’s. Al ben ik een troosteter. Nee, ik ben juist veel gewicht kwijtgeraakt, maar dat heeft meer te maken dat ik van een zittend beroep – noodgedwongen – dagelijks vele kilometers maak om artikelen te selecteren voor webshopklanten. Ik krijg zoveel beweging dat ik de energie en de tijd niet kan opbrengen om nog te gaan zwemmen, hoe graag ik dat ook doe.

Op een vrije dag ga ik toch even baantjestrekken. Ik word ingehaald door een groepje jonge zwemmers, kinderen nog. De badmeester roept vanaf de zijlijn enigszins betuttelend dat ik harder mijn best moet doen. Bij een volgend baantje zegt een van de kids, terwijl hij me opnieuw voorbij zwemt: ‘Meneer, u doet het ook goed!’

Ik bedank hem voor het compliment. Zo’n jongen moet wel uit een stimulerend gezin komen dat hij zo attent reageert. Met een grote glimlach zwem ik in mijn eigen tempo verder.

Ik vraag me wel af hoe lang dit goed gaat en wanneer weer een nieuwe variant van het C-virus opduikt die ons levensritme in de war stuurt. Maar laat ik positief blijven… ik ben de afgelopen jaren qua corona redelijk goed doorgekomen.

Houtvuur

Het is heftig de afgelopen weken met die regenbuien en stormen die op alfabet een naam krijgen om ons bewust te maken dat het hard waait en dat het gevaarlijk kan zijn om naar buiten te gaan. Dit weekend is het daarentegen weer onverwacht lenteachtig. Een prima gelegenheid om de stormschade in het bos te inspecteren. Losse takjes ratelen in mijn spaken en het afgewaaide dennengroen knerpt onder de fietsbanden. Sommige stukken van het sintelpad zijn sompig. Her en der liggen lange Japen languit, hun stam en ontblote wortels laten ze met enige gêne aan de voorbijgangers zien. Of een andere boom leunt vervaarlijk op zijn buurman om wellicht samen bij Gladys alsnog tegen de grond te gaan. Achter het glas lijkt het zo aangenaam maar je moet toch echt wel handschoenen aantrekken om comfortabel een rondje te maken.

Kortom veel brandhout voorradig maar absoluut nog geen geschikte temperatuur om in de tuin een vuurtje te stoken. Al vind ik het wel een aanlokkelijk idee om je te warmen aan de oranje gloed van een vuurkorf met een goed glas whisky in je hand. Je kan natuurlijk ook binnen de haard aansteken. Maar helaas, ik beschik noch over een open haard, noch over een tuin. Dus wil ik melancholisch in een vuur staren dan ben ik van anderen afhankelijk. Gelukkig doet zich af en toe die mogelijkheid voor en het zorgt vaak voor een memorabel samenzijn. Je kan het uitbreiden door er een soort alternatieve barbecue van te maken, maar dikwijls is het staren naar de dansende vlammen en mijmeren al ontspannend genoeg. Je komt volledig tot rust door de vonken, het knisperen en sissen. We hebben er allemaal zo onze associaties bij.

De mens heeft zich altijd – in tegenstelling tot dieren – aangetrokken gevoeld tot vuur. In ver vervlogen tijden waren onze voorouders ervan afhankelijk. Het hielp hen overleven in de kou en bracht bescherming tegen het gevaar van wilde dieren.

Er is een theorie dat we ons aangetrokken voelen tot tv-beelden door deze oude instinctieve omgang met vuur. De verklaring zou zijn: de bewegende beelden lijken op het gefonkel van een houtvuur, waarachter onze prehistorische voorouders samen warmte zochten en verhalen uitwisselden. Het kijken naar een (georganiseerd) vlammenspel ontspant en het knisperende geluid geeft rust. Dat zou langzaam geëvolueerd zijn tot tv kijken en ontspannen op de bank hangen.

Er zit wat in het idee dat alles wat fonkelt of flakkert ons dankzij het vuurinstinct kan kalmeren. Er zijn tegenwoordig veel soorten lichtspel die ons tot rust brengen. Niet voor niks worden er ’s nachts beelden uitgezonden – voor hen die niet kunnen slapen – van treinreizen of auto’s die eindeloos over wegen rijden. Hoe minder mensen erin voorkomen, hoe beter. Net als natuurdocumentaires of beelden van eindeloze sneeuwlandschappen. Het blijkt ontspannend te werken. Er zijn zelfs dvd’s ontwikkeld om naar haardvuur te kunnen kijken.

Het is een leuke theorie maar of het ook echt de bloeddruk verlaagt, vraag ik me af. Toch laat ik me graag door dit elektronische houtvuur tot rust brengen.

Goud, goud, goud

Zelf heeft ze er vlak na het winnen van de massastart nog geen woorden voor haar derde gouden medaille. ‘Misschien dat ik er pas vanavond stil bij gaan staan: wow, wat heb ik geflikt?!’ zegt Irene Schouten voor de camera’s die haar na de race in de mixed zone opvangen.

Ik kan me voorstellen dat deze unieke prestatie even moet inzinken bij de goedlachse schaatsster. Je bent de grote favoriet voor meerdere gouden plakken bij deze Winterspelen, maar doe het maar even onder zo’n enorme druk. Petje af voor haar! Op het laatste rechte stuk van de massa start laat Schouten zien dat ze momenteel de allerbeste is en ze rijdt de Canadese Blondin met een forse sprint voorbij. Waarschijnlijk dringt bij het dragen van de vlag in het Vogelnest tot haar door dat ze de schaatskoningin van Peking is, dat ze nu tot de grotere schaatshelden behoort, dat ze iets heel speciaals heeft gedaan.

Voor de andere twee Nederlandse schaatsers die ook drie keer goud halen tijdens één Winterspelen moeten we ver terug in de tijd. Ard Schenk doet het in Sapporo (1972). Als klein jongetje zit ik voor de televisie en kijk ik naar vage zwart-witbeelden. Het zal een samenvatting zijn geweest of misschien wel beelden tijdens het Journaal van acht uur. Er ligt nog een echt randje sneeuw tussen de banen en het is in de Japanse buitenlucht. De vijf kilometer wordt zelfs in een heftige sneeuwbui afgelegd en daarbij is Ard die in een van de eerste ritten start absoluut in het voordeel. De andere twee afstanden worden in een flauw zonnetje geschaatst. Ik meen nog te horen dat het publiek ‘Heya, Ard Schenk!’ roept. De grote blonde schaatser is een van mijn jeugdidolen.

Zestien jaar later sta ik in de keuken van een echtpaar in Dronten, collega-vrijwilligers bij de lokale omroep. Het is dinsdagavond rond half zeven. Ik ben bezig met het maken van chili con carne. We zullen overdag opnames hebben gehad en misschien moet er ’s avonds ook nog iets gedaan worden (dat weet ik niet meer) waardoor ik blijf eten op de voorwaarde dat ik kook. Tijdens het schoonmaken van de champignons en het snijden van de paprika zie ik hoe Yvonne van Gennip aanstalten maakt om de overdekte schaatshal van Calgary te betreden voor haar drie kilometer.

Iedereen is benieuwd hoe ze zal rijden. Ze heeft een slechte voorbereiding achter de rug vanwege een voetblessure. Niemand verwacht dat ze zo ongenadig zal gaan huishouden. In het begin van de race maakt ze een misslag, maar ze levert niet veel in op de overheersende prestaties van de Oost-Duitse dames. Op een gegeven moment rijdt ze in een zilveren positie. Het is ongelooflijk spannend. Ik hoor haar coach Egbert van ‘t Oever vanaf de zijkant roepen: ‘Toe maar, Yvonne!’ In de laatste ronde ligt ze nog zestiende achter op Andrea Ehrig, maar als ze over de streep komt heeft ze een voorsprong van tweetiende en een nieuw olympisch- en wereldrecord. In het weekend erop geeft ze opnieuw een lesje schaatsen aan de concurrentie door superieur goud te winnen op de 1500 en 5000 meter. De coach rijdt als een enthousiaste ijshockeyer in een oversized trainingspack (het is tenslotte jaren ‘80) achter de kersverse Olympisch kampioene aan om haar te feliciteren.

Als je nu de beelden van de huldigingen van deze drie toppers goed bekijkt, merk je dat het succes hem zit in het dragen van de good-old gebreide schaatsmuts met een oranje pompoen erop! En daarbij ontdek ik ook dat ze alle drie geboren Noord-Hollanders zijn. #Beijing22

Alles went…

Iedere nacht is het een worsteling om met een neusmasker op te slapen om de ademstilstanden tegen te gaan. Na vier uur trek ik wanhopig het masker van mijn gezicht. IK WIL SLAPEN, dan maar een marathon rennen, ik kan niet slapen met dat verrekte masker op.

Maar ook zonder is slapen niet echt een succes. Ik voel me schuldig: ik zal ermee moeten leven. Waarom kan ik me niet simpelweg overgeven aan het apparaat en deze nieuwe situatie? Het is voor mijn eigen bestwil, anders ontwikkel ik allerlei andere klachten: hoge bloeddruk, kans op hart- en vaatziekten of leverproblemen, diabetes. Allemaal dingen die je niet wilt.

Ik bel met de slaapverpleegkundige. Ik vertel haar dat ik het een ramp vind en erg moet wennen. Dat kan ze begrijpen.

‘Het ergste is om mijn mond gesloten te houden. Geef me toch maar een volledig gezichtsmasker. Ik adem blijkbaar door neus en mond tegelijk.’

Ze belooft dat ze Vivisol (de leverancier) zal berichten en vragen of ze een ander masker naar me willen sturen.

De volgende dag brengt PostNL een pakketje. Het nieuwe, volledige masker. Nog minder bewegingsvrijheid, alsof je gezicht samen wordt getrokken, maar een voordeel: ik hoef niet meer op het dichthouden van mijn mond te letten. Het slapen gaat echter nog steeds ruk. Na een paar uur wakker liggen smijt ik gefrustreerd het masker van me af. Dan maar weer zonder ademondersteuning. Maar zo blijven de klachten natuurlijk…

Ik ben boos, verdrietig en teleurgesteld. Waarom heeft het masker niet het gewenste resultaat? Ik krijg nog steeds niet voldoende nachtrust. Overdag ben ik erg prikkelbaar en vermoeid. Bij het minste geringste kan ik tegen mezelf uit de slof schieten. Ik WIL DIT NIET en ga in discussie met mezelf: waarom leg ik me er niet gewoon bij neer? Dit is het, het apparaat helpt je, het is niet je vijand… Er zijn ergere dingen… Het is maar voor een paar uurtjes per dag… Maar ik blijf opstandig.

Uiteindelijk praat ik met lotgenoten van de apneuvereniging om te kijken hoe zij met de gezichtsbeademing omgaan Alles over slaapapneu · Apneuvereniging.nl .

‘Geef het tijd, Jan. Het is inderdaad een nieuwe, onwennige situatie,’ is het advies. ‘De een is er sneller aan gewend dan de ander.’

Veel schiet je daar natuurlijk niet mee op. Alleen dat je niet de enige bent die ermee worstelt.

De eerste maanden blijf ik vechten tegen het masker, maar dat is vooral een strijd tegen mezelf en mijn gezondheid. Hoe het lukt weet ik niet, maar ten slotte leg ik me er maar letterlijk bij neer. Alles went…

Nu meer dan anderhalf jaar later kan ik het masker (Airfit F30) in het donker opzetten zonder te klungelen. Ik voel geen constante druk om mijn gezicht. Beschouw mezelf niet meer het paard dat voor de wagen wordt gespannen. Het masker hoort bij mij. De resultaten zijn bevredigend. Ik heb weer levendige dromen, dat betekent dat ik de REM-fase in de slaap weer bereik. De barstende koppijn is verdwenen, soms voel ik me nog wel moe, maar niet meer lusteloos.

‘Wees trots op jezelf, je hebt het aantal ademstilstanden van vierenvijftig per uur teruggebracht naar een aantal onder de vijf,’ zegt de longarts. ‘We zijn tevreden met het resultaat.’

Er zijn nog wel nachten waarin ik met een kletsnatte kop wakker wordt. En dat er door dat overmatig zweten of baardgroei sprake is van lekkage. Dan druk in mijn kop dieper in het kussen om het masker op zijn plaats te houden. Of probeer ik nog drie uurtjes te slapen zonder dat vermaledijde ding op. Ik zal altijd een haat-liefde verhouding met het apparaat blijven houden. Toch slaap ik gemiddeld zeven uur gemaskerd en loop geen marathon meer, maar trek af en toe nog een sprintje. Dat moet dan maar… #slaapapneu

Gemaskerde nachten

Eigenlijk wil ik het naar bed gaan zoveel mogelijk uitstellen, want nu moet ik met een masker op gaan slapen. Als ik het ding om mijn hoofd heb bevestigd voor de spiegel in de badkamer, want zo kan ik het beste zien hoe alles vastgemaakt moet worden, loop ik naar de slaapkamer en sluit de slang van de ResMed aan op het neusmasker en druk het groene knopje in. Het apparaat begint te puffen en komt langzaam op gang. Zo is het ingesteld om even te kunnen wennen dat het apparaat je neus continu van zuurstof gaat voorzien.

Ik open mijn mond, omdat ik dat gewend ben en ik trek meteen vacuüm. Het apparaat begint te slobberen. Ik raak in paniek. O ja, mond dichthouden, tong tegen je gehemelte heeft ze gezegd. Het gaat me moeilijk af en het voelt ongemakkelijk. Te meer omdat ik me realiseer dat ik nooit meer zonder zo’n masker zal slapen. We zijn voor eeuwig tot elkaar veroordeeld! Het is geen blij vooruitzicht en zeker als er iemand naast je ligt lijkt het me niet romantisch. Of het slapie moet een  bondage fetisj hebben.

Ik krijg medelijden met mezelf. Waarom moet me dit overkomen? De negatieve gedachten helpen me niet in slaap te komen. Ik lig te piekeren. Vergeet mijn mond gesloten te houden en wordt meteen door het apparaat afgestraft.

Voorzichtig draai ik me op mijn favoriete slaaphouding: masker en slang volgen me. Ik voel het geribbelde gummi op mijn rug. Na een halfuur is mijn gezicht kletsnat. Ik kan niet in slaap komen omdat ik continu denk: houd je mond dicht, Jan.

Het slapen met een masker is een ramp. Zal ik hier ooit aan wennen?

De volgende ochtend heb ik het idee niet geslapen te hebben. Ik heb barstende koppijn en ben al vermoeid voordat ik het bed uitstap. En nu moet ik nog de gehele dag. De oude klachten, er is niets veranderd! Alleen dat ik acht uur met zo’n klote ding op mijn gezicht heb gelegen. Ik haal de slang los, smijt het masker naast me neer. Maar ben vergeten het apparaat uit te zetten. Het begint onmiddellijk te gorgelen. Goed voor je, kan je ook eens naar luchthappen, denk ik als ik toch maar het knopje indruk om het apparaat uit te zetten. Ik bekijk het slaaprapport. Niet om vrolijk van te worden… (WORDT VERVOLGD 4/5) #slaapapneu

Slaapmaatje

Drie weken later heb ik de eerste afspraak met de slaapverpleegkundige. Keurig op tijd meld ik me bij de poli longziekten. Het loopt uit. Ik wacht geduldig af en hoor de assistente afspraken maken en verschuiven. De wachtkamer is coronaproof. Er is plek voor maximaal drie wachtenden. De rest van de stoelen is afgeplakt met rood-wit lint. Twee stoelen hebben een andere kleur lint en zijn opnieuw vastgeplakt, daar wilde blijkbaar een partner toch naast de patiënt zitten, is mijn analyse.

‘Meneer Meints? Mijn naam is Saskia, we gaan naar die kamer daar.’

Ik sta op en loop achter haar de spreekkamer in. Op de tafel ligt een handzaam zwart koffertje. Twee gemaskerde etalagekoppen staren me aan. Mijn voorland. Ze haalt mijn gegevens erbij. ‘Had u deze uitslag verwacht?’

‘Ja, enigszins wel, maar dat het zoveel ademstilstanden zouden zijn dat had ik niet in de gaten. Ik heb twee keer gehad dat ik ’s nachts wakker schrok en dacht dat ik zou stikken omdat ik geen adem kon halen. Je ligt dan als een vis op het droge naar adem te happen. Het lijkt minuten te duren, in werkelijkheid zal het een paar seconden zijn geweest. Maar daar ben ik erg van geschrokken en een tijdje bang geweest om te gaan slapen. Mede omdat je alleen bent en er niemand in de buurt is die actie kan ondernemen als het fout gaat.’

‘Dat kan ik me voorstellen en dat zal zeker met uw slaapapneu te maken hebben.’

Ik knik berustend.

‘U moet ervan uitgaan dat u elke nacht een marathon loopt.’

Daar is de gevleugelde uitspraak weer. Zouden ze dat met elkaar hebben afgesproken? Nou, een voordeel: ben ik toch nog sportiever dan ik dacht. Niet alleen een fanatiek zwemmer, maar ook een hardloper.

‘Tijdens het slapen ontspannen zich de spieren in uw nek en die komen tegen elkaar aan, dat veroorzaakt het snurken,’ begint de verpleegkundige haar uitleg. ‘Maar dan komt er een moment dat ze tegen elkaar aan blijven zitten en u geen lucht krijgt. Er is dan sprake van een obstructie in de luchtwegen. Dat verhoogt uw hartslag en na een poosje krijgen uw hersenen een signaal dat er iets aan de hand is, en u ontwaakt uit uw slaap. U krijgt dus ‘s nachts nooit een diepe slaap dat veroorzaakt de vermoeidheid. Kunt u door u neus ademen?’ gaat ze in een adem door.

‘Volgens mij wel.’

‘Ik zag het, ik heb u even in de gaten gehouden. We beginnen zo klein mogelijk met een neusmasker.’ Ze opent het koffertje. Daar is mijn slaapmaatje. Een zwart kastje: ResMed Airsense 10. (Met de kennis van nu ben ik daar blij mee, want de Philips DreamStation had ik me een hoop extra problemen bezorgt.) Ze legt keurig uit hoe ik het CPAP-apparaat moet bedienen en het waterreservoir kan gebruiken als de slijmvliezen in mijn neus geïrriteerd raken en ik verkoudheidsklachten krijg.

Daarna doet ze me voor hoe ik het masker moet gebruiken en schoonhouden. Elke ochtend het neusstukje met afwasmiddel zonder kleur- en geurstoffen reinigen in een lauw sopje. ‘Het water in Hilversum is hard, dus u kunt het beste flesjeswater gebruiken om geen kalkaanslag te krijgen. Hetzelfde geldt voor het waterreservoir.’

Vervolgens het moment suprême. ‘Zet u het masker maar op.’

Ik zit vreselijk te hannesen met de grijze elastische bandjes en ik merk het nadeel van mijn oogafwijking: ik zie maar één kant van het masker, op het gevoel bevestig ik de bandjes en verstel het klittenband zodat het masker strak om de neus zit. Het is echt wennen, geeft eerst een onprettig gevoel alsof ik een paard ben dat met een bit wordt aangespannen. Ik vergeet mijn mond dicht te houden en zuig meteen valse lucht.

‘Leg je tong maar tegen je gehemelte daarmee sluit je de luchtweg af.’

Volgens Saskia zit ik er nog wel ontspannen bij, maar intern is het paniek en uiterste concentratie. Blij als ik antwoord moet geven op een vraag hoe het gaat en mijn mond weer mag openen en stiekem bij kan ademen.

‘Alles is instelbaar en aan te passen. Ga vanmiddag maar even oefenen want het is een kwestie van wennen. Het zou jammer zijn als u vannacht in paniek zou raken.’

Ik kijk naar het beademingsapparaat en het neusmasker.

‘Het apparaat is op afstand uit te lezen, dus ik kan met je meekijken. Dat zal ik niet elke dag doen, hoor. Als u hier even tekent dan geeft u daar toestemming voor.’

Ik krijg een formulier onder mijn neus geduwd, die gelukkig weer zonder masker is.

Zelf kan ik ook zien hoe de nacht is verlopen. Het apparaat meldt keurig hoeveel uur ik het masker op heb gehad en het aantal ademstilstanden. Smileys maken het display slapersvriendelijk, een groene glimlach als het allemaal goed is gegaan, een rode geïrriteerde smiley bij lekkage, omdat het masker niet goed om de neus zit.

Ze maakt een vervolgafspraak en ik pak mijn slapie van de tafel. Het is een handzaam koffertje, want het moet natuurlijk ook mee op vakantie of als ik bij iemand blijf slapen. Het begin van een nieuw avontuur.

‘U zult straks ook weer gaan dromen,’ zegt de slaapverpleegkundige ter afscheid.

Ik hoop het.

(WORDT VERVOLGD 3/5) #slaapapneu

Elke nacht een marathon lopen

Precies een week later zit ik gespannen te wachten op het telefoontje van de longarts die me laat in de middag zal bellen over de uitslag van het slaaponderzoek. De hele dag is mijn buik overgevoelig. Ik kan me nauwelijks concentreren. Echter geen belletje. Een half uur na het afgesproken tijdstip doe ik zelf een poging om met haar in contact te komen. Ik krijg het antwoordapparaat van de longpoli. Iedereen is al naar huis. Is ze me vergeten, wat is er misgegaan?

De volgende ochtend bel ik opnieuw. Ja, ik stond inderdaad op de lijst om gebeld te worden.

‘Wat merkwaardig dat het niet is gebeurd,’ zegt de assistente. ‘Ik ga haar voor u mailen want ze is pas over drie dagen weer in het ziekenhuis.’

De moed zinkt me in de schoenen. Wat irritant… nog langer wachten.

Tegen het middaguur word ik door de longarts gebeld. Ze begint met wat vragen over mijn gezondheid. ‘Bent u de laatste tijd in gewicht gegroeid?’

‘Nee, redelijk constant gebleven.’

Weer de vraag of ik mijn amandelen nog heb? En mijn eigen gebit? En of ik veel alcohol drink?

‘Nee, erg weinig omdat ik merk dat ik er steeds slechter tegen kan.’

Vervolgens meldt ze de uitslag. Uit de meting blijkt dat ik maar liefst vierenvijftig keer per uur een ademstilstand heb van gemiddeld tien tot twintig seconden. Dat is erg hoog. Dat betekent dat je lichaam elke keer een stressmoment doormaakt. Je stopt met ademen tot je hersenen een seintje afgeven dat er iets aan de hand is en je longen de opdracht krijgen door te gaan met ademen. En mijn zuurstofopname is ook laag. 62% of was het 82%? Doordat ik schrik van de mededeling weet ik het juiste cijfer niet meer.

Het verklaart veel: hoe ellendig ik me overdag voel, hoe prikkelbaar ik ben geraakt. Houd het dan nooit op, wat is er met me aan de hand, dat ik zo moe ben, zo weinig energie heb en geen lust om dingen te ondernemen? Slaapapneu, dat staat nu wel onomstotelijk vast. Tijdens de slaap ontspannen de spieren, dus ook die in de mond- en keelholte. Hierdoor blokkeren de tong en/of zachte delen in de keel de ademhaling. Dit wordt obstructief slaapapneu (OSA) genoemd. OSA is de meest voorkomende vorm van slaapapneu.

‘Geen wonder dat u vermoeid bent, u loopt elke nacht een marathon,’ zegt de arts. Om meteen over te gaan op de mogelijke behandelvormen. Het aantal ademstilstanden is zo hoog, dat een bitje geen oplossing is. Ik kom alleen nog maar voor de beademing met een gezichtsmasker in aanmerking. De longarts meldt me aan voor het slaaptraject om de geschikte beademing te vinden, waardoor ik uiteindelijk nog maximaal vijf keer per uur stop met ademhalen en ik tenminste vier tot zes uur achter elkaar door kan slapen. (WORDT VERVOLGD 2/5)

Slaaponderzoek

Om twintig minuten over drie meld ik me in de tent voor de ingang van het ziekenhuis Tergooi.

‘Ik zie dat u een afspraak heeft, u bent iets te vroeg, wilt u in de centrale hal nog even wachten?’

Ik knik en desinfecteer mijn handen onder haar toeziende ogen. Na vijf minuten wachten loop ik naar poli 50. Bij het bloedprikken is het druk. Door de anderhalve meter afstand die iedereen in acht moet nemen lijkt het alsof er heel veel mensen zijn. Automatisch zwaait de volgende deur voor me open. Een oase van rust. Aftellen tot 50 en dan een geblindeerd raam met een A4’tje met coronaregels. Ik wacht geduldig tot het glas in het loket aan de kant wordt geschoven.

‘Ik kom voor het slaaponderzoek.’

‘Wat is uw naam?’

‘Meints.’

‘Ja, ik zie het. U mag nog even plaatsnemen in de wachtruimte. Ik moet allerlei spullen aantrekken en kom u daar zo halen.’

In de wachtkamer hangt een jongeman met een gescheurde spijkerbroek lamlendig in de stoel. Ook een slechte slaper? Hij groet niet hoorbaar terug. Ik laat een stoel tussen ons vrij.

De laatste maanden slaap ik bijzonder slecht. Onderbroken nachten met wakker liggen. Ik sta op met barstende hoofdpijn en heb het idee dat ik door een vrachtwagen ben overreden. Zo lamlendig voel ik me. Brak sta ik op en dan moet ik nog de hele dag.

Een ingepakte verpleegkundige steekt haar hoofd om de deur. ‘Komt u maar mee.’

Ze is nauwelijks te herkennen. In een koele kamer mag ik op de stoel naast het bureau plaatsnemen. ‘Bent u hier al vaker geweest?’

‘Nee, tenminste niet hiervoor.’

‘Ik ga de procedure aan u uitleggen.’

In mijn ooghoek zie ik drie kastjes aan een de lader staan. Ze knipperen allemaal groen. Ik overhandig haar de ingevulde vragenlijst.

‘O, mooi die heeft u dus al beantwoord.’

‘Ja, die zat bij alle papieren.’

‘Dank u, ik geef het aan uw behandelende longarts. U heeft een telefonische intake gehad?’

‘Vorige week, woensdag.’

Ze plakt wat stickers op papieren en pakt het tweede kastje van de lader.

‘Hier gaat het allemaal om. Wacht even ik pak de rest van de apparatuur erbij.’

Is dit uw slaapshirt?

‘Nou, normaal draag ik ’s nachts geen T-shirt. Dat is me te warm.’

‘Tja, om alles op zijn plaats te houden vannacht is het noodzakelijk een shirt te dragen. En het kastje kan warm worden, dat vinden mensen onprettig.’

O nee, denk ik.

‘Zullen we dan maar?’

Ik sta op en de verpleegkundige brengt de eerste riem aan over mijn borstkast. Met stevig klittenband bevestigt ze het meetapparaatje erop. Een tweede riem gaan over de navel. Binnen een minuut zit in onder een wirwar van plakkers en draden.

‘Kunt u uw broek even laten zakken? Deze moet op uw kuit bevestigd worden.’

Er zitten drie sensoren aan een staafje. Ze plakt het stevig vast. Er loopt een snoer langs de binnenkant van mijn been naar het kastje.

‘Zo kunnen we zien of de benen onrustig zijn tijdens het slapen.’

Ik hijs voorzichtig mijn broek weer omhoog.

‘Als u even met me meeloopt naar de spiegel, zal ik u laten zien hoe u vanavond voor het slapen gaan zelf de zuurstofmeter aanbrengt. Deze twee pinnetjes gaan in de neus, de leiding achter de beide oren en met deze schuif trekt u het vast onder uw kin. Ik geef u twee hechtpleisters mee die u naast de neus moet plakken om alles op zijn plaats te houden.’

Ze programmeert de beoogde slaaptijden zodat het kastje straks vanzelf aanslaat en er morgenvroeg weer mee ophoudt.

Daarna volgt de saturatieknijper om de linker wijsvinger, die ook om mijn arm vastgeplakt wordt.

Als alles is aangesloten doet ze een proef om te controleren of de meetapparatuur naar behoren werkt. ‘Kunt u even snurkgeluiden maken?’

Ik laat een van mijn betere ronken horen.

‘Ja, dat komt prima door.’

De zuurstofslang gaat af en ze hangt hem om mijn nek, het dopje van de saturatie wordt op m’n bovenarm vastgezet.

‘Heeft u nog vragen?’

‘Nee, het is me duidelijk.’

‘Morgenvroeg voor negen uur alles hier weer inleveren en dan gaan we de gegevens uitlezen.

Tot morgenvroeg.’

Ik loop een beetje stijf van de sensoren terug naar de auto. Ik heb een hoodie over mijn shirt aangetrokken om mensen niet af te schrikken. Als ik zo in de trein stap of me op Schiphol vertoon, word ik meteen ingerekend als suicidebomber.

Iets voor half elf breng ik de neus- en vingersensor aan. Als ik in bed stap besef ik dat ik vergeten ben mijn tanden te poetsen. Jammer dan, ik ga niet alles weer loshalen.

Ik ga op mijn rug liggen om aan de toestand te wennen. Na een kwartier toch maar op mijn favoriete slaapzijde. Voorzichtig draaien en kijken of alles meegedraaid is. Het ligt niet prettig en ik krijg het meteen erg warm. Tot overmaat van ramp zoemt er een mug om mijn hoofd op zoek naar een klein stukje witvlees om toe te steken. Uiterst irritant. Toch maar weer op mijn rug liggen. Het snoertje op mijn arm trekt en heeft meer ruimte nodig. Het blijft een kwestie van woelen en draaien. Wanneer slaat het zandmannetje toe? Schapen tellen… niks helpt.

Geef je over, Jan.

Iets voor vier uur, schrik ik wakker. Ik moet nodig plassen. Met heel de snoerenwinkel ga ik richting het toilet. Checken of alles nog goed zit. Zweet van mijn hoofd wissen en een poging doen om verder te slapen. Draaien, woelen, woelen en draaien. Een diepe zucht en een paar zware gapen zullen hopelijk door het kastje geregistreerd zijn.

Om kwart over zes is het mooi geweest. Ik heb het idee dat ik nauwelijks heb geslapen. Ik ontkoppel eerst de snoeren om bij het verlaten van het bed iets meer bewegingsruimte te hebben. De saturatieknijper voel ik nog steeds zitten, ondanks dat alles inmiddels in het tasje van Tergooi zit. Aan tafel vul ik de vragenlijst in en rij daarna naar het ziekenhuis om de meetapparatuur in te leveren.

‘Als er iets niet goed is gegaan, bellen we u vandaag,’ zegt een verse verpleegster vanachter het glas. Fingers crossed. Ik hoop zo dat ze er iets mee kunnen…

De hele dag ben ik gespannen of de telefoon gaat omdat ik nog een nachtje gesnoerd moet slapen.

(WORDT VERVOLGD)

 

In de ochtend

Het is nog donker als ik vanochtend opsta. Te vroeg eigenlijk, zelfs voor een ochtendmens. De krant is nog niet bezorgd. Het is ijzig stil in mijn woonblok. Geen geluid van buren die een toilet doortrekken, geen stemmen, flarden muziek of een hard dichtklappende buitendeur. Geen licht in de koepels van de flats aan de overkant. Geen enkel raam is verlicht. Alle kerstverlichting is verdwenen. In de verte zie ik alleen de gele wijzers van de twee kerkklokken die boven de silhouetten van de donkere woningen uitsteken. Geen heldere sterrenhemel, geen volle maan. De donkere dagen ten voeten uit.

Het is even tot jezelf komen, wakker worden omdat je door de wekker uit je warme bed bent gerammeld. Jammer dat je niet volop van dit moment kunt genieten, want er moet van alles gebeuren: ontbijten, brood smeren, scheren, douchen en werkkleding aantrekken.

Het is nog steeds volkomen duister als ik de flat verlaat. Ik doe zachtjes met de buitendeur. Een koude wintertrilling trekt over mijn rug. Ik start de auto. De blauwe lampjes van het dashboard lichten op. Mijn koplampen reflecteren tegen de witte auto van de buurman. Het doet bijna pijn aan mijn ogen. In de straat dansen een paar motten in de lichtcirkels van de straatlantaarns. De naderende rotonde oogt als een felverlicht stadion. Een andere weggebruiker vraagt om voorrang.

Er komen steeds meer lichtbronnen bij. Een enorm flatgebouw met een batterij aan buitenlampen op de galerij. De eerste reclame van een tankstation. Neonnamen van bedrijven in felle kleuren. De halogeenlampen van een tegenligger verblinden me. Ook goedemorgen, meneer.

Ter hoogte van de Loosdrechtse Plassen zie ik toch nog een paar sterren. Ik moet terugdenken aan mijn jeugd. Boven de weilanden rond de noordelijke provinciestad waar ik opgroeide, zag je op winteravonden de lucht bespikkeld met lichtpunten. Ik geniet kort van de balsemende kracht van het hemellicht.

Op de snelweg trekt het toenemende verkeer als een flonkerende gouddraad aan me voorbij. In rap tempo glijdt de nacht van me af. De ochtendrit is te kort om de zon langzaam te zien gloren, het mooiste moment van de ochtend, want dan maak ik al mijn kilometers in een helverlichte hal.